Keersmaekers, A.
Het geluk van een schrijver.
Felix Timmermans en zijn Pallieter.
Over het ontstaan en de groei van Pallieter is weinig meer geweten dan wat Timmermans zelf erover in z'n talrijke lezingen heeft meegedeeld. Het vrijkomen van de handschriften van Pallieter maakt het mogelijk, werkelijk inzicht te krijgen in de evolutie van het verhaal, in de groei van de diverse figuren ?n in de geestelijke voortgang van de schrijver zelf. Goed drie jaren april - mei 1911 tot einde mei 1914 - besteedde de jonge Timmermans aan het boek; het waren tevens drie kapitale jaren voor zijn geestelijke en psychische ontwikkeling. De sfeer van de Schemeringen van de Dood had hij toen al verloochend. In zijn nieuwe werk rekende hij bij monde van zijn Pallieter agressief en spotziek-vrijpostig af met wat hem tegenstond: het maatschappelijke en religieuze establishment. De donkere kant van leven en samenleving ervoer hij aan den lijve, toen hij verliefd werd op Marieke Janssens. De ontgoocheling en het leed om de tegenkanting van de eigen familie ?n de groei naar meer innerlijke zekerheid dankzij de geliefde milderden mettertijd zijn agressiviteit. Die geestelijke evolutie is te volgen in de soms talrijke versies van de hoofdstukken. De Pallieter die tot nog toe bekend was, geeft alleen het eindresultaat van een lange evolutie. De handschriften geven niet alleen het evoluerende beeld van diezelfde jongeman, maar laten meteen zien hoe hij schrijvend en herschrijvend, tot een formulering kwam die vaak kan verrassen door z'n eenvoud en z'n beeldende kracht.
Het werk bestaat uit twee delen die apart aangeschaft kunnen worden.
Deel I schetst de ontwikkelingsgang van de roman en de personages die erin voorkomen.
Deel II brengt een diplomatische uitgave van alle nog beschikbare manuscripten; helaas is een aantal daarvan verloren gegaan, zodat reconstructie van de " Oerpallieter " onmogelijk is.
ISBN 90-5325-180-4
Het geluk van een schrijver: Felix Timmermans en zijn Pallieter
August Keersmaekers. Antwerpen: Pandora, 2000.
2 dln.: Cahier 6 en 7; 308 + 416p.: ill.; 24 cm
ISBN 90-5325-180-4, 90-5325-170-7 Prijs: 30,99 (dl. 1), 40,90 (dl. 2)
Onlangs hield de Stichting DBNL een enquête over de canon van de Nederlandse literatuur. De uitkomsten zullen ongetwijfeld een rol spelen bij de verdere uitbouw van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren. Maar hoe zullen de ingeleverde antwoorden zich verhouden tot de werkelijkheid? Hoeveel van de genoemde werken zijn nog echt levende klassieken die telkens nieuwe generaties lezers weten te boeien? Interessant in dit verband was de vraag van de DBNL hoeveel gecanoniseerde werken elke Nederlander gelezen zou moeten hebben. Worden we nog altijd geacht iets gelezen te hebben van Vondel, Potgieter, Couperus en Vestdijk, om slechts enkele namen te noemen? En hoe staat het met onze kennis van de Vlaamse literatuur? Voor onze zuiderburen zal Pallieter van Felix Timmermans als een klassieker gelden, maar hoeveel Nederlanders van nu hebben dit boek gelezen? In de vorige eeuw was het ook in ons land zeer populair. De receptiegeschiedenis van Pallieter is aanvankelijk zelfs door Nederland sterk beïnvloed.
Timmermans optimistische loflied op de levensvreugde werd na een voorpublicatie in De Nieuwe Gids van Kloos door uitgeverij P.N. van Kampen en Zoon te Amsterdam begin juli 1916 uitgegeven. Door de oorlogsomstandigheden duurde het enkele jaren voor het boek in Vlaanderen kon doorbreken. In die tussentijd was de eerste druk van 1250 exemplaren in Nederland snel uitverkocht. Van Kampen publiceerde herdruk na herdruk, maar vanaf het begin was er vanuit katholieke kringen ook verzet tegen Pallieter. Dit leidde er uiteindelijk toe dat het Vaticaan in 1920 de Nederlandse en Belgische bisschoppen opdracht gaf de gelovigen erop te wijzen dat Pallieter verboden lectuur was. Er zijn sterke aanwijzingen dat het Nederlandse episcopaat hierachter heeft gezeten. Voor de verkoop en de populariteit van het boek bleef de banvloek van het Vaticaan echter zonder gevolgen. Inmiddels was Pallieter ook in het buitenland, met name in Duitsland, een groot succes.
August Keersmaekers, in Nederland vooral bekend als editeur van Bredero, verzorgde voor het Davidsfonds een leeseditie van alle werken van Timmermans. In 1993 kreeg hij inzage in een groot aantal (klad)handschriften van Pallieter die zich in particulier bezit bevinden. Daarnaast bleek het Provinciaal Archief te Hasselt ook een aantal bladen te bezitten. Keersmaekers houdt terecht de mogelijkheid open dat er zich nog elders manuscripten bevinden, maar waarschijnlijk is dat niet. In totaal beschikte Keersmaekers over bijna duizend bladzijden handschrift. Zij stelden hem in staat een grondige studie te maken van de ontstaansgeschiedenis van Pallieter. Het resultaat hiervan verscheen, onder de titel Het geluk van een schrijver, in twee omvangrijke delen. Ze werden, onder auspiciën van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde te Gent, uitgegeven door de Antwerpse privé-uitgeverij Pandora. De fraai verzorgde boeken bevatten een grote hoeveelheid facsimiles en andere illustraties die de presentatie van de teksten en het betoog van Keersmaekers uitstekend ondersteunen.
Hoewel in het tweede deel, getiteld De teksten, alle overgeleverde handschriften en drukproeven van Pallieter zijn opgenomen, is Het geluk van een schrijver eerder een grondige genetische studie, met een presentatie van de documenten, dan een wetenschappelijke editie. Zo ontbreken de gehele drukgeschiedenis en de receptie van Pallieter. Over de vele herdrukken en de daarin door Timmermans aangebrachte wijzigingen heeft Keersmaekers in het verleden een paar maal een lezing gehouden. Dit materiaal wacht nog op publicatie. Maar afgezien daarvan, is het vooral de aard van het overgeleverde materiaal die een historisch-kritische uitgave van Pallieter onmogelijk maakt. De bewaard gebleven handschriften zijn verre van volledig: van een aantal gedeelten van het verhaal is niet één blad bewaard gebleven, terwijl van andere stukken vele versies beschikbaar zijn. Verder vormen de overgeleverde handschriften een zeer heterogeen geheel. Keersmaekers had te maken met een stapel ongeordende en, op enkele uitzonderingen na, ongedateerde papieren van verschillende soorten die niet of nauwelijks in samenhangende, doorlopende versies te onderscheiden zijn. Er is geen handschriftelijke oer versie van Pallieter bewaard gebleven, die vervolgens in opeenvolgende stadia werd bewerkt. Het is ook zeer de vraag of er ooit een oer versie heeft bestaan. Timmermans werkwijze van schrijven en telkens opnieuw herschrijven volgde niet een van te voren vastgelegde lijn van het gehele verhaal, maar concentreerde zich op afzonderlijk gecomponeerde verhaaltjes die pas achteraf in een grotere structuur hun plaats kregen. Zo kon het gebeuren dat geplande hoofdstukken uiteindelijk niet werden geschreven, dat wél geschreven stukken van het ene naar het andere hoofdstuk verhuisden en dat verscheidene stukken van Pallieter al in De Nieuwe Gids verschenen waren, terwijl Timmermans nog hard werkte aan de vervolghoofdstukken. De door Keersmaekers gereconstrueerde ontstaansgeschiedenis geeft niet alleen een duidelijk beeld van Timmermans werkwijze, maar zij verklaart ook de nogal losse structuur van het eindresultaat. Pallieter is in feite een verzameling aparte voorvallen die door een paar dunne draden bijeengehouden worden, namelijk die van de telkens optredende hoofdpersoon en die van de chronologie van de opeenvolgende seizoenen gedurende één jaar.
Voor de presentatie van de overgeleverde handschriften heeft Keersmaekers de structuur van de eerste druk gevolgd. Zoals gezegd, was het niet mogelijk de handschriften te ordenen naar enkele vroegere versies van het gehele verhaal die elkaar chronologisch zouden hebben opgevolgd. De gekozen presentatievorm betekent dat de oudere teksten, zoveel mogelijk in chronologische volgorde, zijn gegroepeerd rond het hoofdstuk uit de eerste druk waarvan zij vroegere versies zijn. Een principieel bezwaar tegen dit systeem is dat de lezer geneigd is de vroegere versies te interpreteren vanuit het perspectief van het eindresultaat (de eerste druk), terwijl de editeur juist de tekstontwikkeling wil laten zien die tot dat eindresultaat heeft geleid. In feite ontstaat er een enigszins vertekend beeld doordat de indruk wordt gewekt dat de handschriftelijk overgeleverde teksten door Timmermans waren gepland als de eerste ontwerpen van de hoofdstukken waarbij ze zijn geplaatst. Op het moment van schrijven was dat echter in veel gevallen nog niet door de auteur bepaald. Keersmaekers merkt ook zelf op: de diverse hoofdstukken van het boek werden niet geschreven in de volgorde zoals ze in het boek staan [
]. (dl. 1, p. 194) Dit geldt naar mijn mening vooral voor de oudste teksten die bij hoofdstuk vijftien, Een aangename verrassing, zijn geplaatst. Zij wijken zozeer af van de tekst van het uiteindelijke hoofdstuk dat ze moeilijk als vroegere versies daarvan kunnen worden beschouwd. Ze lijken meer losse tekstfragmenten die nog geen plaats in het verhaal hebben gevonden. Een duidelijk alternatief voor Keersmaekers wijze van presenteren is overigens niet zo gemakkelijk te vinden. Men zou kunnen denken aan de Nescio-uitgave in de Monumentareeks of aan de wetenschappelijke uitgave van de dagboeken van Anne Frank. 1 Maar in die gevallen zijn er wél enkele doorlopende versies te onderscheiden die op een zinvolle manier in een apparaatvorm tegenover elkaar te plaatsen zijn.
Door de gekozen presentatievorm is het voor de lezer moeilijk zicht te krijgen op inhoudelijke verbanden tussen de ontwerpen van verschillende hoofdstukken. Timmermans heeft herhaaldelijk geschoven met teksten en motieven. De maaiende Pallieter, en de ontmoetingen met de geleerde, de edelman, de onderpastoor en het boerenmeisje Trezeke zijn in de loop van de ontstaansgeschiedenis van Pallieter minstens éénmaal verplaatst, totdat ze uiteindelijk in de gepubliceerde tekst vrijwel geheel zijn verdwenen. Keersmaekers heeft deze verbanden en verschuivingen uitvoerig beschreven in de commentaar en daarmee het nadeel van zijn presentatievorm per hoofdstuk in belangrijke mate ondervangen. Wel worden een of meer schemas node gemist. Daarin had een overzicht van de bewaard gebleven teksten en hun samenhang gevisualiseerd kunnen worden.
De wetenschappelijke waarde van Het geluk van een schrijver ligt vooral in de vele interessante handschriftelijke varianten en in de uitvoerige commentaar van Keersmaekers. Deze laatste verraadt een zeer grote kennis van leven en werk van Timmermans. In het eerste deel van zijn studie schetst Keersmaekers eerst de biografische achtergrond van het ontstaan van Pallieter en de geestelijke ontwikkeling van Timmermans. Aanvankelijk stond de auteur, geheel volgens de mode van zijn tijd, onder de invloed van stromingen als theosofie en mystiek. De katholieke mystici Huysmans en Sar Péladan waren, ook wat het uiterlijk betreft, bewonderde voorbeelden. Vanuit deze achtergrond ontstond Timmermans bundel Schemeringen van de dood (1911), waarin de dood en een vergeestelijkte, platonische liefde belangrijke motieven zijn. De ontmoeting met zijn toekomstige vrouw en een zware operatie in februari 1911 zorgden voor een ommekeer. Timmermans zwoer alle theorieën en stromingen af. Hij koos voor de eenvoud van de levensvreugde. Op basis van alle beschikbare gegevens beschrijft Keersmaekers vervolgens gedetailleerd de ontstaansgeschiedenis van Pallieter, vanaf het ziekbed van de auteur in 1911 tot de voltooiing van het verhaal vlak vóór het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in augustus 1914 en de publicatie van de eerste druk in juli 1916. Ook in dit geval bewijst het aloude filologische adagium terug naar de bronnen zijn waarde. Met behulp van de overgeleverde handschriften en andere originele documenten kan Keersmaekers de vele later geschreven herinneringen van Timmermans zelf en die van zijn vrienden corrigeren of als onwaarschijnlijk terzijde schuiven.
Aanvankelijk moet Timmermans een boek voor ogen hebben gehad naar het voorbeeld van Tijl Uilenspiegel van Charles de Coster: een verzameling losse verhaaltjes met als verbindende factor de hoofdpersoon Palieter toen nog geschreven met één l die allerlei triviale grappen uithaalt. Op enkele plaatsen in de oudste handschriften staat de instructie: farce. In deze eerste fase had Timmermans ook een heel ander begin. Pallieter sleet zijn leven op het bureau van een koopman in vodden en beenen oud ijzer en konijnenvellekens. Dankzij de erfenis van een oom uit de Congo kan hij ontslag nemen en de rol van levensgenieter op zich nemen. Toen had Timmermans nog het plan het hele leven van Pallieter te beschrijven.
Met de beperking van het verhaal tot één jaar uit het leven van Pallieter verdwenen ook steeds meer de grove, flauwe farcen. De tekstgeschiedenis laat duidelijk een mitigerende tendens zien. Volgens Keersmaekers kenmerken de vroege teksten zich door een slordige stijl, een trivialiteit van tonelen en woordgebruik en door een felle agressiviteit (dl. 1, p. 241). Veelvuldig gebruikte woorden als schijten, pissen, kloten, enzovoort keren in de latere teksten niet meer terug. Het café Den Hond zijn kont verandert van naam; de onderpastoor Gaspar van Sichem die door Pallieter naakt wordt achtervolgd en de geleerde vlindervanger in wiens hoed Pallieter plast, verdwijnen uit het verhaal. Een kras voorbeeld in dit verband is het hoofdstuk De feest. Hierin wordt verteld dat Pallieter zijn vrienden heeft uitgenodigd voor een grote schranspartij. Bij het begin daarvan wordt afgesproken dat degene die het minste eet, me zan bloot gat in een talloor rijspap moet gon zitte, en [
] de drij menschen die het minste naar hem hemme geeten, die rijspap moeten oepete (dl. 2, p. 170). Wat hierop volgt aan braken, poepen en plassen is in de woorden van Keersmaekers onthutsend triviaal in zijn faecalisch realisme (dl. 1, p. 118). In de gepubliceerde versie is er vrijwel niets meer van terug te vinden. Keersmaekers schrijft dit onder andere toe aan de invloed van Timmermans vrouw, Marieke Janssens, die alle teksten ter lezing kreeg voorgelegd. Op sommige plaatsen vermoed Keersmaekers ook een ingreep van Willem Kloos. Zo luidde het slot van het hoofdstuk Het vliegtuig in de kopij voor De Nieuwe Gids: Arrèt, riep hij, en hij stuurde naar de wereldmenschen nen echten bakkersscheet. De bewaard gebleven kopij werd door Timmermans zelf geschreven, maar de laatste zin werd in een duidelijk andere hand doorgehaald. Zinnen als: En onder het dunne blauwe jakje met witte bollekens, [
] kwabberden hare malsche, dikke borsten op en neer (dl. 2, p. 108), Het zag er een meisjen uit dat veel baren zou. De kleeren waren te veel aan haar, en Pallieter had haar liefst naakt gezien (dl. 2, p. 220), en: Twee vrouwen liepen van den weg en gingen nevenseen zitten wateren (dl. 2, p. 314) werden door Timmermans zelf al geschrapt. In het algemeen werden anti-religieuze en erotische passages en vulgair taalgebruik systematisch weggewerkt (dl. 1, p. 301).
In samenhang met de mitigerende varianten is er een duidelijke tendens de tekst uit te breiden met poëtische natuurbeschrijvingen die het thema van de levensvreugde veel beter verbeelden dan de grofheden uit de eerste fase. Langzamerhand ontwikkelde Timmermans een meer poëtische manier van vertellen. Deze tendens gaat duidelijk samen met een groot aantal stilistische verbeteringen. Keersmaekers geeft hiervan verschillende treffende voorbeelden (dl. 1, p. 225-231). Op andere plaatsen werd eenzelfde effect bereikt door de tekst juist sterk te bekorten. Dit geldt vooral voor het eerder genoemde hoofdstuk De feest.
In de loop van het proces van hernemen en herschrijven zijn vele personages gesneuveld en andere van karakter veranderd. De vlindervanger, de onderpastoor, de boerenmeid en de filosoof komen in de gepubliceerde tekst niet meer voor en Pallieter evolueerde volgens Keersmaekers van vrijpostige rebel en betweter (dl. 1, p. 250) tot een goed-katholieke natuurbewonderaar en levensgenieter. Van slechts enkele personen uit het verhaal is aannemelijk te maken dat ze zijn geïnspireerd op bestaande figuren uit de omgeving van Timmermans.
Een derde tendens die de tekstontwikkeling laat zien, is een significante toename van het gebruik van dialect, vooral in de dialogen. Opvallend genoeg noemt Keersmaekers deze tendens niet, terwijl er vele voorbeelden van te geven zijn. Om er slechts enkele te noemen:
Zeg dat hij maar in mijnen molen komt
Maar denkt ge nu dat meheer Pastoor met zijn goede soutane zich gaat bevuilen? (handschrift)
Zegt dat hem mor oep manne meule komt!
Watte? Denkte gadamanhier de pastoer me zan goeie soetane on, zan eigen in oeve meule go smerig make?
(eerste druk)
[
] willen wij er in gaan varen? (handschrift)
Wille we nij is gaan vere? (eerste druk)
Blijf gij liever hier zitten en eet nog wat kersen [
]. (handschrift)
Mor, zijde gelle zot van in zoon heete gon te vere!
Et liever nog wa kezze! (eerste druk)
Blijkbaar diende het dialect om een door Timmermans noodzakelijk geachte couleur locale aan te brengen. En waarschijnlijk hangt deze tendens samen met de toevoegingen van de poëtische natuurbeschrijvingen die een vergelijkbaar effect beoogden. Het gevolg is wel dat Pallieter nu bij herlezing door het taalgebruik nogal gedateerd aandoet. Naar we moeten aannemen, werd dit in de vorige eeuw bij het verschijnen van Pallieter niet als hinderlijk ervaren, gezien het grote succes van het boek ook in Nederland. Een nader onderzoek van de receptie in ons land zou op dit punt weleens interessante gegevens kunnen opleveren.
De studie van de handschriften heeft ook diverse tekstuele fouten aan het licht gebracht. Het gaat vooral om leesfouten van de zetter van De Nieuwe Gids die vanuit het tijdschrift via de eerste druk in alle volgende drukken ongecorrigeerd zijn overgenomen. De verlezingen hebben ook geleid tot interessante editorische problemen waar de vergissing van de zetter niet tot een onzinnige lezing, of tot een variante lezing van Timmermans heeft geleid. Het ware zeer te wensen dat Keersmaekers een nieuwe leeseditie van Pallieter zou samenstellen, waarin naast een gezuiverde tekst een samenvatting van zijn boeiende studie over het ontstaan van de roman zou worden opgenomen. Op deze wijze zou ook een breed publiek kennis kunnen nemen van de resultaten van een waardevol tekstgenetisch onderzoek waarvan in ons taalgebied nog niet zoveel voorbeelden bestaan.
(H.T.M. van Vliet)
|