HOMILIE - Eucharistieviering Opening Felix Timmermans-jaar
Door Herman-Emiel Mertens - Begijnhofkerk Lier zaterdag, 18 januari 1986.
'Zo tegen de dood aan begint het stil te worden' 'Nu komt de tijd dat men naar binnen ziet'
Het mag vreemd voorkomen dat het Felix Timmermans-jaar n.a.v. het eeuwfeest van de geboorte van Timmermans aanvangt met een in memoriam op de dodenakker van Kloosterheide en met een jaargetijdemis in deze begijnhofkerk om zijn sterfdatum te herdenken (24 januari 1947). Maar is het levenseinde in zekere zin niet belangrijker dan het begin? Is voor christenen Goede Vrijdag en Pasen niet relevanter dan Kerstmis om de echte betekenis van het Jezusverhaal als Christus-mysterie te bevroeden en te duiden? De dichter heeft gelijk: de avond, de nacht en de herfst zijn de gewijde tijden bij uitstek waarin het tanende leven zijn diepste gloren openbaart: de tijd dat men naar binnen ziet, dat het stil kan worden, zo stil dat wij ons een gedacht beginnen te vormen hoe de echte huizen en de echte bomen zouden kunnen zijn waarvan wij anders alleen de waterspiegeling zien. Met Timmermans' beproefde herfstij en vroegtijdige, benauwende levensavond in het geheugen, met zijn vrome, milde poëzie der laatste dagen voor ogen, kunnen wij met hem naar binnen zien: weemoedig, maar met schoon verdriet; prevelend zwakke, brekende woorden, maar met sterke hoop; een zalig uur belevend van broos geluk. Want in de schemeringen van de dood wordt biddend tot zijn God - de kern van alle leven - pijn en smart tot vreugd verheven.
Adagio biddend denken wij aan hem in dankbaarheid; gelovend in het Emmaüs wonder, hopend op de Heer 'zijn schild ende betrouwen', verschijnt zijn leven in een nieuwe heerlijkheid.

Een mens is zijn verhaal. Felix Timmermans is zijn verhaal: het verhaal van zijn jeugd, het verhaal van zijn schoon en gelukkig gezin, het verhaal van zijn goede vrienden, het verhaal van een stuk boeiende Vlaamse beweging, het verhaal van zijn vele ontmoetingen, zijn vele werken, zijn rijke gaven. Het verhaal dat uiteenspat in zijn vele verhalen: kleurrijk, klankvol, boeiend, verrukkelijk, onvergetelijk. Dit gezegende verhaal, zoals het wordt geroken uit zijn literaire en plastische werken, zal in de loop van dit Timmermansjaar worden herverteld, herbeleefd, bewonderd en gevierd. Met liefde en kunde zullen velen zijn artistiek werk belichten en zijn inzet voor kunst en volk prijzen. Dankbaar zal zijn stad en volk, zal Lier en gans Vlaanderen en zelfs Nederland het verhaal in de vele verhalen herlezen en bezingen. Zijn naam zal met gejubel weerklinken in de Lage Landen en zelfs daarbuiten: de naam van de kunstenaar, de schrijver, de dichter, de schilder; de naam van de volksverbonden, bewuste Vlaming waarop wij fier zijn.
Maar hier, in deze kerk, tijdens deze eucharistieviering noemen wij zijn naam met eerbied en schroom; de naam van de mens die hij was en is voor God. Een mens is tenslotte niet meer waard dan dat hij waard is in de ogen van God. Hier vieren wij de kunstenaar als mens en als gelovige christen. Zijn kunstenaarschap staat niet los van zijn mens- en gelovig zijn. Ook al was voor Timmermans de artistieke expressie geen middel doch doel, ook al was zijn opzet allereerst van esthetische aard, toch is zijn kunstwerk ook te interoreteren als de weerspiegeling van zijn eigen innerlijkheid. Om koud-afstandelijk en neutraal-onpersoonlijk te schrijven was hij enerzijds te sensibel en anderzijds te oprecht, te ongekunsteld, te eenvoudig. Hij was nu eenmaal wie hij was en 'het zat hem in het bloed gegoten van zo te zijn'. Hij sprak, schreef, schilderde, leefde zoals hij was: een rijkbesnaarde gevoelsmens, een romantische, stille levensgenieter, een volksverbonden Vlaming, een kritische zoeker, een vrome en diep gelovige man; met al zijn talenten, in al zijn glorie, zeer bescheiden en fijnzinnig.
Met pen en penseel is hij zichzelf geworden. Maar vooral liefhebbend en zoekend, mediterend, studerend heeft zijn wezen gereikhalst naar zijn ware wezen, zijn 'ovor-wesen' (Ruusbroec). Van de ene kant koesterde deze invrome man een kinderlijk geloof, op het naïeve af, doch van de andere kant tastte hij dit geloof voortdurend kritisch af, op zoek naar de wezenlijke kern der dingen; eerlijk, zonder pose. Op terugreis uit Rome en het land waar de appelsienen groeien bezocht hij Lourdes. Zijn oordeel over het bedevaartsoord viel dubbel uit. 'Lourdes is één winkel aaneen van bondieuseries, paternosters en medaljes'. Maar van de andere kant: 'Hier te Lourdes is het de mensheid die u aangrijpt, de mensheid in al haar ellende en mizerie van het lichaam en in al haar liefde en geloof van de ziel'. En Frans, de poverello van Assisi laat hij preken: 'de kern is de liefde. Beminnen dat is alles. Och iedereen kan een keers dragen en in de processie gaan en geld offeren; dat is niets. Het enige is: altijd verheugd te zijn met wat we uit Gods handen krijgen'.
Huldigde Timmermans het principe van ' l'art pour l' art'? - Ja, maar van ' l'art d'aimer'. Hij kon hunkeren naar méér en beter. Zijn rusteloos hart verging van heimwee, niet naar de schone schijn die dra verwelkt, doch naar het eeuwig schone dat blijft en alleen telt.
Om de echte Timmermans te kennen moet men niet alleen zijn boeken lezen en zijn schilderijen en tekeningen bewonderen, maar ook met hem Adagio prevelen, met hem stillekes bidden... de kosmische prefatie van boer Wortel; de stille, devote verzuchtingen van Symforosa met haar liefdesverdriet; het testament van Adriaan Brouwer zo rauw en zo ontroerend, bidden om geloof met de moeizaam, eerlijk zoekende Isidoor en offerend bidden zoals het tedere Leontientje; in dankbaarheid de lof zingen van de Schepper met Franciscus: 'Wij leven in Zijnen Asem, wij zwemmen in Zijn Licht. Alles is doorgoten van Zijn Geest. Hoe schoon is het te mogen leven. Hij is in ons! ' En de hele levensmeditatie ligt samengebundeld in zijn poëzie der laatste dagen: zijn Adagio, zijn brevier. Een en al weergalm van die ene stille zielekreet: 'Hij is in ons! In ons! Zo is het goed! En laat ons zwijgen en verlangen'.
Maar het staat reeds in Pallieter, het luide levenslied na de sombere Schemeringen van de dood. Op een zomerse avond slentert Pallieter over de vest naar het witte eenzame Begijnhof. "Hij ging op zijn tenen, bleef luisteren naar de stilte en ging de kerk in.(- in Timmermans verbeelding, deze Begijnhofkerk waar wij ons nu bevinden -) Er was niemand.
De glimmende stoelen stonden ernstig op roten en de godslamp was als een oog. Hij zette zich neer, en deze ongebroken geruchteloosheid deed hem van vrede de ogen sluiten. Zijn ziel opende zich in Hem en al het andere was als een vergeten droom ... zo zat hij. 'k Heb God gevoeld, mor 'k blijf toch mens' ".
Een mens? een mens, ook met gebreken? Ja. Met gebreken als een deel van zijn kracht. Zo heerlijk want zo Godgebonden.
******
|