Fred Bogaerts 09/04/1882 – 20/11/1963
Bij het einde van dit jaar 2018, wil ik U in 't kort ene minder gekende figuur voorstellen, maar zeker een groot kunstenaar, tevens een vriend van Anton Pieck en van Felix Timmermans. Hij betrok op de grachtkant in 't Liers Begijnhof een kamertje waar Timmermans kwam tekenen en uiteraard schrijven. Langs een oude krakende afgesleten wenteltrap bereikte men de werkkamer. Het is er klein maar gezellig, en het geurt er naar tabaksrook, afkomstig uit zijn lange meerschuimen pijpen. Hij heeft gezegd: “Hebt gij vijf minuten tijd per dag om te tekenen, teken dan tien minuten.”
Ik ga proberen U een groot Liers kunstenaar voor te stellen. Welk schilderij of welke tekening Fred Bogaerts ook maakte, steeds wist men dat er een verhaal achter schuil ging. Zo ook bij de familie Van de Vijfeijke-Gijsels.

Hermina Emma Petronella Gijsels, bij ons beter bekend als Min van de Piet, want zo gaat dat nu eenmaal bij mensen die de gezegende ouderdom van meer dan 88 jaar bereikt hebben. Het begon allemaal toen de zoon van Min mij zei : ons moeder weet heel wat over “nonkel Fred”. Hij was zelfs getuige van Min geweest bij hun huwelijk, en had ter gelegenheid van dit heuglijk feit een schilderij gemaakt, met als naam ‘De vijf Eiken’ verwijzend naar hun familienaam.
Alfred Bogaerts, werd geboren op Paasdag 09 April 1882 te Schaarbeek en laat het nu 55 jaar geleden zijn dat Fred Bogaerts is overleden op 81-jarige leeftijd op 20 november 1963 te Lier. De moeder van Fred, Maria Melanie Rosalia Van den Bulck eveneens uit Lier had nog een zuster met name Adelaïdis Emmanuela Coleta Van den Bulck en deze laatste is de grootmoeder zijn van Min Gijsels. Familie van elkaar? ‘t Zal wel zijn zeker. In 1914 Januari trouwde hij met Bertha De Weert, zij vestigden zich in de Boomlaarstraat, waar in 1915 hun zoon Ernest en twee jaar later hun dochter Bertha ter wereld kwamen. Zij zouden hun vader in het onderwijs volgen.
Fred Bogaerts is voornamelijk tekenaar, maar het tekenen was voor hem niet in de eerste plaats een kunstwerk maken, maar een drang, een levensverrichting, zoals eten, slapen, bidden ,en zweten. Zijn tekeningen groeiden soms moeizaam, hoe dikwijls zij ook werden hernomen schaadt dit niet aan zijn erfelijkheid. De lijnen van zijn tekeningen waren bij Fred Bogaerts aanvankelijk schraal en dun als fijne ijzerdraad. Op 09 Nov 1918 reed hij per huifkar met zijn vrienden Felix Timmermans, Antoon Thiry en vrouw naar Antwerpen. Aldaar week hij per trein naar Holland uit, eveneens Felix Timmermans, deze kwam in 1920 terug naar zijn heimat-stadje Lier. Bogaerts daarentegen kwam pas terug in 1929. Gedurende zijn verblijf in Nederland, werd hij bevriend met Antoon Pieck.

Het gezin vestigde zich in de Maasfortbaan, in 1949 vond hij een werkkamertje op het begijnhof, in het Nieuwstraatje, en het jaar daarop aan de Grachtkant. Hij werd secretaris van het Vlaamse Kruis en het Vlaams Geneesherenverbond. Hij was een geboren illustrator, getuigen de vele tekeningen voor boeken van Ernest Claes, R.C. van Mieghem, Jozef Simons, R van Sichem, A. Goossens Juul Bovée, P Hyacinth Hermans en Gerard Walschap. Hij tekende een reeks merkwaardige platen van het dierenepos " Van Den Vos Reinarde " naar het meesterwerk der Middelnederlandse literatuur.
Fred Bogaerts was in 1934 verbonden aan de Jodenschool "Tachemoni" aan de Lange Leemstraat te Antwerpen. Tot in 1942 was hij aldaar onderwijzer voor de Israëlitische jongens. Fred Bogaerts is voornamelijk tekenaar, maar het tekenen was voor hem niet in de eerste plaats een kunstwerk maken, maar een drang, een levensverrichting, zoals eten, slapen, bidden ,en zweten. Zijn tekeningen groeiden soms moeizaam, hoe dikwijls zij ook werden hernomen schaadt dit niet aan zijn erfelijkheid. De lijnen van zijn tekeningen waren bij Fred Bogaerts aanvankelijk schraal en dun als fijne ijzerdraad. Hij was een groot kunstenaar.

**********
Fred Bogaerts – stichter van het Kinderheil
Door Dries Janssen – uit Artistenblad van juni 1957
Hoe vreemd het ook moge klinken, feit is dat onze moeders en kinderen veel dank verschuldigd zijn aan een man, die te gelijk een van onze sympathiekste nog levende kunstenaars is. Die man en die kunstenaar is Fred Bogaerts, de grondlegger van wat wij thans officieel het Nationaal werk van het Kinderwelzijn en vulgo het «Kinderheil» noemen. Hij heeft er geen standbeeld voor gekregen, niet eens een decoratie. Ik geloof ook niet dat Fred Bogaerts ooit op zo'n concrete onderscheiding (of moet ik zeggen : bewijs van erkentelijkheid?) heeft gerekend. Een reden te meer. zo meen ik om op deze plaats een bepaalde episode uit zijn toch al zo bont curriculum vitae even te memoreren. Het is erg onwaarschijnlijk dat de heer minister van Volksgezondheid en van het Gezin ooit deze regels onder de ogen krijgt en na lezing daarvan Fred Bogaerts beloont voor wat hij tweeënveertig jaar geleden heeft «gezaaid», maar mocht dit ooit wel het geval zijn (je weet immers nooit hoe een koe een haas vangt!) dan betrouw ik erop dat hij, namens de gehele dankbare gemeenschap die wij met zijn allen vormen, de Fred een verjaardagspresentje stuurt. Het hoeft geen standbeeld ineens te zijn. Een lintje-waar-iets-aan-vastzit zou ook al héél aardig zijn !
«Waar iets aan vastzit» ja. Want Fred Bogaerts heeft praktisch zijn hele leven lang veel verricht (ten bate van anderen dan nog !) waar helemaal niks of heel weinig aan vastzat. Hij is onderwijzer geweest (van 1903 tot 1914 te Sint-Pieters-Jette en van 1934-1942 aan de Joodse aangenomen school «Tachemoni» te Antwerpen) maar heeft in de vijftien jaren dat hij thans «met rust» is nog geen centiem pensioen genoten ; hij is onbezoldigd secretaris geweest van het plaatselijk «comiteit» tijdens de eerste wereldoorlog te Lier ; hij heeft na een ballingschap van elf jaren in Nederland - van 1929 tot 1934 – enkele slecht betaalde klerkenbaantjes gehad ; hij heeft, in een tijd toen geen mens of geen instantie in het land aan zoiets dacht, een bij uitstek sociale actie voor de vrouw, de moeder en het kind uit de grond gestampt, zonder in ruil daarvoor ook maar de geringste vergoeding te hebben ontvangen.
Daarom lijkt het mij meer dan billijk hem, namens zovelen tenminste te bedanken. Het is hoog tijd dat dit gebeurt. Fred Bogaerts was dus, met herstelverlof zijnde te Lier, aangezocht om het «schrijfwerk» te doen van het «Comiteit», dat - vooral met steun uit Amerika («Relief for Belgium») – zorg droeg voor de bedeling van voedsel, kleren, brandstof, enz. Fred, die - hoe wonderlijk dit overigens ook mag lijken in een artist - in het bezit bleek te zijn van een administratieve, zakelijke knobbel, voerde de hem opgedragen taak op de meest voorbeeldige manier uit. Zo had hij. Ten einde alle misbruiken inzake distributie bij voorbaat onmogelijk te maken, een prima steekkaartensysteem ingevoerd. Op die steekkaarten stonden alle nuttige gegevens, die in de trouwboekjes van de op «steun» aangewezen personen voorkwamen. De oorlog was reeds een hele tijd bezig vast te vriezen tot een stellingoorlog langs de IJzer toen Fred Bogaerts op een goede dag het bezoek ontving van een, met toelating van de bezettende overheid, door het Hooverfonds naar ons land afgevaardigde «inspecteur» die Hunt heette. Die meneer Hunt raakte dadelijk enthousiast over Freds steekkaarten en zei dat hij dat systeem in alle lokale comités zou doen invoeren.Ook vroeg hij of «mister» Bogaerts nog van die schrandere ideeën had. En die had de Fred. Tenminste één. Volgens hem moest er iets concreets gedaan voor iedere in gezegende omstandigheden verkerende vrouw : pre- en postnataal onderzoek door een geneesheer, extra-rantsoenen, medische adviezen, materiële hulp in de vorm van een luiermand, enz. Hunt liet de Fred niet eens uitspreken, wenste hem geluk, vroeg de hele uiteenzetting tot een bevattelijk rapport uit te werken en zei hem alle hulp toe. En die hulp kwam : eer de Fred, de onderwijzer-met-herstelverlof en de onbezoldigde secretaris van het «Comiteit» goed begreep wat hem overkwam, was hij directeur van het eerste «Kinderheil» in ons land.
Even onbezoldigd, natuurlijk. Uit Amerika kwam een speciale zending van honderd luiermanden en toen hield het niet meer op : er arriveerden in Lier balen wol, pakken slabbetjes, sokjes en allerlei andere babyspulletjes, waar de Fred niet eens van wist waarvoor het precies moest dienen; er kwamen bussen melk, versterkend voedsel en weer sokjes, truitjes, broekjes, zodat de Fred die meneer Hunt er heel ernstig van begon te verdenken dat hij alle kransjes van oude Amerikaanse dames voor een breikampanje had gemobiliseerd. Het voornaamste was evenwel dat de zaak gesmeerd liep en dat vele moeders en borelingetjes, die anders beslist moeilijk aan ondervoeding hadden kunnen ontkomen, daadwerkelijk werden geholpen. Het «kinderheil» vond dan ook zeer spoedig navolging in andere steden en dorpen. Toen die navolging er eenmaal was, traden er links en rechts «coördinerende elementen» aan de dag, die - nu eenmaal alles op wieltjes liep - ontdekten dat zij en niemand anders de aangewezen personen waren om die wieltjes te smeren. Over het hoofd van de belangloze, altruïstische, eerlijke, van alle Streber-mentaliteit gespeende Fred Bogaerts heen. Natuurlijk. Ik weet niet of wij daar spijt moeten over hebben. Ik geloof het niet, want wij kunnen thans fier gaan op een onbedorven, volkse kunstenaar, die - na gedaan te hebben voor anderen wat hij meende te moeten doen - in schilder- en tekenwerk - zijn hart heeft kunnen uitstorten. Ik geloof dat de Fred zelf geen spijt heeft dat de dingen zo gelopen zijn, al zal hij ook wel gevoelig zijn voor een aperte terzijdestelling, die aan ondankbaarheid grenst.
Moge deze kleine doch oprechte hulde daar (een al te onvoldoende) compensatie van zijn. En om de dingen te zeggen zoals te zijn : wij zien de Fred liever achter zijn tekentafel dan in de zetel van een Secretaris-Generaal van een (parastatale?) officiële, nationale instelling Een zetel overigens waar hij zich beslist niet op zijn gemak zou voelen, al was het alleen maar omdat je in zo ꞌn imposante zetel moeilijk kunt gaan zitten met een eeuwig, bruin veloeren vest aan en een levensgrote kanjer van een pijp «in de kop».
**********
Ter nagedachtenis van Fred Bogaerts
Uit Ons Lier van 23/04/1982 Deze homilie ter gelegenheid van de Fred Bogaerts-herdenking door de vrienden handelt niet over de kunstenaar als kunstenaar, om hem al dusdanig in zijn stad eens te doen erkennen. Als grafisch kunstenaar verwierf hij bij ons en in Nederland bekendheid en hoogschating. Terwijl Fred Bogaerts als pedagoog, niet als schoolvos, en cultuur geïnteresseerde zich verdienstelijk maakte, kwam zijn plastisch kunstenaarstalent eerder laattijdig tot uiting, meer bepaald rond zijn veertigste jaar en dat in ballingschap omstandigheden. Bruur Felix, die Flor van Reeth en Anton Pieck in deze zaak als handlangers kreeg, moedigde Fred aan tot blijde boodschapper met zijn tekenkunst.
Fred Bogaerts had maling aan de kunst om de kunst, vooral aan de modernistische en experimentele ismen.
Zijn karakteristieke tekenkunst moet fijne lijnen hanteerde hij om met zijn visie op mensen, dingen en toestanden ’n glans van de waarheid — die de schoonheid is in hoofd en hart te doen leven. Het gaat hier om Fred Bogaerts als mens in zijn oeuvre. Mensen zijn belangwekkender en boeiender dan theorieën. Fred Bogaerts was een goed mens, zoals de portretten ons hem tonen met open gelaat en een lach, en zoals zijn vriendschappelijke en dankbare omgang dat in herinnering brengen. Bij ons weten heeft hij in zijn tekeningen en illustraties aan niemand een sarcastische of wrekende tronie gegeven van hen die hem hooghartig voorbijgingen en hem zelfs zijn pensioen ontnamen. Hij was eenvoudig rechtuit; zijn eigen Vlaamse volksaard en zijn Kristen-zijn verdoezelde hij nooit.

In zijn open gesprekken, die nooit bitter waren, poneerde hij eens — en het schijnt spreekwoordelijk te zijn geweest — er zijn te veel katholieken en te weinig kristenen. Hij ondervond dat een van de oorspronkelijke kenmerken van de Kerk van Kristus — het katholieke (dat niet enkel de uitbreiding van het Rijk Gods over alle landen bedoelt, maar ook de gehele persoonlijkheid van de mens) door slenter en formalisme was aangevreten en misbruikt om te arriveren en een zeker machtsmisbruik en een triomfalisme vertoonde. Fred Bogaerts keek op naar de Kristus. Die preekte niet in salons en kranskes, maar tussen de ruinen voor mensen in nood. Hij keek op naar Kristus op het altaar van het kruis tussen de bedreigingen. Hij noemde dat waarschuwend als een profeet het 25ste uur. Fred Bogaerts was een sociaal bewogen mens. Hij zou niet meelopen in een stoet om echter spandoeken en plakkaten met herberg-slogans te protesteren tegen dit en dat en nog wat !
Onder wereldoorlog I heeft hij zich daadwerkelijk ingezet voor de berooide mensen van zijn stad. Een Amerikaan nog wel, op inspectie, kwam Fred Bogaerts gelukwensen als zorgzame vader. Dat zijn aktie de oorsprong was van een parastatale Kinderheil-organisatie hebben de officielen om politieke redenen moedwillig of onwetend vergeten. Paragraaf 6 in hoofdstuk «De Mageren» van zijn Breugelboek droeg Felix Timmermans op aan Fred Bogaerts. Hij beschrijft er het gevecht tussen de vetten en de mageren. Breugel, die er getuige van was, zei «Zie eens hoe schoon, dat te mogen meedoen! Waarom altijd schrik hebben!... waarom altijd voorwendsels zoeken mommelde hij in zich zelf met gebalde vuisten en ziedend bloed». Fred Bogaerts had geen lust om te vechten met de vuisten. Maar hij stond aan de zijde van de schamelen, die zich niet laten uitjouwen of doodslaan op hun bedeltochten. Hij was niet opdringerig, daar voor had hij iets adelijks in geest en gemoed en gebaar. Hoe kinderlijk dankbaar was hij wanneer hij bij gelegenheid of toevallig bij goede lieden werd uitgenodigd aan de tafel en het eten van wat de dag meebracht. Met de schamelen met hun kaarsen en krukken en kruisen, met fluitjes en trekzak ging hij op zoek naar het licht boven Betlehem.

Hij liep mee in de Kruisdagen-processie, hij trok met de miseriemensen in gelapte kleren en verflodderde rokken en sjaals op bedevaart, zelfs als ze eens een herberg aandeden om hun leed en verdriet wat te vergeten. Maar de simpele lieden bekenden dat God hen niet voor dood en lijden zou behoeden, maar dat God IN lijden en miserie MET hen is. Een tijdgenoot van Fred Bogaerts, een belijdend en getuigend kunstenaar, met 'n non-conformistische Leon Bloy-geest, die schreef eens : «Indien uw werk niet vol naastenliefde steekt, dan loopt het over van ijdelheid en verwaandheid».
Het werk van Fred Bogaerts steekt vol van de caritas. Het is zonder tragiek, met een romantisch getinte humor, maar het is en blijft Kristelijk Vlaams in wezen en uiting, al zullen nieuwlichters van de modernistische kunstenmakerijen het afwijzen als folkloristisch. De kunst van Fred Bogaerts zal de mensen met gezond verstand en wat liefde blij ven aanspreken, want het getuigt van menselijkheid en bekommernis om de mensen in nood.

**************
Motie tot Amnestie.
DE GEMEENTERAAD DER STAD LIER.
Overtuigd dat ꞌs lands welvaart in ruime mate afhankelijk is van een duurzamen innerlijken vrede ; Overwegende dat vele Vaderlands minnende landgenooten, met het oog op ꞌs Lands belangen, vurig wenschen dat algemeene kwijtscheldings-maatregelen getroffen worden tegenover veroordeelden die mogen beschouwd worden als slachtoffers van hun idealisme. Drukt den wensch uit de regeering weldra te zien overgaan tot de toepassing aan dezulken van onvoorwaardelijke amnestie.
De Raad drukt inzonderheid den' wensch uit, den stadsgenoot Alfred Bogaerts, aan wiens rechtzinnigheid dient geloofd en die tijdens de bezetting zijne ongelukkige medeburgers in ruime mate behulpzaam was, strafkwijtschelding te zien bekomen. De Raad is overtuigd met het uitbrengen van dezen wensch het hooger belang van het Belgisch Vaderland te dienen.
In zitting van 4 Juni 1927. Uit Ons Lier van 12/06/1927
*******
|