Oud Poperinghe
Over hommel, roare karwoten, kluntens en goais
25-08-2007
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De grafreden voor Alfons Dejaegher
Op 8 oktober 1930 overleed E.H. Alfons De Jaegher, de man die in de streek van Poperinge heel wat gedaan heeft voor de ‘hommelboeren’.
Die week stond er in ‘De Toekomst’ – de tweelingskrant van ‘De Poperingenaar’ het volgende artikeltje:
+ E.H. ALFONS DE JAEGHER
Leeraar van Godsdienst aan de Staatsmiddelbare School, Proost van de boeren en schrijver van het Hopverbond van het Land van Poperinghe, Ridder van de Leopoldsorde, vereerd met het Eerekruis van 1° klas voor bewezen diensten aan den Landbouw en het Fransch Eereteeken ‘Mérite Agricole’ voor bewezen diensten aan den Hoppekweek in het Fransche Noorden.
Geboren te Oost-Roosebeke den 14 Oogst 1870 en godvruchtig in den Heer ontslapen te Poperinghe den 8 October 1930, voorzien van al de Gerechten onzer Moeder de H. Kerk.
De plechtige lijkdienst, gevolgd van de begraving, zal plaats hebben in de parochiale kerk van O.L. Vrouw, op Maandag, 13 october, te 10 uur.
De Metten zullen ’s avonds te voren te 5 uur gezongen worden.
Vergadering ten sterfhuize, Boeschepestraat 30, om 9 ¾ uur.

Eerw. Heer De Jaegher bracht gansch zijn priesterlijke loopbaan te Poperinghe door.
Van uit het Seminarie kwam hij over 36 jaar, als leeraar, naar ’t College, werd later Onderpastoor op St Bertinus tot hij in 1920 Godsdienstleeraar werd aan de Staatsmiddelbare school.
Schrandere geest en onvermoeibare werker, dat mag van hem getuigd worden; steeds was hij verslaafd aan zijn werk en verspilde ongemeten zijn beste levenskrachten aan zijne taak.
Als proost van de Boerenbond en van het Hopverbond heeft hij zich hoogst verdienstelijk aangesteld. Wat al studie en werk heeft hij afgelegd om den Boerenstand te bevorderen, zullen weinigen die hem niet van dichtbij kennen, kunnen bevroeden.
Niet alleen hier was hij gewaardeerd maar zijn kennis en ondervinding was ver en naar bekend.
Bij Boerenbond in Tijdschriften zelfs uit vreemde landen, bij hoogere Instellingen, overal wist men zijn degelijke medewerking hoog te schatten.
Nog in volle werkkracht komt de dood een te vroegtijdig einde stellen aan deze hoogst verdienstelijke loopbaan.
God schenke hem de eeuwige belooning!

De zondag daarop op de 19de oktober 1930, stonden de grafreden in de krant onder de kop:

 Lijkplechtigheden van Eerweerde Heer A. De Jaegher
Maandag had de droeve plechtigheid plaats van den veel te vroeg afgestorvene.
Wat een massa van volk had er aan gehouden de laatste hulde te brengen aan den verdienstvollen Priester.
Van heind’ en verre waren ze toegestroomd: de vrienden, de kennissen, de vereerders; deze voor wie hij had gewrocht en gezwoegd; deze die zijne bekwaamheid waardeerden en hoogschatten; deze die hij had voorgelicht en onderwezen; en ze waren talrijk en uit alle gewesten.
Ja, door grooten en kleinen, door priesters, door landbouwers, handelaars, brouwers, geleerden werd hier hulde gebracht aan den hoogst gewaardeerden en talentvollen zwoeger, te vroeg en in volle werkzaamheid uit het leven weggerukt.
De treurige lijkstoet werd geopend door het Katholiek Muziek. De leeraars en Leerlingen van de Middelbare School woonden de plechtigheid bij. ’t Ware te lang moesten wij al de personaliteiten en vooraanstaande mannen opsommen die de lijkstoet volgden.
Rond de lijkbaar stapten: M. Em. Desmytter, namens het Hopverbond; M. Vandroogenbroeck, vertegenwoordigende de streek van Aalst, M. Dr. Brutsaert, Volksvertegenwoordiger, M. Van Eecke, Notaris, voor den Katholieken Kring; M. H. Quaghebeur, voor den Boerenbond; M. De Jonghe, Burgemeester van Watou.
Bij de dienst, opgedragen door E.H. Joye, Pastor, was de ruime kerk proppensvol. Op het kerkhof werden de volgende lijkreden uitgesproken.
Door Dr. Brutsaert, volksvertegenwoordiger, Eere-Voorzitter van den Boerenbond.

Geachte Toehoorders,
Vandaag is er van alle hoeken van ‘”t land, volk toegestroomd, niet alleen om uit kristene naastenliefde voor den alom geachten overledene te bidden, maar ook naar hier gedreven door een gevoel van dankbare genegenheid.
Immers geheel het leven van den eerbiedweerdigen man die wij op heden begraven was niets anders dan toewijding aan de landsche bevolking, offervaardigheid voor alleen die hulp of raad van doen hadden, zonder dat praal- of baatzucht zijne wondere geestes- en zielegaven kwamen ontglanzen.
Ik en spreke niet van zijn priesterdeugden, iedereen weet hoe eenvoudig, hoe voorbeeldig hij leefde, hoe eerlijk hij was in zijn handel en wandel, verre boven alle verdachtmaking.
Meer dan dertig jaren verbleef hij onder ons te Poperinghe en in die lange tijdspanne heeft hij zich bezig gehouden met de studie van den landbouw en bijzonderlijk met de studie over de hoppe, het dichterlijke sieraad, de liefelijkheid, de faam en vroeger in betere tijden, de rijkdom van de streek.
Zijn schrijven over hoppekweek en bestrijden der ziekten, zijn in alle fransche, engelsche, duitsche vakbladen overgenomen. Wel mocht hij niet een hoogeschool-opleiding genieten en hij droeg geen ronkende titels, maar door eigen werk, door persoonlijke studie, had hij zich opgetild en name en fame verworden bij alle Europeesche landbouwleeraars, die zich met de hopteelt bezig houden was zijn woord en raad, van groot gezag. Lange jaren droeg hij schier alleen op zijn schouders den zwaren last van de redactie van ‘De Hopboer’ waarin de boeren met gretigheid lazen en herlazen wat hij hen in ontelbare voordrachten geleerd had, over gezond maken der gronden, over doelmatige landbemesting, veredeling van plantsoen en vee, verbetering in ’t kweeken, plukken en drogen van hoppe. Ik heb het in andere omstandigheden verklaard en herhaal hier geren die getuigenis der waarheid: staan onze boeren van Poperinghe bekend als de beste, de bekwaamste, de vooruitstrevendste van Vlaanderen, dat hebben ze grootelijks te danken aan den E.H. De Jaegher, die met een onvermoeibaren ijver van dorp tot dorp hen de nieuwe wetten in landbouwkunde verkondigde en hier te Poperinghe de landbouw-winterschool inrichtte, die onder onze boerenjeugd zooveel bijval genoot. Hoe schoon en hoe waar die spreuk die bij den ingang der school te lezen stond: ‘De tijd aan landbouwschool besteed, brengt de boer meer op dan jaren zorg en zweet.’
Hij streefde geheel zijn leven naar verstandelijke en zedelijke ontwikkeling van onze landsche bevolking en betrachtte meteen hun stoffelijke welvaart.
Een man met zooveel geestes- en hertesgaven, met zooveel toewijding bezield voor al de belangen van den mensch van den buiten, met zooveel invloed in alle kringen, tot in de ministeries toe, was een ware zegen voor de streek. De regeering die zijn schitterende diensten op alle gebied erkende, schonk hem verschillige eereteekens. Nog lange jaren hoopten wij de vruchten van zijn kennis en ervaring te mogen plukken, maar God heeft er anders over beschikt. Hij is geveld in den vollen bloei van zijn krachten en niets anders kunnen we nog voor hem doen dan hem vriendhertig en erkentelijk te blijven en hem in onze gebeden gedenken, opdat God hem in genade ontvange en den loon niet onthoude die hij voor eeuwen aan den goeden dienaar heeft voorbereid.
Ook zeggen wij hem geen hopeloos vaarwel, maar een hertelijk tot wederziens, daar waar alle goede wil en alle goed werk betaald worden met de onvergankelijkste der vergoedingen.
Dierbare vriend, mijn boezemvriend, vaarwel!

Daarna werd door M. W. Van Eecke, Notaris, als voorzitter van den Katholieken Kring, eene rede uitgesproken waaruit we volgende overnemen:

Eerwaarde heeren, diep treurende familie, achtbare omstanders,
Door den Kahtolieken Kring werd mij de droeve taak opgedragen hier een laatste ontroerde hulde te brengen aan den verdienstelijken man, aan den trouwen burger, aan den nederigen, maar hoogstaanden priester, wiens stoffelijke overblijfselen heden ten grave gedragen worden en binnen enkele oogenblikken aan de gewijde aarde zullen worden toevertrouwd. Den 9n dezer maand, op een killen en regenachtigen herfstmorgen, werd door onze stad een akelige en onverwachte mare verspreid: de Eerwaarde Heer De Jaegher is gisteren overleden.
De man, die door gansch de streek en tot verre buiten ’s Rijks grenzen gekend was om zijn minzaam, rechtschapen, rondborstig en edelmoedig karakter, om zijn grenzelooze offervaardigheid, om zijn schranderen geest en zijn helderen en ruimen blik over zooveele zaekn, om zijn wondere bekwaamheid, om zijn onvermoeibaren werklust, om zijn taaie en weergalooze werkkracht, is op deze wereld niet meer. De vrome priester, die gansch zijn zoo vruchtbare loopbaan in onze stad, waar hij volkomen ingeburgerd was, had doorgebracht, is bijna schielijk overleden.
Ons, die zijn vrienden waren, die zulk een vurige genegenheid voor hem koesteren en die hem zoo noodig hadden, werd hij plotselings ontrukt.
Wij wisten reeds sinds eenige dagen dat de Eerw. Heer De Jaegher ongesteld was en zelfs bedlegerig en zoodra wij deze tijding vernomen hadden, werd gansch onze bevolking met een gevoel van vrees en angst bevangen. Wij werden echter gerustgesteld en er werd ons verzekerd dat zijn onpasselijkheid slechts van voorbijgaanden aard was, dat zij geen zwaarigheid noch gevaar opleverde en dat zij ons hoegenaamd geen onrust noch kommer moest inboezemen.
Overigens, wij hadden ons nimmer kunnen voorstellen dat die lange, slanke man, met zijn hooge gestalte, met zijn frisschen levenslust en sterke levenkracht, slechts zulk een korten tijd tegen de ziekte zou kunnen worstelen, dat hij na zoo weinige dagen door den onverbiddelijken dood onmeedoogend zou worden neergeveld. Wij kenden allen dien heiligen priester, toonbeeld van plichtbesef en van ijver voor het werk; wij hadden hem zoo vaak langs de straat ontmoet, altijd met den dikken tesch onder den arm en zoo dikwerf verslonden in het lezen van brieven en van dagbladen van welker inhoud hij, bij tijdgebrek, tengevolge zijner zoo talrijke en zoo drukke beslommeringen, te zijnen huize geen kennis had kunnen nemen. Wij hadden nooit gedacht dat hij zoo speodig den dood te noffer kon vallen.
Nogmaals worden de woorden bewaarheid die de groote Joost Van den Vonder neerpende in een zijner gedichten: ‘De dood ziet geleerdheid aan noch deugd’.
Geleerdheid en deugd zijn zeker twee gaven die gij, o dierbare afgestorvene, in ruime en hooge mate bvezat, maar u hebben zij ook niet gevrijwaard tegen een al te vroegtijdigen dood.
De Katholieke Kring, waarvan gij een der trouwste bestuursleden waart, legt heden veel in ’t graf. Voorwaar, ons bestuur wordt sinds eenigen tijd vreeselijk getroffen en zwaar bepoefd.
Nauwelijks werd hier, op dezen zelfden doodenakker, ook namens den Katholieken Kring een laatste groet gebracht aan de nagedachtenis van onzen geachten stadsontvanger en wakkeren schrijver van onzen Kring Heer Julien Devacht en werd het graf gesloten waarin het lichaam van dezen koenen en kranigen katholieken strijder geborgen ligt, of wij worden reeds opnieuw door den dood bezocht, die nogmaal een zwaren tol van ons heeft geeischt.
Doch de besluitselen der Voorzienigheid zijn ondoordingbaar en het doelwit dat zij nastreeft is ons verborgen. Als christenen weten wij echter dat, wanneer Gods hand ons raakt, zij niet slaat blindelings en in het wilde en dat, wanneer God ons het onheil overzendt, hij zulks slechts doet met het oog op een hooger goed. Ja, Eerwaarde Heer Alfons De Jaegher, gij waart steeds een der meest gezaghebbende en der dienstvaardigste leden van ons Bestuur.
Wij wisten dat gij altijd bereid waart om met raad en daad bij te staan. Op uwen onvoorwaardelijken steun hebben wij altijd mogen rekenen; uw gegrond en gezond oordeel werd door ons altijd aandachtig aanhoord en naar uw wijze en gulden wenken werd altijd gretig geluisterd. Gij waart een dergenen die het als een erg plichtverzuim zoudt beschouwd hebben onze bestuursvergaderingen niet bij te wonen wanneer gij niet door ernstige redenen elders geroepen werd of ten huize weerhouden.
Gij wist ook welke erkentelijkheid de landbouwstand aan de katholieken schuldig waren; gij waart steeds indachtig dat de landbouwers aan onze partij de verwezenlijking te danken hadden van gansch dat prachtig en uitgebreid landbouwprogram waarvan het eerste punt verwezenlijkt werd door de oprichting van een ministerie van landbouw binnen de eerste dagen na de wetgevende kiezing van ’t jaar 1884.
Er werd door den vorigen redenaar reeds gewezen op de schitterende onschatbare diensten die gij op landbouwgebied bewezen hebt. Overigens, de feiten spreken hier luid genoeg. De regeering heeft ook uw diensten erkend door u te verheffen tot Ridder in de Leopoldsorde en door u te vereeremerken met het eerekruis van 1° klas. Wanneer, ten gevolge van pijnlijke omstandigheden de hoppeteelt, die eertijds zoo bloeiend was in onze streek en er een bron van welvaart en van ruimen voorspoed was, aan het verkwijnen ging, en een vreeselijke crisis doormaakte, werd door onze regeering, steeds bekommerd om het lot van al haar onderhoorigen, een commissie in het leven geroepen die moest uitzien naar middelen om den hoppekweek te verbeteren.
Gij waart het dan die, samen met onzen katholieken Volksvertegenwoordiger Heer Dr Brutsaert, aangesteld werd om in deze commissie Poperinghe te vertegenwoordigen.
Wanneer tengevolge van den wreedsten aller oorlogen, onze streek in een echte woestenij herschapen was, dan hebt gij ook machtig bijgedragen tot het herstel onzer geteisterde streek en vooral tot het vruchtbaar maken onzer verwoeste landerijen. Als oprichter en als bestuurder onzer vrije Katholieken Beroepsschool moogt gij ook aanspraak maken op de ruime erkentelijkheid onzer gansche streek en vooral onzer stad. Daar is het dat zoovele onzer volksjongens de vakopleiding genoten hebben die hen in staat gesteld heeft thans hun brood en dit huns gezins eerlijk en waardig te verdienen.
In verband met deze Beroepsschool hebt bij langs verschillende zijden op misverstand, op onverschilligheid en zelfs op vijandelijke stemming gebotst.
Doch al de naijver en al de tegenkanting die gij aldus wektet zijn alleenlijk het bewijs der degelijkheid en voortreffelijkheid van uw onderwijs en van de onmacht der anderen het te evenaren.
Maar, boven al de andere hoedanigheden die gij in zoo ruime maat bezat, staat vooruit en vooral uw hoedanigheid van priester. Gij waart een vroom, voorbeeldig en heilig priester, een priester volgens de wil en het hart van God.
Als priester hebt gij altijd uitgemunt door uw onbegrensde goedheid, door uw ijver in den strijd voor het katholiek geloof en door uw gehechtheid aan die politieke partij die de verdediging van dit geloof als 1° punt van haar programma op al haar vlaggen geschreven heeft. Gij hebt u ook altijd gekenmerkt door uw onderdanigheid aan de hoogere geestelijke overheid en door de beslistheid waarmede gij u schiktet naar de woorden en de onderrichtingen onzer verantwoordelijke opperherders, die door God aangesteld zijn om in zijne plaats te oordeelen en in zijne plaats zijne kerk te besturen en te regeeren. Als priester bekleeddet bij ook de bediening van godsdienstleeraar aan ’t Staats onzijdige middelbare school. Voorwaar een zware, gewichtige en kiesche taak.
Het geven van godsdienstonderricht van de opkomende geslachten, die de bevolking van morgen zullen uitmaken, is wel een der belangrijkste bedieningen waarmede me ngelast kan worden. En dez bediening aan het onzijdig officieel onderwijs is nog veel gewichtiger dan aan onze vrije kahtolieke inrichtingen. Immers, in onze katholieke gestichten is het godsdienstonderricht de grondlag, de kern en de bron van gansch het onderwijs; de godsdienstles wordt er onophoudelijk aangevuld, toegelicht en toegepast in al de andere vakken; in onze katholieke colleges wordt de godsdienstleeraar bijgestaan door een aantal andere priesters die alle er evenzeer naar streven, bij elke gelegenheid, de heerlijke katholieke begrippen in de jeugdige geesten en gemoederen in te prenten.
Doch in het onzijdige staatsonderwijs is de leergang over godsdienst een vak dat afgescheiden is van de andere vakken en dat op zich zelf alles moet bevatten dat met het katholiek Geloof en met de katholieke levensleer betrekking heeft.
Daar is het de godsdienstleeraar die alleen op zijne schouders al de verantwoordelijkheid dragen moet van het vervullen der verhevene zending die door den Meester aan zijn Katholieke Kerk werd toevertrouwd, toen hij tot zijn Apostelen en door hen, tot al degenen die van dien stond af tot op den jongsten dag van he bestaan der wereld met de priesterlijke waardigheid bekleed zouden worden, deze woorden toeriep: ‘Ite et docete omnes gentes: gaat en onderwijst alle volken.’
Deze zijn de woorden die ons het onomstootbaar bewijs leveren van de opdracht die in verband met de opvoeding der jeugd door God zelf aan de Katholieke geestelijkheid gegeven, deze zijn ook de woorden die wij geloovigen, wij vooral die met milden kinderzegen begunstigd zijn, nooit uit het oog verliezen mogen.
En de man die zooveel goed rondom zich stichtte is nu van ons gescheiden. En toch zijn wij hier niet gekomen om hem vaarwel te wenschen. Want voor ons christenen levert de dood al den bitteren balsem niet dien hij aanbiedt aan degneen die in God en in de eeuwigheid niet gelooven.
Wij allen weten immers en wij zijn er innig van overtuigd, dat de dood niet het einde van alles is, maar dat zij voor de rechtvaardigen slechts het einde is van al de kwellingen die op dezen aardbodem het menschdom teisteren en het begin van een beter, een gelukkiger en eeuwig leven.
Wij twijfelen er niet aan, eerwaarde afgestorvene, of thans geniet gij reeds de schitterende, alles overtreffende belooning die door den Allerhoogste voorbehouden is voor degenen die in Zijne liefde van deze wereld scheiden en die gij, door uw voorbeeldig, vlekkeloos en heilig leven, overvloediglijk verdiend hebt.
Wij weten ook dat gij daar, dicht bij den Alvermogende, ons niet vergeten zult en ons niet verlaten zult, maar dat gij daar voor ons bidt met evenveel ijver als bij hier voor ons gezorgd hebt en gewerkt. En uw voorspraak bij den Almachtige zal des te krachtiger en te doelmatiger zijn omdat uw ziel vereerd is met een onuitwischbaar en onvernielbaar teeken.
Gij waart, immers priester, en priester blijft gij in der eeuwigheid. Tu es sacerdos in aeternum. Priester zijt gij, niet van de orde der oude Joodsche hoogpriesters, niet volgens de orde van Melchisedech, reeds zoo hoog door den psalmist geprezen, maar priester zijt gij eener oneindig hooger oorde, priester immers van de orde die door den menschgewroden God zelf, onder het nutten van het Paaschlam op het laatste avondmaal, des avonds alvorens hij stierf op Golgotha, werd ingesteld.
Lijkrede uitgesproken door M. Van Cauwenberghe, afgeveerdigde van den Belgischen Brouwersbond. Mijne Heeren, Het is met een diepe en innige deelneming, dat den Belgischen Brouwersbond het verlies betreurt, welke ht Hopverbond onderstaat. De werken en de studies van den Eerwaarde Heer
De Jaegher werden altijd door onze nijverheid op hooge waarde geschat, omdat zij steeds streefden om de hopboeren de baan aan te duiden tot de voortbrengst van waren, die aan de eischen van de Belgische Brouwerij beantwoorden. Deze taak was voorwaar niet eenvoudig, noch gemakkelijk, want hare vertakkingen zijn talrijk en ingewikkeld: het verbeteren der techniek, het bestrijden der ziekten, het veredelen der kwaliteiten, het streven naar vernieuwde en verbeterde soorten, zich aan de veranderende eischen der belgische brouwerij beter aanpassend, nu dat de groote massa’s der verbruikers den toon geven en de wet maken, zijn allen door den Eerwaarde Heer De Jaegher grondig en in al hun verwikkelingen bestudeerd geweest. Bezield door een hoog ideaal, onvermoeibare werker, hooggewaardeerde geleerde, zijn naam was tot verre over onze grenzen gekend en geprezen, en nochtans was hij een voorbeeld van eenvoudigheid en bedienstigheid, altijd gereed om eenieder te helpen door zijn goeden raad; Wij brouwers, wisten zijn voordrachten en zijne schriften hoog te waardeeren. Is het niet te betreuren dat deze onvermoeibare zoeker niet alle gewenschte middelen ter zijner beschikking had en dat hem den steun ontbrak om zijne taak nog honderdmaal vruchtbaarder te maken. Zijn plaats was aan het hoofd van een nationaal instituut voor hopstudies, indien de regeering, den landbouw en de brouwerij hun plicht verstaan hadden. Zijn werken zullen hem overleven.
Wat hij gezaaid heeft zal een nieuwen oogst opbrengen voor den wlevaart van den belgischen landbouw. Betere tijden zullen voor de hopteelt dagen. Deze zal en moet blijven voortbestaan, want de belgische browuerij hoopt vast, eens in haar eigen land alle kwaliteiten van hop te vinden welke zij van doen heeft. Moge de Eerwaarde Heer De Jaegher opvolgers vinden om zijn taak te voltooien. Eerwaarde Heer De Jaegher laat mij, in naam der gansche brouwerij-nijverheid, U deze diepgevoelde dankwoorden toesturen voor uw grootsche tak. De goede God heeft U tot zich geroepen, veel te vroeg voor ons allen. Dat zijn wil geschiede! Rust in vrede!
*
**
Dat zijne Ziel in vrede ruste.


Geef hier uw reactie door
Uw naam *
Uw e-mail *
URL
Titel *
Reactie *
  Persoonlijke gegevens onthouden?
(* = verplicht!)
Reacties op bericht (1)

09-11-2011
BEZOEKJE
Groetjes

09-11-2011 om 15:12 geschreven door valerieke




Inhoud blog
  • Een oud grafzerk tegen de muur vande Sint Janskerk
  • Cabaret in de oorlog
  • De grafreden voor Alfons Dejaegher
  • Marktliederen te Poperinge in 1825
  • Cabaret in de oorlog
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Archief per week
  • 20/08-26/08 2007
  • 13/08-19/08 2007

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!