30 aug 2001 De euro (symbool: €; Nederlands meervoud euro's)[1] is de munteenheid van 19 lidstaten van de Europese Economische en Monetaire Unie. De officiële ISO-code van de munteenheid is EUR. In 1992 werd in Maastricht besloten tot invoering van de euro. Hierbij zou de waarde van 1 euro gelijk zijn aan 1 ECU (European Currency Unit oftewel 'Europese rekeneenheid'). Sinds 4 januari 1999 worden de koersen van aandelen, obligaties en opties aan de beurs in euro's weergegeven. De munten en bankbiljetten werden op 1 januari 2002 gelijktijdig ingevoerd in 12 landen van de Europese Unie, alsmede in Andorra, Monaco, San Marino en Vaticaanstad, tijdens de grootste monetaire omwisselingsoperatie aller tijden. De productie van euromunten begon in de meeste landen echter al in 1999. Vier van die landen hebben ook munten geslagen met de jaartallen 1999, 2000 of 2001. Na het opheffen van het systeem van Bretton Woods zijn er twee pogingen geweest om een Europees monetair systeem op te bouwen met vaste wisselkoersen. Dit zijn: Plan-Werner (1970) van de Luxemburgse politicus Pierre Werner het EMS (Europees Monetair Stelsel) De Amerikaanse econoom Robert Mundell had begin jaren '60 al een theoretisch kader gecreëerd voor een zogenaamd optimaal valutagebied. Hij had voor een goede werking van een valutagebied een aantal voorwaarden geformuleerd. Met de invoering van een eenheidsvaluta raken de individuele landen hun wisselkoersbeleid en een deel van hun monetaire vrijheid kwijt. Er moeten daarom alternatieve aanpassingsmechanismen zijn om schokken op te vangen, zoals een hoge mobiliteit van arbeid en kapitaal, een sterke mate van loon- en prijsflexibiliteit of een herverdelingsmechanisme tussen de deelnemende landen. Er moest een set van economische omstandigheden zijn waardoor de integratie in de eurozone relatief probleemloos zou verlopen en de eenheid stabiel ofwel voor een langere periode houdbaar zou zijn. Er was een economische convergentie noodzakelijk waarbij toetredende landen economisch vergelijkbaar moest zijn met het eurogebied zodat een eigen rente en valutabeleid niet gemist zou worden. Verder moest worden voldaan aan een aantal formele convergentiecriteria. Dit waren elementen op het gebied van de overheidsfinanciën, inflatie, rente en wisselkoers. In 1969 werd besloten tot de vorming van de commissie-Werner, die in 1970 met een plan kwam voor een Europese muntunie met vaste wisselkoersen, echter zonder een centrale bank. Dit plan kreeg meteen veel steun. Het sneefde uiteindelijk vanwege het uitbreken van de oliecrisis, onenigheid tussen de EEG-lidstaten en de felle oppositie van de Amerikaanse president Richard Nixon. Pas in de jaren '80 werd besloten tot de daadwerkelijke oprichting van een Economische en Monetaire Unie (EMU), die in 1990 een feit werd. Het initiatief hiertoe kwam voornamelijk van Franse politici (m.n. Jacques Delors), die hoopten zo meer grip te krijgen op het monetaire beleid van de Deutsche Bundesbank, dat zij noodgedwongen al volgden. De Duitse politiek was aanvankelijk niet enthousiast over het plan, tot Helmut Kohl inzag dat hij monetaire eenwording kon gebruiken als politiek wisselgeld, om de Franse angst voor Duitse hereniging weg te nemen.[2] In het Verdrag van Maastricht (Verdrag betreffende de Europese Unie) van 1992 werd besloten tot de invoering van de euro.[3] Na het besluit kwam de EMU op gang, maar niet alle EU-landen doen mee aan de EMU. Op 31 december 1998 werden de onderlinge wisselkoersen tussen de euro en de valuta van de toen elf deelnemende landen definitief vastgelegd. De voorbereiding voor de invoering van de euro in Nederland vond plaats vanuit het Nationaal Forum voor de introductie van de euro (NFE). Sinds 1 januari 1999 is de euro een officieel feit. Vanaf die datum waren de nationale bankbiljetten en munten van de landen die de euro hadden aanvaard nog slechts verschijningsvormen van de euro. De euro vertegenwoordigde toen al overal dezelfde waarde. Die waarde werd vastgesteld, en zo nodig gecorrigeerd, door de Europese Centrale Bank in Frankfurt am Main. Op 1 januari 2001 voegde zich Griekenland als twaalfde land bij de eurogroep.[4] Aanvankelijk was het de bedoeling dat de Europese eenheidsmunt "ecu" zou heten. Dat zou tegelijkertijd de afkorting zijn van "European Currency Unit" en de naam van een oude Franse munt (écu = schild). In Duitsland zou deze naam echter als "ekoè" worden uitgesproken en uit opiniepeilingen bleek dat veel Duitsers dat een belachelijk klinkende naam vonden. Daarom besloot men, op het laatste moment en op voorstel van Germain Pirlot, te kiezen voor de naam "euro". Op de bankbiljetten en munten wordt de munteenheid in het Griekse en Latijnse schrift als ευρώ en euro aangeduid. In het toetredingsverdrag van Bulgarije (in het cyrillische schrift) is евро gebruikt. Enkele van de 10 in 2004 toegetreden landen hebben andere schrijfwijzen voor de euro voorgesteld (euró, eiro, euras), gebaseerd op een alternatieve schrijfwijze van het woord Europa. In de (afgewezen) Europese grondwet werden die schrijfwijzen geaccepteerd, mits de eerste drie letters "eur" waren. De ECB houdt echter de regel aan, dat in het Latijnse alfabet alleen de term "euro" is toegestaan. De Académie française schrijft voor dat de kleinste munt "centime" heet. Het opschrift is echter "cent", ook voor de munten die in Frankrijk geslagen zijn.[5] Op de biljetten en munten staat geen meervoud. Dat werd onpraktisch gevonden omdat de verschillende talen een verschillende meervoudsvorm hebben (euros, euro's, eurot, euroer enz.) In het Nederlands is een meervoud trouwens niet nodig. In de meeste talen worden valuta niet met een hoofdletter geschreven (dollar, pond, kroon enz.) Dat geldt ook voor de euro, hoewel de naam van het continent Europa is afgeleid. Per 1 januari 2002 zijn de euromunten en eurobiljetten in gebruik gekomen en werd de euro het wettige betaalmiddel in twaalf EU-landen. Indertijd werd verwacht dat uiteindelijk bijna alle EU-landen de euro zouden invoeren. Denemarken, Verenigd Koninkrijk en Zweden verkozen bij de invoering hun bestaande munteenheid boven de euro; Zweden is wel verplicht de euro in te voeren. Denemarken en het VK hebben een uitzonderingsclausule bedongen. Vanaf deze dag zijn de nationale biljetten en munten uit de twaalf deelnemende 'eurolanden' (zie onder) vervangen door euromunten en eurobankbiljetten in wat wel 'de grootste geldomwisselingsoperatie uit de geschiedenis' genoemd wordt. In december 2001 kregen Nederlandse burgers een gratis setje euromunten en konden pakketten euro's ter waarde van ƒ 25,- bij de banken worden gekocht. Ook in België en de andere 'eurolanden' konden burgers in het bezit komen van eurogeld. De invoering van de euro is in de nacht van 31 december/1 januari in onder andere Maastricht, Brussel en Berlijn feestelijk gevierd. Op 1 januari 2007 werd de euro ook in Slovenië het wettig betaalmiddel; op 1 januari 2008 volgden Cyprus en Malta, op 1 januari 2009 Slowakije, op 1 januari 2011 Estland, op 1 juli 2013 Andorra, op 1 januari 2014 Letland en per 1 januari 2015 Litouwen. Internationaal gezien heeft de euro het geldverkeer binnen de Europese Unie aanzienlijk vereenvoudigd; waar vroeger met minstens tien verschillende valutawaarden gerekend werd, geldt er nu één. Wereldwijd heeft de Amerikaanse dollar daardoor aan invloed verloren. Waardetransacties als obligaties, beleggingen en aandelen verhandelen vormen binnen de financiële wereld een heel eigen wereld, waarbij de beurskoersen een snelle wisseling van winst of verlies bepalen, mede dankzij de internethausse en economisch hoogtij en/of dieptepunten. Veel wisselkantoren in eurolanden moesten, na de invoering van de euro, om economische redenen hun deuren sluiten. Deze wisselkantoren hadden voornamelijk Europese klanten. De kredietcrisis bracht, na Duitsland en Frankrijk in het begin van deze eeuw, veel landen ertoe zich niet aan de afspraken van het stabiliteitspact te houden. Staatsschulden liepen op en het vertrouwen in de Euro verminderde. De financiële markten hadden aangenomen dat de staatsschuld van de individuele eurolanden de gezamenlijke verantwoordelijkheid was van alle eurolanden, hoewel dit expliciet uitgesloten was (geen steun van de Europese Bank aan individuele landen). Hierdoor konden alle Eurolanden geld lenen voor een slechts weinig hoger percentage dan het meest kredietwaardige euroland Duitsland. Toen echter bleek dat de financiële cijfers voor Griekenland niet klopten en het land er veel slechter voor stond dan was aangenomen, verdween het vertrouwen van de financiële markten en kon Griekenland geen geld meer lenen. De crisis was begonnen. Later kwamen andere landen zoals Ierland en Portugal (overigens om volstrekt andere redenen) in de problemen. In 2011 zitten ook Italië en Spanje (wederom door andere oorzaken) in de problemen. De oplossing dat de probleemlanden uit de euro stappen en hun eigen munt herinvoeren is bijna onmogelijk. Dit geeft landen weliswaar de mogelijkheid om hun munt te devalueren en daardoor concurrerender te worden, maar de staatsschuld is opgebouwd in euro's en blijft dus onveranderd hoog. De euro heeft 15 coupures: 8 euromunten en 7 eurobankbiljetten. De munten hebben een Europese zijde, ontworpen door Luc Luycx, van de Koninklijke Munt van België. Het gaat om drie ontwerpen die verschillende kaarten van Europa tonen, met de 12 sterren van de Europese Unie op de achtergrond. Daarnaast heeft elk euroland de vrijheid eigen symbolen en tekst op de nationale zijde en op de buitenrand van de euromunten te plaatsen. Maar alle varianten, met uitzondering van meerwaardeherdenkingsmunten, zijn in alle deelnemende landen te gebruiken. De nationale zijde diende om de overgang naar de euro voor de Europese burgers in emotioneel opzicht iets te vergemakkelijken. Finland heeft spoedig na het begin besloten de munten van 1 en 2 cent niet in het betalingsverkeer te gebruiken. Deze munten werden dan ook alleen in de begintijd geslagen met een Finse nationale zijde. In Nederland is het gebruik van de munten van 1 en 2 cent, door het sinds 2004 toestaan van het afronden op 5 cent, sterk verminderd. In de meeste winkels worden bedragen sindsdien weer afgerond. Indien de winkelier duidelijk aangeeft dat hij de afrondingsregel toepast, heeft de klant niet het recht contant het niet-afgeronde bedrag te betalen als hij zelf de munten van 1 en 2 cent heeft. De munten van 1 en 2 cent zijn wel een wettig betaalmiddel, zodat hij het afgeronde bedrag wel mag voldoen met (onder andere) die munten.[6] [7] Aldi en C&A hebben, vermoedelijk als laatste winkels in Nederland, in juni 2016 besloten de bedragen af te ronden. Betaalt de klant elektronisch, dan wordt de afrondingsregel niet toegepast. Vanaf 1 januari 2004 stond het de landen met de euro vrij om per jaar één € 2-munt met een speciaal motief op de nationale zijde uit te brengen en vanaf 17 augustus 2012 mag ieder land twee, eigen, herdenkingsmunten per jaar uitgeven. Zie Herdenkingsmunten van € 2. Buiten de herdenkingsmunten van € 2 zijn er ook al talloze munten geslagen die alleen nationaal te gebruiken zijn en waardes vertegenwoordigen als € 1½, € 2½, € 5, € 8,[8] € 10, € 12½, € 20, € 25, € 50, € 100 etc. De Luxemburgse euromunten van 2002, 2003 en 2004 dragen het muntmeesterteken van de muntmeester van de Koninklijke Nederlandse Munt, de munten van 2005 en 2006 dragen het muntmeesterteken van de muntmeester van de Munt van Finland en de munten van 2007 dragen het muntmeesterteken van de muntmeester van Frankrijk. Dit komt doordat Luxemburg in die jaren zijn euromunten in respectievelijk Nederland, Finland en Frankrijk heeft laten slaan. Ook Griekenland heeft in het verleden bepaalde euromunten in andere landen laten slaan. Slovenië heeft een groot deel van de muntslag van euromunten uitbesteed aan de Finse munt, een ander deel is naar de Koninklijke Nederlandse Munt te Utrecht gegaan. Cyprus heeft de totale muntslag van euromunten uitbesteed aan de Finse munt. Malta heeft het grootste deel van de muntslag van euromunten uitbesteed aan de Franse Monnaie de Paris, maar sommige munten worden geslagen bij de Koninklijke Nederlandse Munt in Utrecht. Op de achterzijde van elk biljet staat een serienummer. Voor de eerste serie: bestaande uit een letter gevolgd door elf cijfers; voor de europaserie (2013): bestaande uit twee letters gevolgd door tien cijfers. Aan de letter is te zien uit welk land het betreffende biljet komt. Portugal besloot geen biljetten van € 200 en 500 in omloop te brengen en Ierland geen biljetten van € 200, terwijl Luxemburg wel bankbiljetten heeft laten drukken, maar zijn toegewezen letter niet gebruikt. Sinds de fysieke invoering van de euro (2002) neemt elke nationale centrale bank (NCB) de productie van één of twee specifieke biljetten voor zijn rekening. Dit schema houdt in dat de NCB's onderling bankbiljetten moeten uitwisselen. Zo bestaan er voor Slovenië alleen nog maar biljetten van € 20 en € 5, alle andere waarden zijn geïmporteerd.
|