OVER MEZELF : "BOSMAN"
What is in a name ? De Engelsen vragen het al 300 jaar...Laat me toe me te beperken tot de verduidelijking dat Bosman de Nederlandse vertaling is voor mijn Latijnse voornaam...Ik ben geboren in het mooiste stukje van Lier : de Vismarkt,vlakbij St.Gummaruscollegiale en de Grote Markt,op 19 oktober 1928.Ik werd dus 80 jaar op het ogenblik dat ik volop leed aan de barensweeën van mijn blog...
Ik ben de trotse vader,respectievelijk grootvader en overgrootvader,van drie kinderen,negen kleinkinderen en twee achterkleinkinderen. Zo hebben wij onze bijdrage geleverd aan een oplossing voor het probleem van de vergrijzing...
Zoeken in blog
Beoordeel dit blog
Dit derde verhaal situeert zich in het begin natuurlijk in Schoonbeek,maar het eindigt en wordt verteld op het terras van een Vlaams Cafeetje ergens in Catalonië,en wie het fotootje hieronder bekijkt zal het wellicht herkennen,tenminste als hij een flink aantal jaren geleden daar geweest is.Wat Muisje Piep betreft kan ik de bezoeker met genoegen verzekeren dat ik onlangs met eigen ogen kon vaststellen dat ze nog flink en gezond is spijts de vestimentaire tekortkomingen in haar jeugd...
Het ontstaan van de eerste Antwerpse bierkelder is precies verlopen zoals ik beschreven heb in dit vijfde verhaal "Bemin Uw Vijanden".Voor de rest vrees ik dat mijn verbeelding me wel heel erg op sleeptouw genomen heeft.Maar ik hoop dat er ergens in Nieuw-Zeeland nog een oude Maori-vrouw in leven is met een naam die verdacht veel lijkt op die van de heldin van mijn verhaal.En dat er destijds een jong Maori-meisje in die bierkelder haar naam gekrabbeld heeft in de voering van een studentenpet is geschiedenis,géén verbeelding...
Ik heb niet het genoegen gehad het vaderland te mogen dienen in een kaki uniform.Ik kan er dus niet van verdacht worden betrokken te zijn geweest bij het geval van "De Ziekte van Schmidt",dat het onderwerp is van dit zesde verhaal.Maar dat er zich een dergelijk geval heeft voorgedaan,en wel degelijk in een Duitse gemeente waar onze vaderlanders gelegerd waren,werd me voor de vaste waarheid verteld,en dat wel door de broer van de dader ! En waarom zou het niet kunnen,als je onze piotten een beetje kent...
Wat is de haven van Antwerpen in pakweg de laatste veertig jaar veranderd ! In die tijd werkte ik in de omgeving van het Hessenhuis,en 's middags had ik een uurtje vrij.Dan trok ik met de camera de dokken in,en er viel altijd wel een mooie foto te maken.Twee mannen die aan een houten hangar reparaties verrichtten werden dan van binnen in de hangar naar buiten toe gekiekt,en in de "verharde" foto zagen ze er uit als vliegen die tegen een rooster kleefden.Een betonwerker,die schrijlings op een balk van een bouwwerf zat,leek in "solarisatie" een astronaut die in de ruimte aan zijn schip aan het werken was.En de zon,die door hekwerken de gekste capriolen op de zandbodem tekende...Of een verroest anker op de kade...Dan is de container gekomen,natuurlijk gevolgd door het containerschip (of omgekeerd),en wie nu door de haven rijdt doet dat op vele plaatsen tussen twee huizenhoge wanden van containers.En dat doet hij dan liefst op zondag,want op weekdagen is een chauffeur,die niet professioneel gewoon is om in de haven te rijden,een kandidaat voor Pietje met de zeis...Gelukkig is er nog "Spek en Eieren" als prettige pleisterplaats voor een natje en een droogje,en kan je langsheen de Scheldelaan de dijk beklimmen en de tallships bewonderen als "de race" de haven aan doet.En natuurlijk is er Lillo-haventje en -fort met zijn leuke cafétjes en eettentjes.En zijn uitzicht naar de bocht van Bath en,aan de overkant,het lijdende Doel...
pittig en vinnig
(kortverhalen voor +16 uit eigen bundel "Als Eros lacht",niet gepubliceerd)
15-11-2008
GETUIGE TEN LASTE
DIE hete zaterdagmiddag in augustus had ik in café
"'t Kruispunt" amper de eerste slok fris bier door mijn uitgedroogde keel laten
glijden,of buiten weerklonk het onmiskenbaar geluid van twee wagens,die op
elkaar inreden. Geen oorverdovende knal,nee,een holle,doffe slag als van een
trommelstok op een te slap gespannen vel,in sourdine zo te zeggen.
Ik wou buiten gaan kijken,maar de gebeurtenissen in
het café waren me te vlug af.
In drie tellen waren de plafondlampjes gedoofd,de
gordijnen dichtgetrokken,het bordje OPEN aan de deur omgekeerd,zodat er nu
GESLOTEN stond,de sleutel omgedraaid in het slot,en de muziek het zwijgen
opgelegd. Ramen en deuren,die op de tuin uitgaven,bleven open. Het was er dus nog
voldoende licht om me toe te laten verbijsterd rond te kijken,naar de waard,die
na de beëindiging van de zojuist vermelde activiteiten gewoon doorging met
glazen spoelen,en naar de andere gasten,die gewoon doorgingen met praten,zij het
dan op gedempte toon.
De zware man in het witte polo-shirt,die naast me
zat,merkte mijn verbazing,en zei rustig : "Niks om je druk over te
maken,makker. Gewoon maar blikschade,dat kon je horen. Sla maar eens flink in mijn
maag,dan hoor je ook zo'n plof". En hij ging staan en spande zijn buikspieren. Ik
sloeg toch maar liever niet,hij haalde bijna twee meter en minstens honderd
kilo.
-"Maar waarom gooien ze alles dicht ?",vroeg
ik.
-"Geen getuigen hier",zei hij.-"Ze zullen hier geen
getuigen vinden. Dat mag je nooit doen,vertellen dat je iets gezien of ook maar
gehoord hebt. Je haalt je er de grootste ellende mee op de nek. Vraag het maar
eens aan Piet,ginder". Hij wees naar een oud kereltje met een strohoed op,dat
zelfs bij de heersende hitte een keurig jasje droeg en een wijnrood
vlinderdasje.-"Piet",ging mijn buur verder," heeft er bijna alles mee
verloren".
-"Met te getuigen ?",vroeg ik verbaasd.
-"Voor de rechtbank",knikte hij.-"Het ging wel niet
om een aanrijding,maar toch". En de man haalde zijn pijp te voorschijn,stopte
ze,stak er de brand is,en keek schuin naar zijn glas waar nog een bodempje bier
in zat. Ik snapte het probleem,wenkte de waard en stak twee vingers omhoog. De
geluidloze bestelling werd uitgevoerd.
-"Piet is drukker geweest",begon de man in de witte
polo,"in een provinciestadje niet ver van hier. Zelfstandig drukker,hoor,zijn
eigen baas. Had zelfs twee gasten,geloof ik. Een kleine drukkerij ,naamkaartjes ,rouwbrieven,noem maar op,alles wat de burgerij in zo'n
stadje nodig heeft. En Piet werkte hard. Hij heeft ons verteld dat hij,toen hij
als jonge drukker voor eigen rekening begon,zijn klanten vooral hier in de grote
stad moest zoeken,want in een provincienest vertrouwen ze nieuwkomers niet zo
dadelijk. In die tijd kwam hij twee keer per week naar de stad,te voet,hoor !
Drie uur heen en drie uur terug. Eén keer om de bestellingen op te nemen,de
tweede keer om te leveren en zijn centen op te halen. En dat allemaal om een
treinticket uit te sparen. Zo waren de mensen toen. Je moet dat aan die bazen van
nu maar eens vragen,je gaat wat horen.
Afijn,Piet kreeg geleidelijk klanten in eigen
stadje,en met die voetreizen was het toen gedaan. Hij trouwde,kreeg vijf
kinderen,en bleef dus hard werken. En weet je wat zijn enige ontspanning was ? De
gemeenteraadsverkiezingen.
Nee,nee,versta me niet verkeerd,Piet deed niet aan
politiek. Dat kon hij zich als handelaar in zo'n stadje niet veroorloven,je moet
van alleman leven,niet ? Maar Piet interesseerde zich,behalve voor zijn
drukkerij en zijn familie,slechts voor één ding : de uitslag van de
gemeenteraadsverkiezingen. Alle zes jaar,kun je je dat voorstellen,alle zés jaar
ging hij één keer op café. Op die zondagavond in october als het
gemeenteraadsverkiezingen geweest waren. Dan trok hij naar een café,telkens een
ander,omdat ze overal wel affiches van verkopingen hangen hadden waar zijn naam
onder stond omdat hij ze gedrukt had. En daar betaalde hij dan één rondje. Om de
zés jaar,en telkens deed het hem nog een beetje pijn. Dat komt er van als je er
zo hard voor hebt moeten werken. En als hij hoorde dat de katholieken gewonnen
hadden,en ze wonnen daar altijd,ging hij tevreden naar huis,maar hij liet dat
niet merken. Hij was een goeie katholiek,ja,maar in zaken kan je niet voorzichtig
genoeg zijn,je moet van alleman...ja.
En dan kwam de televisie,en bij de eerste
gemeenteraadsverkiezingen,waarvan de uitslagen ook op het scherm gingen komen,in
'58 geloof ik,besloot Piet dat hij die keer ook wel eens wat zien wou. En iets
zien dééd hij. Want laat nu juist in dàt café,waar Piet zijn affiches én een TV
vond Rosse Roos binnenkomen. Als Piet beter thuis geweest was in het
uitgaanswereldje van zijn stadje zou hij wellicht Rosse Roos gekend hebben,en
had hij het café op staande voet verlaten en een ànder met TV en met zijn
affiches opgezocht. Maar hij kende Rosse Roos niet. En dus bleef hij zitten kijken
tot de uitslag van zijn stadje op het scherm zou komen. Maar hij kreeg iets heel
anders.
Rosse Roos was,hoewel zwaar gebouwd,waarschijnlijk
het lichtste meisje van de stad. Om je een voorbeeld te geven : Roos was in haar
jonge jaren eens aangerand geweest door een kerel,die haar slipje stuk scheurde
en ze overweldigde. En Roos vond dat heel jammer,want het was een mooi slipje
geweest. Dus droeg ze er nooit weer een. Het moet trouwens de dorpsidioot geweest
zijn,die haar dat geflikt heeft. Hij had het gewoon kunnen vragen. Maar ja,ieder
diertje zijn pleziertje,natuurlijk.
Roos had prachtige,lange haren met de kleur van
rood koper,maar onder die weelde had ze een erg bleke snoet.Want haar tweede
gebrek,na haar volkomen gemis aan kuisheid,was de drank. Met
permissie,meneer,maar ze zóóp. En geen pils zoals u en ik,maar kort
nat. Jenever,whisky,cognac,noem maar op,Roos goot het allemaal haar keelgat
in. Zoiets laat natuurlijk zijn sporen na. Ze had dan ook mettertijd twee rode
oogjes gekregen,die ze nooit helemaal droog kreeg. Kortom,de naam Rosse Roos was
volkomen op zijn plaats,vooral als ze op haar kop stond.
Want dat zou ik nog vergeten te vertellen,'s
jonge,ik word zo stilaan ook een ouwe sufferd. Wel,al dat zuipen kostte
natuurlijk geld,en dat had Roos niet. Ze had vroeger gewerkt,maar door de
drank,en door dat andere,ja,kon ze nergens een baantje houden. De mannelijke
collega's waren niet veilig als Roos in de buurt was. Ze werd er overal
uitgegooid,en kwam tenslotte op de zwarte lijst terecht. Wat daarom Roos niet
belette van verder te drinken als een tempelier,want ze had er iets op
gevonden. Ze was een sterke meid,Roos,heb ik je al gezegd. En atletisch ook. Daar
sloeg ze munt uit als ze op café ging. Voor een fles jenever of cognac,geeft niet
wat als het maar sterk was,zwierde Roos fluks haar benen de lucht in,en wandelde
ze op haar handen rond het biljart. En als je dan bedenkt dat ze nooit een slipje
droeg,nu ja. Het wàs Rosse Roos,zoveel was duidelijk.
En ik zei het al,laat ze nu juist die avond van de
verkiezingen het café uitpikken waar Piet zat TV te kijken. Ik ben er zeker van
dat de arme kerel niet wist wat hem overkwam toen Roos met een klant een zaakje
afsloot en onderste boven ging. En tot overmaat van ramp ,net op dàt ogenblik
viel de politie binnen,greep ze bij haar...". De man in de witte polo merkte dat
ik schrok.-"Nee,nee",zei hij sussend,-"ze hebben ze eerst terug op haar
benen gezet,grepen ze toen bij de kraag,en voerden ze af naar het bureau,maar
niet zonder eerst de namen van de aanwezigen genoteerd te hebben als
getuigen,Piet incluis,ja.
Tja,het is voor de man een martelgang geweest. Om te
beginnen verliet hij natuurlijk op staande voet het café,en moest hij tot de
volgende dag wachten eer hij wist of de katrholieken gewonnen hadden,wat,het
weze hem een troost,inderdaad het geval was. Dan,een paar dagen later,werd hij
vriendelijk op het politiebureau ontboden om zijn verklaring af te
leggen. Hij,die nog nooit zo'n bureau van binnen gezien had. Bovendien bleken de
agenten in de veronderstelling te verkeren dat Piet geweten had welke
attractie hem te wachten stond toen hij het bewuste café binnenstapte,want
de andere bezoekers hadden het bijna allemaal ook geweten. Het heeft hem heel wat
zweet,ja bijna tranen,gekost om hen te overtuigen dat hij nooit eerder in dat
café geweest was,dat hij alleen in een café kwam als het
gemeenteraadsverkiezingen waren geweest,eens om de zes jaar. En dat hij helemaal
niet had bijgelegd voor de fles cognac,die Roos beloofd was voor haar gunsten,ik
bedoel kunsten. Uiteindelijk hebben de agenten waarschijnlijk begrepen dat ze met
een uniek fenomeen te doen hadden,en hebben ze maar alles genoteerd wat Piet
verklaarde. En hij heeft dat nog ondertekend ook.
Al bij al kwam Piet er nog goed van af,geloofde hij
tenminste. Tot hij een paar maand later,wéér van de politie,een bevelschrift
ontving "tot verschijning voor de correctionele rechtbank,als getuige ten
laste,in de zaak Openbaar Ministerie tegen Rosalie Van Pippeldonck,beticht van
openbare zedenschennis bij herhaling. Verschijning verplicht".
Slapeloze nachten heeft het Piet gekost,en met lood
in de schoenen is hij op de dag van de zitting naar de rechtbank getrokken. Hij
heeft zijn beurt afgewacht,en omdat het zo lang duurde werd hij tenslotte
kalmer,zodat hij zijn zenuwen de baas was toen de zaalwachter hem binnen riep,en
de voorzitter hem zijn naam vroeg en hem de eed liet afleggen. Toen vroeg de
magistraat hem wat hij gezien had op die zondagavond in oktober.
Piet herhaalde wat hij op het politiebureau
verklaard had,en misschien zou alles nog goed afgelopen zijn als de voorzitter
niet gemerkt had dat hij een ernstig man tegenover zich had,die hij een
bijkomende vraag wou stellen.-"Getuige",zei hij"wat is uw mening over de
moraliteit van de beklaagde ?".
Piet : "Over wàt,meneer de voorzitter
?".
Voorzitter (goed articulerend) :"Over de
mo-ra-li-teit van de beklaagde".
Piet : "Meneer de voorzitter,ik heb u nog niet
verstaan,zulle".
Voorzitter (wrevelig) :"Getuige,u hebt gezworen de
volledige waarheid te zeggen,draai dus niet langer rond de pot. Ik vraag u kort
en goed : wat is uw mening over de moraliteit ven de beklaagde".
Piet : "Wel,meneer de voorzitter,die was gelijk
hare kop,hé,zo wat aan de rosse kant".
--------------------------------------------
De man in het witte polo-shirt dronk zijn glas
leeg. Ik stak twee vingers omhoog,en de voorraad werd aangevuld.
-"Arme Piet",zuchtte hij.-"Als hij dat moeilijke
woordje nu maar gekend had,het zou een getuigenis als een ander geweest zijn,er
zou wellicht geen haan over gekraaid hebben. Nu deed het verhaal de ronde in het
hele stadje. Hoe de rechtbank op slag veranderd was in een circus. Hoe ze de
voorzitter met een glas water hebben moeten bijbrengen. Hoe ze,temidden van de
algemene leute,Rosse Roos hebben moeten tegenhouden,want die wou Piet's
getuigenis illustreren met een handstandje. En hoe de voorzitter tenslotte de
zitting heeft moeten schorsen tot de orde hersteld was. Het hele stadje lachte
Piet zowat onder de grond. Maar de gevolgen waren niet om te lachen. Piet kreeg
zowaar het etiket van Vrolijke Frans opgekleefd,hij die ééns om de zes
jaar...ja. En zoals dat gaat in zo'n stadje,de klanten bleven weg. Die durfden
zich bij Piet niet meer te vertonen,hun goede naam stond op 't spel. En Piet
heeft zijn drukkerij moeten sluiten. Hij heeft ze overgebracht naar hier,naar de
grote stad,en hij heeft ze van de grond af terug opgebouwd. En het is hem goddank
gelukt. Nu is hij met pensioen. Doe me nu een plezier,meneer,ga hem niet vragen
wat de moraal is van deze geschiedenis,hij is de tachtig voorbij,het zou hem
geen goed doen. Ik zal ze je ten andere vertellen,de moraal : geen getuigen
hier,voor niks en voor niemand,er mag gebeuren wat wil".
Op dat ogenblik piepte een der verbruikers door een
spleet in het gordijn,en riep dat de kust veilig was. En de gordijnen gingen
open,de plafondlichtjes aan,de deur werd ontsloten en het bordje op OPEN
gezet. En de muziek begon weer te spelen.
Ik wenkte de baas,en betaalde mijn schuld,een
pintje voor Piet inbegrepen. Ik nam afscheid van de witte polo. Toen ik bij de
deur was keerde ik me om. Daar zat hij met zijn jasje en zijn vlinderdasje,en hij
hield zijn glas omhoog om te klinken op mijn gezondheid.-"Proost,Piet",dacht
ik,"en hou het moreel maar hoog".
-VROUWEN kunnen niet zwijgen,zei Albert bitter. Het was
het slot van een verhaal waar hij inderdaad niet al te gelukkig uit te
voorschijn kwam.
We zaten op een overtrokken julizondag,laat in de namiddag,op het
tuinterras van de Watermolen na te kaarten over een vrij aardig
gelukte hengeldag. Vooral de paling had het aan de werphengel meer dan
behoorlijk gedaan,wat meestal het geval is als de barometer na een hittegolf op
onweer staat. Met ons vijven hadden we zon dertig stuks bij elkaar
gevist. En dus dronken we tevreden nog een pintje,met boven onze hoofden een
dreigend donkere lucht. Slechts één ander tafeltje was bezet,door een witharige heer
en een grijzende,maar nog mooie dame. Johan,de oudste van ons groepje,had het
tweetal gegroet,en beiden hadden vriendelijk met de hand in zijn richting
gewuifd.
-Ze kunnen niet zwijgen,herhaalde Albert,en hij schudde
heftig het hoofd waarbij hij ons één voor één uitdagend aankeek alsof hij
tegenspraak verwachtte na de uitvoerige argumenten,die hij zojuist aangehaald
had om zijn stelling te staven. Albert was tandarts en had al een paar weken
ruzie met zijn vrouw omdat hij een niet-onaardige patiente een beetje uitbundig
over haar angst voor de drilboor had heen geholpen. Bij het eerste contact met
de te vullen tand had hij gevraagd of het pijn deed,en zij had hem geantwoord
dat ze wel wist wat beter was,en Albert wist dat ook Maar verder dan die
onschuldige flirt was het niet gekomen. Alleen,het onnozele schaap had
rondgestrooid van wél,en dat was Alberts vrouw ter ore gekomen. Vandaar.
Het was Johan,onze meest ervaren visser,die de handschoen
opnam.-Och,ik weet niet,zei hij,ik heb een geval
gekend....
We gingen er wat gemakkelijker bij zitten.
-------------------
-Het was kort na de oorlog,begon Johan,en de
Watermolen zag er toen helemaal anders uit dan nu. Jongens,wat was het hier mooi
! Er waren toen twee rivierarmen. De eerste,ginder,hebben ze alleen maar een
beetje rechtgetrokken,hij ligt tenminste nog op dezelfde plaats. De tweede liep
hier,waar we nu zitten. En dààr stond de watermolen. Vlak naast het tweede bruggetje. Want er waren twee smalle bruggetjes
toen,geplaveid met kasseien van twintig kilo,en haaks op mekaar omdat de weg
tussen beide een bocht nam. Maar mooi ! Heel wat anders dan dat lompe gedrocht
daar. En hij wees naar de betonnen brug die de overgebleven rivierarm
overspande.
- En hier,achter de ijzeren leuning-bij God,ja,die staat er
nog-hier stonden de houten hokjes waarin we ons omkleedden. En iets verder het
botenhuis. Want in de zomer legden ze de molen stil. Dan staken ze balken onder
de bruggetjes,en die hielden het water op. Je had hier de mooiste zwemkom die je
kon dromen,met doorlopend ververst water,waar vind je dat nog ? Want het water
blééf stromen,traag natuurlijk,maar het stroomde,en onder de bruggetjes viel
het over de balken heen. Als je een boot huurde,en je moest stroomopwaarts,het
kon niet anders,dan was het wel even trekken,hoor ! Tegen stroom in,en het
waren geen kayaks,die kanteldingen bestonden toen nog niet. Het waren stevige roeiboten,kon
je tenminste niet verzuipen.Als je voor een uurtje huurde,ging het veertig
minuten stroomopwaarts. En dan dreef je in twintig minuten zonder werken weer
terug. Zalig was dat.
En de andere rivierarm ginder,daar bleven de zwemmers en de roeiers weg.Dat
was het rijk van de hengelaars. Gooi er nu maar eens een lijn uit,je vangt er
alleen maar slijk. Maar toen,jongens,een hengelparadijs was het. Vooral omdat
je,als de vis niet beet,je nog altijd kon omdraaien en proberen een meid aan de
haak te slaan. Want er zwommen hier mooie meisjes,hoor ! We hadden onder ons
vissersplunje altijd een zwembroek aan. Kwam de vis niet boven water,dan doken
wij er in !
Er was in ons groepje een jongen,die toen in de twintig was,en naar
Congo zou vertrekken,Wouter heette hij. Zijn oom had ginder een zaak enhad een baantje voor hem. En één week voor hij
de boot zou nemen-dat ging toen nog veelal per boot,naar Matadi-hadden we een
laatste hengelpartijtje georganiseerd,met zeven geloof ik. Maar je mag alles nog
zo goed regelen,er is altijd wel één genodigde die wegblijft. En in dit geval
was dat de vis. Geen beet,geen aarzelend stootje tegen het aas,niks. En dus bleef
er ons niks anders over dan een halve draai te maken en achter de meiden aan te
gaan.
Er zwom hier de laatste tijd een exemplaar rond,één meter zeventig
zeker en een kilo of zestig,stevig van vormen en met heel lange
benen. Mooi,jongens ! En ze zal het wel geweten hebben,want ze kwam hier als
eerste met een bikini aanzetten,een vurig rood dingetje van twee keer niks. Dat was
toen een sensatie,hoor ! Ik mag er niet aan denken wat het zou geweest zijn als
de mono al bestaan had.
Maar het dient gezegd : ze hield zich op de vlakte. Als een godin,zo
ongenaakbaar en trots,het leek wel een ijsberg. Anita Dinges,ja,die van de fontein
in Rome. Nu moet je weten,over de tweede rivierarm was er een bos. Nu ja,een
strook kreupelhout met hier en daar een boom. Liefkenshoek noemden we het,want
wie een meidje aan de haak sloeg kon ginder gezellig gaan wandelen. Maar dàt
meisje kon je daar nooit op betrappen,nee. Die liet zich niet vangen,daar was
ander aas voor nodig.
En die keer,de week voor Wouter vertrok,heeft één van ons groepje,Gust
heette hij,een aas gevonden waaraan ze maar moeilijk kon weerstaan. Al sloeg hij
ze niet zélf aan de haak,nee.
Je moet weten,dat meisje was een goede zwemster. Kon niet anders met
zulke vinnen. Een uur lang kon ze de plank doen,rustig op haar rug drijven in
het water met een lichte beweging van de handen. En dan staken er drie puntjes
boven water. Haar neus en die twee,ja. En als ze iets vinniger met de handen
wapperde kwamen die heuvels ook nog boven. En wij allemaal als jonge honden
staan hijgen,de tong uit de bek.
Nu was er dus Gust,en Gust was een waterrat,een zwemmer die het van de
vis zelf geleerd had,denk ik. Alle slagen kende hij,en duiken kon
hij,minutenlang tot de mensen dachten dat hij verzopen was en om hulp begonnen
te roepen. En die keer kwam Gust op een idee,maar dat hield hij voor zichzelf om
ons te verrassen. Hij ging kwansuis het water in,een heel eind van het op haar
rug drijvende meisje,en dook. Het duurde wel drie minuten voor hij weer
bovenkwam,helemaal aan de andere kant. Daar klauterde hij uit het water,wandelde
over het bruggetje naar ons toe,en wees met een hoofdknikje naar het meisje,van
wie juist het bh-tje los kwam en langzaam wegdreef. De rekel had onder water het
ding rustig losgeknoopt !
En dan kwamen die mooie,blanke hellingen bovendrijven,en de twee roze
puntjes,en wij kregen het water in de mond,Gust het meeste. Maar dat kwam van
het zwemmen,zei hij.
Het is toen dat Wouter zijn slag gslagen heeft. Want hij merkte als
eerste dat het bh-tje in de richting van de watermolen dreef,en onherroepelijk
over de balken in het kolkende water beneden verdwijnen zou. Dat kon hij het
meidje niet aandoen,hoe zou ze uit het water moeten stappen,er was nog heel wat
volk rondom. Dus rende hij met grote sprongen naar het bruggetje,riep ho
! alsof hij achter een op hol geslagen paard aan zat,dook het water
in,en viste het ding er nog net op tijd uit.
Zijn gebrul had de aandacht van iedereen getrokken,van het meisje
ook,ja,en ze kwam overeind uit haar plankstand om naar Wouter te kijken. En wij
keken naar haar,want een paar tellen lang zagen wehaar boezem nu ook in verticale stand
vooraleer ze tot haar kin in het water zakte. En toen Wouter een beetje
ongelukkig het bh-tje boven zijn hoofd zwaaide en in haar richting begon te
zwemmen keek ze heel even naar beneden,en greep toen met beide handen haar
rijkdom vast.
Ik denk niet dat ze ooit geweten heeft dat het ding niet per ongeluk
losgekomen was. In elk geval,ze onthaalde Wouter duidelijk met geestdrift,gordde
het lapje stof onder water weer om,en zwom naast Wouter naar de trap,die naar
de kleedkamertjes en het café leidde. We zagen ze even later,netjes weer
aangekleed,op het terrasje aan een cola nippen en heel gezellig keuvelen en
lachen. En toen de cola op was zijn ze over het bruggetje het bos
ingewandeld. Liefkenshoek,ja.
We keken hen na,alle zes groen van nijd,Gust nog het meeste,want die
had de kastanjes uit het vuur gehaald,of uit het water als je wil. Maar ze waren
hooguit een paar minuten in het bos,of er klonk uit die richting een kreet,zo
dierlijk en rauw dat we tot in onze botten verkilden,al was het nog zo warm. En
het duurde een hele tijd voor we beweging zagen.
En dan,héél langzaam,ging het struikgewas uiteen en kwam eerst het
meisje te voorschijn,en achter haar een kreunende,dubbelgeplooide Wouter,het
hoofd bijna op de knieën,de handen aan zijn kruis. Zo strompelde hij tot aan het
bruggetje,liet zich op de boordsteen zakken,en brulde om een taxi. En het
meisje,rood als een pioen,wachtte naast hem.
De taxi is gekomen. Het meisje hielp Wouter achter in de wagen
kruipen. We hebben hem nog horen brullen : Naar een dokter,verdomme
!. En we hebben Wouter toen niet meer gezien,want wat er in Liefkenshoek
ook mag gebeurd zijn,hij is de week nadien goed en wel naar Congo vertrokken.
Toen zijn de praatjes begonnen. Je weet hoe het er in zon geval
aan toegaat. De gissingen waren legio,maar de versie die het uiteindelijk haalde
en voor de vaste waarheid doorging was dat het meidje,meegesleept door een al
te vurig temperament,Wouter had gebeten op de meest gevoelige plaats van zijn
lichaam,en dat er heel wat hechtingen aan te pas gekomen waren om hem toe te
laten met een complete uitrusting naar de negerinnetjes te vertrekken.
En zo heeft dat meidje de bijnaam de Pirañha gekregen. Ook
omdat ze zo goed kon zwemmen,natuurlijk. En die naam heeft ze jarenlang
meegesleept. Nooit heeft ze nog naar een jongen omgekeken. Nooit is ze nog in
Liefkenshoek geweest. Maar elke zomer,telkens het weer het toeliet,was ze op
post,deed ze haar plankstandje in het water,en elk jaar werd de trek om haar
mond wat harder. Want ze zal natuurlijk wel een en ander opgevangen hebben. Maar
een antwoord waren die praatjes haar niet waard.
Tot ze hier de watermolen hebben afgebroken,het zwemwater
dichtgegooid,de andere rivierarm rechtgetrokken,en de twee schattige bruggetjes
vervangen door dat gedrocht daar. Alleen het café bleef bestaan,en omdat de
Pirañha daar niet kwam verdween ze uit omloop.
En op een avond in het jaar 60,einde augustus,ik zal het nooit
vergeten,zit ik daar in het café aan de toog,en we hadden het over de relletjes
in het pas onafhankelijk geworden Congo. En wie komt daar binnen ? Wouter,ja !
Bruin als een Maleier,en een tikje mager,dacht ik,maar gelukkig gezond en
wel. Want ze hadden in Congo wel de zaak van zijn oom geplunderd en in de fik
gestoken,maar hijzelf én oom waren hals over kop in een vliegtuig gewipt en
hadden het vege lijf kunnen redden. En geloof me,Wouter was over het verlies van
zijn baantje en zijn bezit bijlange niet zo kapot als van het zien van ons
verminkt paradijsje hier. Jongens,wat keek hij sip toen hij de vernieling
aanschouwde !
En wij natuurlijk praten over vroeger. En over die laatste hengeldag
voor hij naar Congo vertrok. Hij vroeg tenslotte of we dat meisje nog wel eens
gezien hadden. Je weet wel,die met het bh-tje dat wegdreef.-De Pirañha
?,vroeg ik. Natuurlijk verstond Wouter me niet,en ik vertelde hem dat we
haar zo gedoopt hadden na zijn avontuur met haar in Liefkenshoek.
Ik heb nooit een bruine Maleier zo bleek weten worden als Wouter
toen. Hij is waarachtig aan de whisky gaan zitten,hij die nooit iets sterker
dronk dan een pilsje. Toen hij een beetje van de emotie bekomen was kreunde hij
:-Allemaal mijn schuld,omdat ik haar gevraagd heb het niet te
vertellen,aan niemand. Ik was zo verlegen.
En na een volgende whisky zei hij :-Hoe kon ik weten dat jullie
er zó iets zouden van maken ?.En hij vertelde zijn versie van de beet van de Pirañha,de enig juiste.
Toen hij met het meisje Liefkenshoek binnenwandelde,vol verwachting en
opgewonden om wat een onvergetelijk uurtje moest worden,had hij dringend moeten
plassen vanwege de cola die hij juist binnen had. Wouter had altijd al een blaas
van beperkte omvang,hij moest voortdurend. En was hij té opgewonden,té
ongeduldig ook ? Hij wist het niet,maar toen hij zijn plasje gedaan had en een
beetje vlug zijn gulp dicht maakte,greep de sluiting van de rits zijn
jongeheer bij zijn nekvel,en zette die onwrikbaar klem. En hij zou nooit meer de
pijn vergeten,die hij toen voelde,en de vernedering die hij onderging toen hij
het bos uitstrompelde en om een taxi riep. En de schrik bij de dokter,toen geen
enkel instrument sterk genoeg bleek om de sluiting van de rits te breken. En hoe
de dokter uit zijn berghok een nijptang haalde,en met de zweetdruppels op zijn
voorhoofd uit angst iets verkeerd door te knippen,tenslotte de sluiting wist
open te breken en arm Woutertje deerlijk gehavend ,maar nog heelhuids,vrij
kwam.
De Pirañha had haar beet gelost.
-------------------------We zwegen. De neiging om te lachen werd onderdruktdoor het besef van het ongelukkige lot dat
een vrouw ondergaan had. We keken enkele ogenblikken de witharige heer en de
rijzige dame na,die van hun tafeltje waren opgestaan,naar Johan wuifden,en naar
hun auto wandelden.
-En hebben jullie nog iets over dat meisje gehoord ?
vroeg Albert tenslotte.
Johan knikte.Wouter heeft ze opgezocht,zei hij.-Ze
was de dertig voorbij,en nóg niet getrouwd,wat wil je,als je de Pirañha
bent. Dat heeft Wouter dan maar gedaan,en hij is er heel gelukkig mee. Als je me
niet gelooft kun je het hem zélf vragen,maar dan moet je wel vlug
zijn,en hij wees met een slap handje in de richting van het oudere
paar,dat net in de auto stapte.
We bleven beschroomd zitten,en staarden de auto na die over de brug
wegreed. En ieder van ons las de eerbied in de ogen van de anderen.
-Maar kom me niet vertellen dat een vrouw niet kan
zwijgen,zei Johan,en hij keek Albert strak aan.-Of ik geef je te
vreten aan de Pirañha !.
DE OUDE MAN,die schuin over mij op het terras van het Vlaams cafeetje
zat,had blijkbaar geen last van het oorverdovende geknal
DE OUDE MAN,die schuin over mij op het terras van het Vlaams cafeetje
zat,had blijkbaar geen last van het oorverdovende geknal van vuurwerk,dat ook
het kleinste dorp in Catalonië zich op het feest van Sint Jan veroorlooft. Hij
had tenminste duidelijk verstaan dat ik aan het dienstertje een cerveza bestelde,trok verbaasd de
wenkbrauwen op,en zei luid : “Een pint !”.
Toen bekeek hij me van top tot teen,wat op zichzelf al een hele prestatie is
als het voorwerp van je aandacht achter een tafeltje zit,en vroeg streng :
“Español ?”. Waarop ik hem moest bekennen dat ik een Vlaming
was.-“ Spreek dan Vlaams,bij God”,zei hij kregelig.-“We zijn
hier toch onder ons. En Carmen”-hij wees naar het dienstertje-“Carmen
verdorie,kom eens hier. Zeg eens aan die meneer van waar je bent !”. En
Carmen zei bedeesd : “Ik ben ekik van Gheint,meniere “.-“Zie
je”,hernam de oude man,”haar naam is Spaans en ze is zo donker als
Pietje Pek,maar de mannen van Alva hebben ook in Gent gezeten,hoor !”. Hij
keek echt verstoord en ontdooide pas toen ik voor hem ook een pint bestelde. In
het Vlaams.
Kortom,het was het begin van de Grote Babbel waar alle in Spanje
wonende Vlaamse gepensioneerden reikhalzend naar uitkijken als ze iemand uit
het verre vaderland aan de haak kunnen slaan. Maar zijn verhaal was heel
apart,ik moest maar eens goed luisteren.
-“Toen ik een jaar of vijf was”,begon de man,”woonde
ik in Schoonbeek,dat kleine stadje dat ze wel eens de poort van de Kempen
noemen. En zoals alle kinderen in die tijd speelden we van ’s morgens
vroeg tot ’s avonds laat op straat. Toen kon je de auto’s die er op
een dag passeerden nog op vijf vingers tellen. En in onze straat woonde een
meisje,ook een jaar of vijf oud,dat de trotse eigenares was van een
driewielertje. Ik kan je verzekeren : dat was toen wat de belastingen nu een
uitwendig teken van rijkdom noemen. En het was dus zeker geen uitwendig teken
van armoede dat het kind nooit een slipje droeg,en ons dus op haar
driewielertje onbewust een heel andere kijk gaf op het leven. Aanschouwelijke
voorlichting noemen ze dat nu. Tja,we werden er destijds natuurlijk nog niet
wild van,maar het gevolg laat zich raden. Het meisje werd al gauw door alle
kinderen van de buurt “Muisje Piep” genoemd,en ze is dat haar hele
jeugd blijven meedragen,ach,je weet hoe wreed kinderen kunnen zijn.
Want men blééf haar Muisje Piep noemen,ook toen de oorzaak van de
ellende al lang niet meer in onbedekte toestand vertoefde,zoals we duidelijk
konden merken als de mooie,opgeschoten meid op haar eveneens volwassen fiets
door de straat peddelde. En als je zestien,zeventien bent is zo’n bijnaam
niet om te lachen,geloof me. Je weet hoe het er in zo’n klein
provinciestadje aan toe gaat. Overal waar Muisje Piep zich vertoonde werd er
gefluisterd en gelachen,met rode koppen en verstolen blikken in haar richting. Ze
probeerde wel te doen of ze niets merkte,maar feit was dat ze altijd alleen
was,ook al was ze nog zo knap en aantrekkelijk. Ja,getrouwde lappen kwamen er
wél op af,wellicht aangetrokken door de stille belofte die de bijnaam scheen in
te houden. Maar eerlijk is eerlijk,die lieten Muisje Piep koud. Doch jongens van
haar leeftijd meden haar als de pest,en je zou voor minder. Je kon haar nog geen
goeie dag zeggen of de dag nadien wist heel de buurt dat je achter Muisje Piep
aan zat. En dat wilde geen enkele jonge kerel gezegd hebben.
Hebben haar ouders de nood van hun dochter gemerkt ? Ik weet het
niet,maar toen ze bijna twintig was zijn ze verhuisd naar degrote stad. Niet
evenwel zonder dat Muisje Piep wraak nam. Ik zal het nooit vergeten. Toen de
verhuiswagen al volgeladen was,en alleen haar fiets nog op de stoep
stond,stapte ze plots op de pedalen en reed nog één keer heen en weer door de
straat. En zo waar als ik hier zit,het was wéér als vijftien jaar terug. Ze
maakte haar bijnaam wààr. Man,wat een sensatie ! Iedereen stond met de mond
open. Maar wie goed keek,en niet alleen naar het zadel,merkte dat ze tranen in
de ogen had en dat het mooie gezichtje verbeten stond als dat van een wrekende
engel,als je in dit geval van engel kunt spreken,natuurlijk.
Daarmee was de geschiedenis van Muisje Piep ten einde,dacht ik toch. We
werden allemaal ouder,trouwden, en werkten een leven lang. En een jaar of tien
geleden ben ik op brugpensioen gegaan. En omdat we geen kinderen hadden en mijn
vrouw aan rheuma leed zijn we naar hier komen wonen. Zes jaar geleden heb ik dan
mijn vrouw verloren. Het was een slag,jongeman,ik heb er twee jaar heel erg
onder geleden. Ik dacht er zelfs aan om maar terug naar Vlaanderen te gaan. Ik
ben toch maar gebleven. Als je kind noch kraai hebt is het al eender waar je
zit. En uiteindelijk is die beslissing mijn geluk geweest.
Want een jaar of vier geleden,op Sint Jan,net als vandaag,besluit ik er
toch eens op uit te gaan en een pintje te komen drinken met de oude bekenden
hier in het cafeetje,Allemaal Vlamingen,zoals je nu al wel zult gezien
hebben,zeker ? En precies op dezelfde stoel,waar jij nu op zit,komt er een dame
zitten,lang,slank en grijs natuurlijk,zoals ikzelf,wat wil je,de tijd verslindt
de steden,niet ? Ik had ze nog nooit hier gezien,maar ja,ik was twee jaar uit
omloop geweest,zeg nu zelf. En het bleek natuurlijk een Vlaamse ! We gingen aan ’t
babbelen,het gaat hier altijd zo,iedereen kent iedereen of leert iedereen
kennen. En zo na verloop van tijd zegt ze ineens :”Ben jij Bert niet,Bert
uit Schoonbeek ?”.Ik zat paf,moest toegeven dat ik Bert uit Schoonbeek
was. Of ik ze dan niet herkende ? Nee,ik herkende ze niet. Moest dat dan ?
Ja,feitelijk wel,we waren jeugdvriendjes geweest.
Afijn,we praatten nog een tijdje door,terwijl ik me suf zat te piekeren
wie de dame wel kon zijn. En dan kwam het onvermijdelijk ogenblik waarop alle
dames,zoals de Engelsen zeggen,hun neus moeten gaan poederen.
Terwijl ze weg was vraag ik Sofietje of ze die dame kende. Sofietje was
toen het dienstertje hier. Nee,Sofietje kende ze niet echt. De dame was pas voor
de tweede keer of zo in het café,ze zal hier nog niet lang wonen,zeker.
En dan komt mijn tafelgenote terug,en als ze gaat zitten kruist ze de
benen net iets te hoog,en wat zal ik zeggen,in een flits herkende ik ze allebei ! Muisje Piep !
–“Anneke”,zeg ik,want zo heette ze
feitelijk,”Anneke,ben jijhet
?”. En Anneke,een vreemd vlammetje in de ogen,knikt van ja,met een
eigenaardig lachje,weemoedig en toch opgewekt. Dus dààrom was ze naar achter
geweest ! Om me,nu ja,een tip te geven,de beste die ze bedenken kon.
Wel,dat was me een schok,jongeman. Een dubbele nog wel. Want van de
weeromstuit werd de oude leeuw in mij wakker,als je begrijpt wat ik bedoel. En
dat was een tijdje geleden,ja.
Wel,de rest kan kort zijn. We zijn samen een stukje gaan eten,hebben een
dansje gedaan. Ze was ook weduwe. Er stond dus niets in de weg. Letterlijk ook
niet,nee. En van het een komt het ander. We zijn nubijna vier jaar getrouwd. En elk jaar vieren
we Sint Jan. Ze is nu boodschappen gaan doen,daar heb ik een hekel aan. Slipjes
kopen en zo. Maar ze komt me direct hier ophalen,en dan gaan we weer eens eten
en dansen. Gelukkig zijn we hier niet in Schoonbeek,je zou wat horen !”
De oude man knipoogde en zweeg. En even later kwam er een auto langs en
stopte. Achter het stuur een deftige dame,met spierwitte haren en een streng
brilletje op de neus. Ik keek een beetje ongelovig toe.
De man dronk zijn glas leeg,knikte vriendelijk,liep naar de wagen en
stapte in. Toen draaide hij het raampje open.
-“Ik weet wat je nu denkt,jongeman”,riep hij me
toe.-“Maar al wat ik je verteld heb is de waarheid hoor ! De naakte
waarheid!”.
IK HERKENDE hem onmiddellijk. Hij zat aan hetzelfde tafeltje en op
dezelfde stoel als het jaar voordien. En het was op dezelfde dag ook,24
juni,Sint Jan ! Beleefd vroeg ik hem of de stoel schuin over de zijne vrij
was,en hij knikte vriendelijk.Het wàs mijn stoel een jaar geleden ook al.
Ik wenkte Carmen. Het was Carmen ook nog. Ik bestelde met heldere stem
een Vlaamse pint—een ezel stoot zich geen twee keer aan dezelfde
steen—en vroeg mijn overbuur of hij ook nog een pintje lustte.
Bert—voor mij was hij Bert uit Schoonbeek,al sprak ik hem zo niet
aan—Bert keek me aan. –“Graag”,zei hij,en hij dronk het
bodempje bier uit dat in zijn glas stond warm te worden. Ik keek Carmen na. Ze
was nog altijd een pietje Pek.
We kregen onze pintjes. Toen Carmen weg was boog ik me voorover en
vroeg stilletjes : “En hoe gaat het met Muisje Piep
?”.-“Goed”,antwoordde hij,”heel goed”. En hij
keek me vanuit zijn ooghoeken even aan. –“Niet dat je me bekend
voor komt,maar ik heb de hele geschiedenis aan zoveel mensen verteld dat ik ze
zelfbegin te geloven. Niet dat het er
toe doet. Alleen,ik noem ze Anneke. Op onze leeftijd staat dat beter”.
Achter het Vlaans cafeetje,op het pleintje en op het strand,barstten de
vuurpijlen vrolijk in de lucht uiteen,en zetten de straten en de mensen
voortdurend in een andere kleur.
-“Dat er met die dingen niet meer ongelukken gebeuren”,zei
ik tussen twee knallen in.
-“O,maar die zijn er,hoor ! “,zei Bert. –“Die
Spanjaarden,alla,Catalanen natuurlijk,zijn van geen kleintje vervaard. Ze nemen
risico’s,ja. Ik ben er zelfgetuige van geweest hoe een van die vuurpijlen eens heel lelijk
huisgehouden heeft. Als je de tijd hebt zal ik het je vertellen. Ze is toch
boodschappen gaan doen”.
Ik had de tijd.Bert nam zijn glas,en stak het puntje van zijn tong in
het koele,Vlaamse bier.-“Verdomde taal,dat Spaans”,mompelde
hij.-“Alle vijf tellen je tong tussen je tanden steken,ik krijg er
zweertjes van. Proost !”. Hij nam een ferme slok,en stak van wal.
-------------------------------------
-“Wel,we wonen feitelijk niet hier,nee. Veel te druk. Prettig om
een terrasje te doen,of te winkelen,voor
haar dan. Maar hier wonen,nee. Dat doen we in een dorp een kilometer of twaalf
hier vandaan. Een goeie zeshonderd zielen,denk ik. Het heeft wel een tijdje
geduurd eer we daar aanvaard waren. Die Spa-hm-Catalanen natuurlijk,zijn niet
zo vlot in de omgang,zeker niet die van de buiten. Maar uiteindelijk leren ze
je kennen,en dan loopt het wel los. Hoe gaat dat,je komt bij de
bakker—lekker brood,hier,niet ? Veel beter dat dat bij ons. Daar is het
brood na twee dagen ofwel keihard ofwel beschimmeld,een middenweg is er
niet.,te veel water,denk ik.—En je komt er bij de beenhouwer,dààr moet je
oppassen. Anneke kruipt altijd mee achter de toog,anders snijden ze het vlees
tegendraads,en heb je een plakje soepvlees in plaats van een biefstuk. En je
komt natuurlijk bij de kapper. En over die wil ik het hier hebben,zie.
De kapper in zo’n dorpje hier is nog een echte barbier. De onze
is nog een jonge,amper een paar jaar getrouwd,en daar gaat het verhaal over. Ik
noem hem Figaro omdat ik zijn echte naam toch niet kan onthouden. Veel te lang
en te ingewikkeld. Hier heeft een hond met een stamboom nog minstens drie namen
.Ik heb er eens een gekocht,een teefje,op haar papieren stond dat ze Dolores
LopezNiagara y Fonseco heette. En dat
vergooit zich aan een straathond,bah. Ze kunnen me wat,met al die namen.
Ik noem mijn kapper dus Figaro,al weet hij niet waarom. Spanjaarden
zijn zo muzikaal niet,ja zeg,Catalanen ook niet. Het is niet voor niks dat een
Fransman “Carmen” geschreven heeft en een Italiaan “De Barbier
van Sevilla”. En zonder ons hadden ze zelfs hun flamenco’s niet. Nee,muziek,daar
hebben ze geen kaas van gegeten. Bouwen,en beeldhouwen en schilderen,ja,en van
die rare dingen als die Dali,laat ze maar los.
Afijn,terug naar Figaro. Het is een knappe jongen,die zijn er genoeg
hier. Veel meer dan knappe vrouwen. Ik persoonlijk,maar ja,wie bén ik,vind die
vrouwen hier te veel aan de dorre kant. Niet genoeg vlees aan. Hun kiekens
hebben dat ook,om van de katten maar te zwijgen. Maar dat kan ik niet zeggen
van Juanita,het meisje van Figaro,eindelijk eens een naam die ik kan onthouden.
Een wolk van een meidje,en toch slank en stevig. Ogen als karbonkels en lippen
als kersen. Ja,Figaro had een goeie keuze gemaakt. En jaloers dat hij was ! Ze
zijn preuts op hun vrouwen,hier,al hengelen ze wel naar die van een ander,ja.
En dat wist Figaro natuurlijk ook. Dus hield hij meer dan één oogje in het
zeil.
Maar het ging goed,en de bruiloft werd vastgelegd op 24 juni,Sint
Jan,ja. Dat was de grote wens van het jonge paar. Ik hoef het je niet te
vertellen,Sint Jan,San Wan zeggen ze hier,is hun nationale heilige. Als je iets
belangrijks wil doen,doe het dan op San Wan,het kan niet verkeerd gaan. Nu ja...
Het hele dorp was present,en señor Alberto,zo noemen ze me hier,ook.
Don Pablo,de pastoor,had zijn kerkje extra versierd,meer voor Sint Jan
natuurlijk,maar daar kon het jonge paar mee van profiteren. En ik moet
zeggen,het was een mooie plechtigheid. Eerst een mis,gezongen
natuurlijk,ja,kerkmuziek,dààr zijn ze sterk in. En vooraan zaten Juanita en
Figaro. Juanita in eenlange,witte
bruidsjurk met veel tule en kant en lintjes. Maar een sleep had ze niet
gewild,zo netjes is het in die dorpen niet op de openbare weg. En het was
drukkend warm,op Sint Jan kan het hierbehoorlijk bakken. Figaro had een nauwsluitend zwart pak aan,zoals alle
mannen als er hier op de buiten iets te doen is. En ik zag dat hij zweette als
een paard. Het kerkje zat eivol,het was ocharme maar een meter of tien diep en
wat wil je,al die mensen zweten natuurlijk ook.
Van de mis heb ik niet veel verstaan,en van de preek zeker niet want
buiten knalden de eerste vuurpijlen al op het kerkplein. Don Pablo had de
dorpsjeugd op het hart gedrukt daar pas mee te beginnen nà de bruiloft,maar op
Sint Jan is het jonge volkje niet te houden,hoe waren we zelf in onze tijd.
Na de mis zou het huwelijk voltrokken worden,en de misdienaar komt met
de kwispel en het wijwatervat aangezet,want ginder wordt het huwelijk nog écht
ingezegend. En Don Pablo staat daar nog wat te frutselen aan zijn boeken,en
Figaro begint nog harder te zweten bij het vooruitzicht van de plechtigheid,die
dadelijk gaat plaats hebben, en van de antwoorden die hij moet geven ,en van de
ring die hij aan Juanita’s vinger moet schuiven. En hij kijkt even
opzij,en ziet daar zijn bruidje,zo fris als een hoentje En hij fluistert haar toe :-“Heb jij het
nu niet te warm onder die lange jurk ?”.En zij antwoordt :-“Nee,lieve,het
is maar een beetje tule en kant,niets anders”. –“Niets anders
?”,stamelt hij ontzet. –“Nee,lieve”,zegt ze,-“het
is veel te warm om er iets onder te dragen. En bovendien,niemand merkt het toch
? Wees gerust,lieve”,zegt ze,en ze knijpt hem in de hand,-“wat
onder mijn jurk verborgen zit mag jij alleen aanschouwen !”.
En amper heeft ze dat gezegd,of er komt een verloren vuurpijl door de
open kerkdeur naar binnen gevlogen,en belandt precies tussen haar voeten. En
een knal,en gensters,en rook ! En als die opgetrokken is blijft er van de kant
en de tule niks anders over dan een paar smeulende stukjes aan Juanita’s
voeten. En zij staat daar,met trillende benen en trillende borsten,en gelukkig
wordt het ergste nog verhuld. Want het toefje haar,dat wij altijd met schaamte
in verbandbrengen,smeult en rookt als
een schoorsteen.
Het is toen dat Don Pablo getoond heeft uit welk houtCatalaanse pastoors gesneden zijn. Want hij
greep de kwispel,doopte hem overvloedig in het vat,en met een forse zwaai bluste
hij de brand.”.
-------------------------------------------
Señor Alberto uit Schoonbeek zweeg even,en leste zijn dorst die hij bij
de herinnering opgedaan had. Ik wenkte Carmen,en ze bracht nieuwe lafenis aan.
-“En het huwelijk ?”,vroeg ik.
-“Dat is die dag natuurlijk niet meer doorgegaan.En het heeft nog
heel wat voeten in de aarde gehad. Figaro wou er niet meer van weten. Wat heel
het dorp gezien had moest hij niet meer hebben.
Toen is Don Pablo tussengekomen om het vuur—figuurlijk deze
keer—te blussen. Hij heeft Figaro onder handen genomen. Want laat die
vuurpijl ongelukkig terecht gekomen zijn,hij was toch ontstoken ter ere van
Sint Jan ?En heb ik ,Don Pablo,met het
voorkomen van lichamelijk letsel ook de schoot van uw meidje niet gezegend ? En
wat ik gezegend heb is beschermd tegen de blikken van anderen,die weliswaar
onbescheiden,maar toch ook ongewild op haar lichaam hebben gerust.
Tegen zoveel welsprekendheid was Figaro niet opgewassen. Er werd een
nieuwe witte jurk gemaakt,en de week nadien ging het huwelijk door. Maar Figaro
wou zeker spelen deze keer,hoe zou je zelf zijn. Vóór hij met zijn bruidje naar
de kerk trok heeft hij eerst met eigen ogen willen nagaan of ze ditmaal wel
degelijk iets onder de tule en de kant aangetrokken had.
Toen die controle afgelopen was heeft Juanita haar witte jurk weer
uitgetrokken en is ze in een gewoon gebloemde jurk ter kerke gegaan. Want een
Catalaans meisje heeft óók haar trots. Die trouwt alleen in wit als ze nog
maagd is.
Tja,ik ben bang dat Figaro zich daar met zijn Catalaans temperament wat
laten gaan heeft..Maar hijwist nuals toetje bovenop dat een meidje,dat volgens
Don Pablo in gezegende toestand verkeert,daarom nog niet in verwachting is.
ISINBAJEVA nam haar aanloop,pootte de polsstok net op het goeie ogenblik
neer,slingerde zich de lucht in,en zweefde sierlijk o
ISINBAJEVA nam haar aanloop,pootte de polsstok net op het goeie
ogenblik neer,slingerde zich de lucht in,en zweefde sierlijk over de lat. Die
trilde niet eens. Het stadion veerde recht,de TV-comlmentator brulde :
“Ja,sportliefhebbers,het is gebeurd ! Nieuw wereldrecord !”. En de
man met de groene anorak,die om het hoekje van de toog met zijn rug naar de zee
zat,klapte entousiast in de handen.Een miezerige dag was goedegemaakt.
Ik keek met één oog naar het scherm,met het andere naar buiten. Een
groter contrast was niet denkbaar. Ginds stak de gelukkige atlete breed lachend
de armen in de luchtin het zonovergoten
stadion waar de mensen in hemdsmouwen,sommigen met een tot hoedje gevouwen
krant op het hoofd,haar een staande ovatie brachten. Hier worstelden een paar
moedige wandelaars in gele regenjassen, met een kap op,tegen de wind in voorbij
het café en het verlaten terras. Op het stand zaten enkele meeuwen in slagorde
te wachten tot de rest van de troep van boven de stad zou weerkeren.
-“Méér dan vijf meter !”,zei de man met de groene anorak.
–“Kun je je dat voorstellen ? Zet ze hier maar eens neer op de
dijk,een stelling van vijf meter. Als je er op staat kan je de ruiten van het
tweede verdiep wassen. En wip daar dan eens over. Zelfs met zo’n stok. En
dat voor een vrouw !”. Hij schudde ongelovig het hoofd. “En in
Mexico zou ze nóg hoger kunnen,daar is de lucht dunner,haar aanloop zou sneller
zijn”,zei hij.
Ik knikte.-“En de aantrekkingskracht van de aarde is er
kleiner”,zei ik. “Tweeduizend meter hoog,ze zou bij het afzetten
gemakkelijker loskomen”.
De groene anorak had net een teug van zijn bier genomen. Nu zette hij
zijn glas gedecideerd neer,keek me even aan,schudde zijn wijsvinger energiek
heen en weer,en zei beslist :”Dat is fout,meneer ! Als je tweeduizend
meter hoog bent,los van de aarde,dàn is de aantrekkingskracht minder. Maar niet
als je er op staat,al is het op de Everest. Dan is ze overal hetzelfde,en maar
goed ook. Ze zouden er verdorie per ongeluk afwippen,die bergbeklimmers”.
Hij nam nog een stevige slok.
Ik had mijn twijfels,en hij merkte dat. Hij stapte van zijn krukje
af,kwam de hoek van de toog om,en legde zijn hand op mijn schouder.
–“Die aantrekkingskracht van de aarde”,zei hij,”heb je
daar al ooit eens bij stilgestaan ? Dat wij niet zónder kunnen ? Hoe moeten ze
hier beneden”,en hij puntte zijn wijsvinger naar de vloer,”hoe
moeten ze hier beneden anders blijven hangen,in Australië of zo,met hun kop
naar onder ? Heb je daar ooit over nagedacht ? Hoe lopen ze hier onder,met hun
voeten tegen de onze ?”.
Ik zweeg. De wetenschap had de sport verdrongen.
De man tikte met zijn glas op de toog. “Twee pintjes” zei
hij,zonder zich er om te bekommeren dat
mijn glas nog vol was. Hij keek eens naar buiten. –“Nat van
buiten,nat van binnen”,zei hij. –“De enige remedie tegen de
vacantiekolder”. Hij had gelijk. Ik dronk mijn glas in één teug leeg. Het
nieuwe stond er ook al.
-“Ik heb ze het eens gevraagd”,zei hij,”hoe ze hier
beneden lopen. En het antwoord zal ik nooit vergeten”.
------------------------------------------
-“Het was in de tijd dat de eerste bierkelders open
gingen”,begon de groene anorak,-“In de Keizerstaat en rond de
Stadswaag.”,waarmee hij meteen bewees dat hij een Sinjoor was.-“Je
kon er niet binnenkomen of er zat wel een of andere artistmet een tokkel-of strijkinstrument. Ik heb er
zelfs die van “De Derde Man” weten spelen,Anton Karas,ja. En in het
begin was er elke maand verandering van decor. Want over dag kwamen de
aspirant-schilders van de Academie er hun driften botvieren op de witgekalkte
gewelven. En het waren geen heiligen dieze borstelden,nee. Een mis moest je daar niet opdragen. In die tijd toch
niet. Nu...”. Hij zweeg en zocht in de lucht boven de zee naar het
pré-conciliaire tijdperk.-“Tja”,zei hij,”ik bemoei me er niet
mee. Maar vroeger was de zonde veel gezelliger.
Ten andere,weet je hoe het met die bierkelders begonnen is ? Met de
ontvoering van Opsinjoorke uit het museum in Mechelen. Die van de Academie en
van het Ignaske hebben dat gelapt. En om de kosten te dekken,want ze hadden het
gebit van de concierge gebroken,zijn ze dan met de burgemeester overeengekomen
dat ze de pop zouden teruggeven als ze die veertien dagen mochten
tentoonstellen in de kelder van het Rockockxhuis. Tegen betaling is er heel wat
volk komen zien. Maar ze moesten de kostbare pop dag en nacht bewaken,dat wel.
Toen hebben die mannen van de grote dorst een paar bakken bier in die kelder
gesleurd,en het spel zat op de wagen. De eerste bierkelder was geboren.
Afijn,in die kelders kwam de jeugd van die tijd bijeen. Met hier en daar nog een jong getrouwd koppel
tussen,die de salamanders nog niet konden missen. En ik heb het niet over die
vieze,groene beesten,die regelmatig hun staart kwijtraken,nee. Ik heb het over
de studententoost,het collectieve offer aan Bacchus,het in één teug leegdinken
van een glas bier na een hele resem plichtplegingen. En de échte salamander,
het leegmaken van het glas zonder slikken,er waren er maar weinigen die dat
konden,hoor ! Ik wél,ja. Ik was een van de besten. Kijk maar !”.En de man
nam zijn glas,goot het naar binnen,en ik zag niet één keer zijn adamsappel
bewegen. Toen zette hij het glas neer,keek me een ogenblik vertwijfeld aan,en
brak toen in een alarmerende hoestbui los. Ik moest hem stevig op de rug
kloppen vòòr hij weer adem kreeg. –“Ik ben ook al een dagje ouder”,hijgde
hij,en hij bestelde een nieuwe pint om de weerbarstige salamander verder door
te spoelen. Het was waarschijnlijk de staart die afgebroken was.
-“En daar ontmoetten wij onze eerste vreemdelingen”,ging
hij verder,nog een beetje kortademig. “Ik zie nog die halve Indiaan voor
me.Een Boliviaan. Indiaanse vader,Hollandse moeder.Je zou zeggen,hoe komt
zo’n meid uit Beetsterzwaag nu ginder terecht. Maar ja,hij wàs er.
Donkerrode huid,zwarte haren en blauwe ogen,rijm dat maar samen. Maar één ding
moet ik hem nageven : hij was fier op zijn afkomst. Liep altijd met een geruite
deken rond de schouders. Winter en zomer. En zijn haren knoopte hij in
vlechten. Gerlukkig sprak hij Engels. Daar kan ik mijn plan in trekken,Spaans
ken ik niet. Uren hebben we zitten babbelen. Hij was zeeman,en zijn schip lag
aan de ketting. Op een dag was hij verdwenen. Terug naar Bolivië of naar zijn
opa in Beetserzwaag,kan natuurlijk ook
En Pedro dan. Een Argentijn. Zoontje van rijke veehouders uit de
pampa’s. Kon je aan zijn ogen zien,die keken altijd in de verte.
Studeerde hier jarenlang en is nooit verder geraakt dan het eerste jaar. Als ze
hem ergens beu waren schreef hij zich voor iets anders in. Beroepsstudent,ja.
Op een dag kreeg hij bericht dat z’n pa dood was. Hij is naar de
pampa’s vertrokken en ik heb er nooit meer iets van gehoord.
Maar ik had het over de aantrekkigskracht van de aarde,en hoe ze hier
beneden rondlopen,onze tegenvoeters. Wel,daar heb ik in de bierkelder ook mee
te maken gekregen. Op een avond in december zit ik er met een paar vrienden aan
een tafel,en we hadden al een paar keer geslamanderd. Wij niet alleen,hoor !
Daar deed heel de kelder aan mee. En dan het volk achter de toog maar tappen en
de obers maar rondlopen,kun je denken,alle glazen op slag leeg.
En er komt een gezelschap,aan onze tafel zitten. Eén jongen en drie
meisjes. En de jongen en het éne meisje waren getrouwd,dat merk je dadelijk als
je er een oog voor hebt. En die spraken Vlaams onder mekaar. Maar met de twee
andere meisjes spraken ze Engels. Een van die twee was een blondje,met een door
de zon gebruind gezicht. Het andere had zwarte haren,een paar wijd uiteen
staande bruine reeënogen mat wat rare sproeten er rond ,en een huid die veel
lichter was dan die van het blondje. En dat leek me al meer normaal,wie loopt
er nu hartje winter met een bruinverbrand gezicht rond. Nu wel,ja,met die
zonnebanken,maar die waren er toen nog niet. En naar de wintersporten gingen we
toen ook nog niet. Ik vroeg me dus af waar dat blondje haar kleurtje vandaan
had,en als ik nieuwsgierig ben houdt niemand me tegen. En omdat het zwarte
meisje naast mij kwam te zitten klamp ik haar aan en vraag haar of ze uit
Engeland kwamen.-“No,we’re from New-Zealand”,ontwoordt ze .Ik
zat paf. Tegenvoeters,verdorie ! Kom dat tegen in een bierkelder ! En meteen
wist ik waar dat blondje haar kleurtje gehaald had,want diewaren natuurlijk uit de volle zomer ginds
naar hier gekomen.
Ik stond op het punt het gesprek verder te zetten,toen er juist een
nieuwe salamander ingezet werd,en terwijl het ritueel zijn gang gaat heb ik de
tijd om in een paar woorden te vertellen wat er van hen verwacht werd,en ja
hoor ! Als het moment suprême
gekomen is en het ad fundum
weerklinkt heffen de twee meisjes vrolijk mee het glas en drinken het leeg tot
op de bodem. Maar slikken deden ze wel natuurlijk,een echte salamander leer je
zomaar niet op één,twee,drie. En het Vlaamse koppelltje deed ook mee,maar ik
zag het vrouwtje haar man wat toefluisteren. Hij mocht niet zoveel hebben,dat
was duidelijk. Maar hij had ja gezegd tegen de pastoor,en nu moest hij de bluts
met de buil nemen. Dat heb je als je niet oppast.
Nu,die lege glazen waren voor mij een uitgelezen kans om de kennismaking
verder te zetten,en dus trakteerde ik de vier op een pintje,maar ket koppeltje
nam een koffie. De twee Nieuw-Zeelandse meisjes hielden zich dapper aan het
Belgische bier,dus dat ging de goede kant uit.
En ik ben met het zwartje aan het keuvelen gegaan. Ze kwamen uit
Christchurch,en het zwartje was verbaasd dat ik wist dat ze dus van het
zuidereiland kwam. Maar ik had niet voor niks op school een voordracht moeten
houden over de economie van Nieuw-Zeeland, ik wist dus wel een en ander. En dat
liet ik duidelijk blijken door over de Maori te beginnen. Maar toen was het
weer salamandertijd,en het koppeltje keek een beetje ongelukkig naar hun
koffie. Die was helemaal niet geschikt om te salamanderen,je kan je er lelijk
aan verbranden. Maar de Nieuw-Zeelandse meisjes deden wéér mee. En toen hun
glazen leeg waren vond het koppeltje dat het voor hun gasten veel te gevaarlijk
werd in die kelder,en besloot op te stappen. En het blondje ging mee,maar het
zwartje had de smaak te pakken ! Die zei dat ze heus wel thuis zou geraken,maar
dat ze nog even bleef,het werd juist zo gezellig. En enkele tellen later had ze
weer een vol glas voor zich staan,en ze deed één van haar bruine ogen dicht,en
die knipoog was de bezegeling van het Vlaams-Nieuw-Zeelandse komplot tegen de
getrouwde mensen.
En dan vroeg ze :”What do you know about the Maori ?”,en
daar zat ik even verlegen mee,want het is niet omdat je iets over economie
geleerd hebt dat je veel weet over de paar honderduizend Maori die nog over
blijven. Dus greep ik in gedachten terug naar “Bemin Uw
Vijanden”,een boekje van Averbode dat ik eens gelezen had,en waarin een
katholieke familie op Nieuw-Zeeland door de Maori half uitgemoord en opgegeten
wordt. Maar de overlevenden weten natuurlijk hun aanvallers te bekeren,zoals
dat altijd ging in die boekjes van Averbode. En ik had ook nog Jules Verne
gelezen ,en dus begin ik over de opstand van de Maori honderd jaar terug. Daar
keek ze van op,hoe kon ik het weten. En ik vertelde haar van de oude
Maori-vrouw,die op haar sterfbed aan de pater,die haar juist bekeerd had, als
laatste wens om de gebraden hand van een knaapje vroeg. En ik zei haar dat ze
toch maar voor die kannibalen moest oppassen. En toen was het tijd voor de
volgende salamander.
En als die gedaan is zegt Lia,want zo heette ze,dat de Maori nu al lang
geen kannibalen meer waren,en dat kon ik geloven. Het zou nu ginder ook wel
tegen de wet zijn mekaar op te peuzelen. Maar proeven mochtwél nog,dat voelde ik toen haar lippen de
mijne beroerden,en haar tong in mijn mond gleed. En aan haar gezicht te zien
viel de smaak mee. Het was gewoon een salamandersmaakje,wat wil je.
Kortom,na nog een paar offers aan Bacchus besloten Lia en ik de
Stadswaag af te dweilen onder ons beidjes. En dat hebben we arm in arm
gedaan,want we begonnen zo stilaan last te krijgen van de aantrekkingskracht
van de aarde,ja. En het is toen we onder een lantaarn een lange kus
uitgewisseld hebben dat ik Lia vroeg hoe ze in godsnaam overeind konden
blijven,ginds beneden met hun koppen omlaag.
-“Like this”,zei Lia. En ze zette haar handen op de
straatstenen,zwierde fluks de benen omhoog,en bleef perfect op haar handen
staan. En toen klonk het van beneden een tikje gesmoord : “Maar bij ons
valt mijn rok niet over mijn kop”.
Maar hier wél ! En,meneer,zulke dijen had ik nog nooit gezien !”
--------------------------------------------
De man met de groene anorak dronk zijn glas leeg en keek even naar de
zee en de dijk. Het blééf regenen. En hij knikte vriendelijk toen ik hem vroeg
of hij er nog eentje lustte. “Maar salamanderen doe ik niet
meer”,zei hij,”ik ben een beetje uit vorm. Wat wil je,veertig jaar
niet meer gedaan,ik dacht dat ik stikte daarnet”.
-“Is ze nog overeind gekomen ?”,vroeg ik.Hij keek me even
verwonderd aan. Toen begreep hij,en hij lachte.
-“Ja”,antwoordde hij,”maar niet voor lang. Want ze
had natuurlijk de kat bij het spek gezet,met die billen van haar. We hebben
samen nog wel een of twee salamanders gevangen in een van de andere
bierkelders,maar toen voelden we allebei de behoefte aan een meer intieme vorm
van verbroedering tussen twee tegenvoeters. En Lia opperde dat ze haar
gastheren en haar blonde landgenote tochpas aan het ontbijt zou weerzien,die lagen nu alonder de wol. En dus is ze met mij onder zeil
gegaan,en ik kan je verzekeren dat onze voeten weliswaar tegeneen lagen,maar in
dezelfde richting,en onze koppen ook. We hebben het samen heerlijk gehad. Ik
zei het al,vroeger was de zonde veel gezelliger.
En tegen de morgen aan heb ik ze naar het huis van het koppeltje
gebracht. En vóór ze aanbelde hebben we nog een lange zoen gewisseld. Ik vroeg
haar om een foto,maar die had ze niet. Ik heb haar dan een naam kaartje
gegeven,ze zou er een opsturen. En ik heb haar verteld hoe gelukkig ik was
geweest,die nacht.-“Je weet niet half hoe gelukkig”,zei ze een
beetje kryptisch,en ze deed weer één van haar bruine ogen dicht. En met die
knipoog op zak liep ik weg,en ik floot samen met de vogels een ochtendliedje.
En een goeie maand later valt er een omslag in de bus uit Christchurch,New-Zealand.
Met een prachtige foto. De zwarte haren,de lichte huid ,de wijd uiteenstaande
bruine ogen met de rare sproeten er rond,àlles was er. En achter op de foto
stond een reeks kruisjes en de afdruk van twee volle,roodgeverfde lippen. En daaronder “To John with love,fromLiaOraKanoa”.
Een Maori !!
En ik had het kunnen weten,meneer. Ik weet het wel : in liefde en
oorlog is veel toegelaten. Maar
toch...”.
De man met de groene anorak,draaide zijn kop even naar de zee,en ik zag
zijn oren rood aanlopen .
ER WASniet veel van de zomer te
merken,die dag. De lucht was grijs en somber,en regenvlagen hingen ons
zichtbaar boven het hoofd. Niet dat we er erg onder leden. We zaten knus en
droog aan de tapkast en hadden ons pilsje binnen handbereik. En op de TV liep
juist de reportage over de vijftiende verjaardag van de troonsbestijging van
Albert II,en zagen we een retro-verslag van zijn eedaflegging destijds. Hij
bibberde natuurlijk nog altijd even erg.
Grote evenementen volg je best in het café. Je pikt altijd een deel van
de stemming mee,die je normaal mist omdat je niet ter plaatse bent. Neem nu een
voetbalwedstrijd : in het café kun je lekker discussiërennet of je op de tribunes zit. Maar je zit wel
warm en droog en je hebt wat te drinken. Thuis ook,ja,maar daar raak je je gif
alleen aan de kat kwijt,en die slaapt er toch maar doorheen.
Mijn buren bleken twee gepensioneerde beroepsmilitairen te zijn,en dat
zijn natuurlijk experten op het gebied van koningen en protocol. Ik kreeg tenminste
deskundig commentaar zodat ik s anderendaags geen krant hoefde te kopen.
Daar stond toch maar kletskoek in.
Ik heb toen gedacht dat hij Parkinson had,zei de
ene.-De ziekte van Parkinson. Maar ik heb hem nadien nooit nog zo zien
bibberen.
-Natuurlijk niet,zei de andere,die met Parkinson
bibberen de hele tijd. Albert niet. De vent had toen gewoon stress. Vergeet
niet dat die Van Rossem daar stond te roepen. Zie,nu krijgen we die beelden bij
de oud-strijders. Geen spoor van beven meer;.Bij ons is hij op zijn gemak,hij
weet dat wij serieuze mensen zijn . Hitler,die had Parkinson. Die moest
doorlopend zijn linkerhand vasthouden met zijn rechter. Als die stond te pissen
werden de voeten van zijn buur nat.
-Het is me wat tegenwoordig met die ziekten,zei de eerste
weer. Ze hebben allemaal een naam. Gelijk de ziekte van Schmidt,weet je
t nog ?. Hij stootte zijn makkers aan en beide ijzervreters
barstten in een daverende lach uit,en van de TV-uitzending was niks meer te
horen. Het was trouwens bijna afgelopen,en de waard schakeldehet toestel uit.
-Wat is de ziekte van Schmidt ? vroeg ik. Mijn aangeboren
nieuwsgierigheid had het weer eens gehaald. De gewezen soldaten van de koning
keken elkaar aan. Toen knikte de ene,en de andere nam het woord.
-Wat zal ik je zeggen over de ziekte van Schmidt,begon
hij.-Ik heb ooit maar één geval gekend.
We lagen in Duitsland,in Schwienen. Dat zal jou niks zeggen,maar spreek
een Duitser maar eens over Schwienen. Dat is ginder zoiets als Staphorst in
Holland,een strenge,stroeve gemeenschap,met haar eigen regels,eeuwen oud en
niet te pruimen. Voor jonge pruimen toch niet. En de twee barstten weer
in lachen uit.
-We zijn artilleristen,alle twee. Self-propelled,zeggen de
Engelsen. Gemotoriseerd zeggen wij. Nu ja,onze bakken leken wel tanks voor
iemand die er niks van kent,maar het zijn in feite kanonnen op rupsbanden met
een pantser er rond. Gemakkelijk om je te verplaatsen,je hebt geen paarden
nodig,en ingraven hoef je ook niet. Mobiel,dat is de boodschap tegenwoordig. Je
moet in een paar uur in slagorde staan of je houdt ze niet meer tegen.
Afijn,we lagen daar in Schwienen,en gelukkig hadden we daar onze
families,want met de burgers viel niet veel te beleven. We waren een Belgische
kolonie,en we kwamen er vrijwel niet uit. Al probeerden de vrijgezellen het
wel,ja.
De énige die daarbij succes had was Jonas,maar ja,dat was ook een
speciaal geval. Je moet weten,Jonas was heel ruim begiftigd. In het leger merk
je dat gauw,onder de douche en zo. We zegden altijd : laat Jonas naast onze
bakken meedraven met zijn gulp open,en je hebt een kanon méér. Zo was het met
hem gesteld,je hebt het of je hebt het niet. De natuur zorgt voor haar
kinderen,en de een krijgt wat meer dan de ander,zo gaat dat.
Wel,zelfs in een gat als Schwienen raakt zoiets stilaan bekend,vooral
dan bij de jonge meidjes,want ook dààr was de verboden vrucht een
verzoeking,het waren tenslotte ook maar mensen. En zo kwam Jonas behoorlijk aan
zijn trekken,en het was hem gegund. Hij had kind noch kraai en dan doe je
wat je wil,zeg ik maar.
En zo gebeurde het onvermijdelijke : Jonas bracht een meidje in de
problemen. En het meidje gaat haar nood klagen bij Herr Pfarrer Schmidt. En
Herr Pfarrer Schmidt moest natuurlijk zijn ega vertellen hoe schlecht die
Belgier wel waren. En dat had hij beter niet gedaan,tenminste niet met àlle
details. Want de nieuwgierigheid van Frau Schmidt was gewekt,het was tenslotte
een vrouw en dat verandert niet door met de dominee te trouwen.
Kortom,het kwam tot een affaire tussen Jonas en Frau Schmidt,en wij
moesten alle zeilen bijzetten om het zaakje binnen de Belgische kolonie te
houden,want als ze er ginder achter kwamen dat één van ons de vrouw van hun
predikant versierde was de ellende niet te overzien.
De commandant riep Jonas bij zich en probeerde hem er van te overtuigen
het zaakje stop te zetten. Jonas antwoordde dat hij wel wilde,hij kon er tien
aan elke vinger krijgen en hij had al problemen genoeg met dat ééntje,dat niet
opgepast had. Maar Frau Schmidt wilde niet ! Nu ja,het dient gezegd,het was een
stuk,hoor,Frau Schmidt ! Groot en stevig,alles er op en er aan,met lange,blonde
haren en vooraan in de dertig,een vrouw als een wolk. Je zou zeggen,hoe waait
zoiets bij een predikant binnen,niet ? Ze zal daar ook niet zoveel gein aan
beleefd hebben. En ze hield Jonas bij de slippen van zijn jas,om het beleefd te
houden.
Het is dan dat Jonas op een lumineus idee gekomen is.
Die dag moest Herr Schmidt met een delegatie van zijn gemeente naar
Bonn,voor pastoraal overleg of zoiets,weet ik veel. En hij kon pas de dag
nadien terug zijn. Kun je wel indenken wat Frau Schmidt daar aan over hield .
Een ganse nacht met Jonas ! Ze was al dadelijk na het vertrek van haan man in de
weer,haalde een paar flessen Sekt in huis,maakte een lekkere schotel klaar,op
zijn Duits natuurlijk,en haalde bij donker Jonas in huis. Die stribbelde niet
tegen,hij had zijn plannetje klaar. Afijn,na de maaltijd volgde een behoorlijk
drinkgelag,en de rest,we zullen dat potje maar gedekt laten. En zo tegen de
ochtend aan,als Frau Schmidt,verzadigd van Sekt en van seks,gelukzalig te
dromen ligt,haalt Jonas Herr Pfarrer Schmidts scheergerief te
voorschijn,en scheert Frau Schmidt kaal op het enige plekje waar normaal alleen
haar echtgenoot dat merken kan. En muist er dan stilletjes van onder.
En als Frau Schmidt wakker wordt,zich nog eens lekker omdraait,en
behaaglijk een hand haalt over de kluis waarin Jonas zijn kapitaal gestopt
had,schiet ze met een ruk recht,vliegt het bed uit,en ziet in de spiegel een
beeld dat ze niet meer gezien heeft sinds haar kinderjaren.
Ik kan me heel goed voorstellen wat er toen gebeurd is Radeloosheid
alom ! En over een paar uur komt de predikant thuis. Wat gedaan ? Hoe moet ze
zoiets verklaren ? Frau Schmidt kijkt in de spiegel naar het kale plekje. Niks
aan te doen ! Ze ziet haar eigen ogen,wanhopig gevuld met tranen. En ze strijkt
met de hand in een vermoeid gebaar door haar lange,blonde lokken. En ze
krijgt,evenals Jonas de vorige dag,een lumineuze inval.
Het moet voor haar een pijnlijke oplossing geweest zijn,maar er zat
niets anders op. Frau Schmidt haalt een schaar te voorschijn,kijkt nog even
door haar tranen heen naar haar mooie haren,en knip knip,alles weg ! En dan neemt
ze op haar beurt het scheerapparaat van Herr Schmidt,en werkt de plukjes haar
weg die nog overblijven,tot haar knikker glimt als een biljartbal. Ze geeft
tenslotte haar oksels ook nog een beurt. Dan drapeert ze de lange haren in een
halve kring op haar hoofdkussen,een paar plukjes wat lager,links en rechts,en
tenslotte wat kroeshaar op de plek waar ze gewoonlijk haar sierlijk achterwerk
neervlijt. Het offer is volbracht !
En als Herr Pfarrer Schmidt thuiskomt ligt zijn ega , in kamerjas en
met een handdoek om het hoofd ,uitgestrekt op de divan in de huiskamer te
jammeren dat er een dokter moet komen. En ze troont hem mee naar de slaapkamer
en wijst naar het bed,en snikt : Habe ich aber in eine Nacht al meine
Haare verloren!. En Herr Schmidt belt verschrikt de dokter,en die komt
op huisbezoek,en bekijkt de haren op het bed en het hoofd van Frau Schmidt en
de rest van Frau Schmidt. En hij heeft ook zijn ogen niet in zijn zak. Het
snijvlak van de haren verraadt de schaar,en de dicht opeenstaande haarwortels
vertellen hem dat er geen krankheit mee gemoeid is. Wat het wél geweest is weet
hij niet,maar hij heeft een vermoeden,en dat valt onder het beroepsgeheim. Dus
zegt hij geruststellend dat Frau Schmidt waarschijnlijk een nachtmerrie heeft
gehad,al denkt hij veeleer aan een nachthengst,en dat ze zo heel alleen in het
huis van schrik en van shockhaar haren
verloren heeft. Dat komt nog voor,maar in ein paar Monate wird alles wieder in
Ordnung zijn. En hij schrijft een onschuldig zalfje voor...
En Frau Schmidt kocht voorlopig een pruik,en ze heeft het genezingsproces,ook
van de meer verborgen plekken,alleen maar getoond aan haar echtgenoot.
Had hij nog ooit van Jonas gehoord,vroeg ik de verteller.
-Ja,antwoordde hij. Na zijn diensttijd
heeft hij bijgetekend,en hij is teruggekeerd naar Schwienen. Niet voor Frau
Schmidt,maar voor het meisje,dat zijn kindje had. En hij is er mee getrouwd. En
nu zit hij hier aan de toog. Maar wie van ons twee het is vertel ik aan
niemand. Eén geval van de ziekte van Schmidt is al genoeg !.
ER ZATEN heel wat klanten in het “Kopje Soep” die gure decembernamiddag
ER ZATEN heel wat klanten in het “Kopje Soep” die gure decembernamiddag. Grauwe,lage wolkenflarden werden door een kille noordwester over de haven gejaagd,en op het lage pannendak ratelde de regen. Toen de besnorde vijftiger,die over mij aan het tafeltje zat,met de hand over het beslagen raam veegde kon je in het dok vlakbij een tanker aan de trossen zien rukken. Het zou vroeg donker zijn.
Ik nam een slok bier en keek even rond. De gelagzaal,was gevuld met het gebruikelijk volkje in dit café,midden in de haven gelegen. Een toevlucht voor allen die tijdens hun werk van de kou lijden in de winter,van de hitte in de zomer,en van de dorst heel het jaar door. Havenarbeiders,truckers,douaneagenten,al wat met het drukke leven in de haven te maken had vond zijn weg naar het “Kopje Soep”. Als ik er rond de middag langs kwam gebeurde het me ook wel dat ik er een stukje ging eten. Nu het al wat later werd kwam ik er een pilsje drinken voor ik in de vallende duisternis naar huis zou rijden.
Mijn blik dwaalde weer naar buiten. Er passeerde een taxi,en de besnorde vijftiger gromde.-“Daar heb je de dames van de consul”,zei hij,en hij keek met een sombere blik de achterlichten van de wagen na.“De dames van de consul ?”,vroeg ik verwonderd. Had een consul er dan méér dan één ?.
De snor keek me onder zijn zware wenkbrauwen aan en knikte. –“Zo noemden we ze”,zei hij.-“Bij de politie. De dokhoertjes”,verduidelijkte hij,en hij knikte in de richting van de taxi,die ter hoogte van de tanker was gestopt,en waar een paar in bontmantels gehulde vrouwen uitstapten en om het hoekje van een loods verdwenen. –“Ik ben blij dat ik er niet meer achteraan moet”,voegde de snor er aan toe.-“De ellende die ik daar mee gehad heb !”.
Ik zag dat hij een leeg borrelglaasje voor zich had staan en wenkte de dienster. Ik had bij dit weer ook wel trek in een opkikkertje. –“Twee borrels”,bestelde ik. –“Of nee,één borrel en een koffie”. Ik keek de man schuin aan,en zei verontschuldigend :”Ik moet nog rijden,dat vergat ik bijna”.Hij was tenslotte van de politie.
Hij haalde de schouders op.-“Gelijk heb je”,zei hij,”maar ééntje kan geen kwaad,en van mij moet je niet bang zijn,ik ben met pensioen”.
De dienster bracht één borrel en een koffie. De snor goot zijn glaasje achterover en gaf het mee terug.-“Doe nog maar eens vol”,zei hij tegen de dienster,”en breng iets mee om de koffie van meneer wat op te vrolijken”, Hij wendde zich weer tot mij. –“Zoals ik al zei,ik ben met pensioen”,zei hij,”anders zou ik je niet mogen vertellen van de dames van de consul.En tegen dat ik er mee klaar ben zal je dat neutje best kunnen gebruiken”.
Hij keek nog eens donker naar de taxi,die blijkbaar op zijn klanten moest wachten,en schraapte zijn keel.
-----------------------------------------------
-“Ik diende op het bureau van de Bordeauxstraat”,begon hij, “en zoals je weet houdt die zich bezig met het havengebied. Je hebt er geen idee van wat voor een karwei dat is,en hoe weinig manschappen er voor beschikbaar zijn. Er gebeurt nergens zoveel als in de haven,ik geef je het op een briefje. Om te beginnen de zeelieden zelf. Ze zuipen zich een ongeluk,vallen van de loopplank of duiken tussen wal en schip. En ze smokkelen dat het geen naam meer heeft,en lang niet altijd onschuldige waar,je weet wel,je kijkt toch ook TV,niet ?Drugs,wapens,gestolen auto’s,wat weet ik al. Sigaretten en alcool ook,maar dat vind ik zo erg niet”.En hij goot zijn glaasje achterover. Ik deed teken aan de dienster. Voor mij één vingertje slechts,ik moest nog rijden,ja.
-“En mensen”,zei de snor. “En ménsen . Die smokkelen ze nu ook al. Afrikanen en mannen uit het oostblok,noem maar op. Die stoppen ze allemaal in containers. En kun je die nu verdomme een voor een gaan openbreken ? Dan rollen er meer kisten bananen dan smokkelwaar op de kade,daar kan je van op aan. En je hebt als politieman toch ook nog je schrijfwerk,niet ? Stapels papieren gaan er alle dagen uit zo’n politiebureau naar buiten,mijn duim en mijn wijsvinger hebben er eelt van gekregen.
Nee,in ons vak ben je afhankelijk van tips. Als je een tip krijgt kun je ergens aan beginnen,anders is het zoeken naar een speld in een hooiberg. En zelfs een tip kun je niet altijd vertrouwen. Ik was eens van wacht op een zaterdagavond,en de telefoon rinkelt,en een mannenstem vertelt me dat er in de houtloodsen aan het Amerikadok op dat ogenblik een man bezig was stapels hout te markeren,die de volgende nacht met een vrachtwagen zouden gegapt worden. En hij geeft de nummerplaat van die kerel ook nog op. Nu,dat was een tip die kon tellen,gefundenes fressen,zeggen de Duitsers. Wij er naar toe. En wat vinden wij ? Een koppel dat naar de totempaal gaan kijken was. Die stond aan de splitsing van de rijweg naar het Albertdok toe. En die hadden daar zo’n goesting van gekregen dat ze achter een stapel hout een nummertje maakten. En na veel heen en weer gepraat over de radio blijkt dat noch het tweetal,noch de wagen gesignaleerd is.Maar iets verder staan nóg een wagen geparkeerd. En wie zit daar in ? De jaloerse echtgenoot van het vrouwtje,ja,en die had ons gebeld vanuit de telefooncel vlakbij. Wel,we hebben hém een nachtje in de doos gestoken. Dat zal hem leren met de voeten te spelen van de Bordeauxstraat.
Afijn,de dames van de consul dus. Wel,vroeger toen de dokken nog niet tot aan de Hollandse grens liepen,en de schepen nog aanmeerden aan de Scheldekaaien of in de oude haven,toen hadden de matrozen het nog gemakkelijk om eens lol te trappen aan de wal. Ze doken het Schipperskwartier is en klaar was kees. Daar konden ze nog te voet naar toe als het moest en de nood hoog was. Hoe zou je zelf zijn,een paar weken op zee en niks te zien dan water en de tronies van de andere kerels,dat kruipt niet in de kleren. En dus vaarden de vrouwtjes van het Schipperskwartier daar wel bij. Behalve als er een Engels schip binnengelopen was,want die mannen lopen altijd in groepjes door de straatjes,en keren hun zakken binnenste buiten en zeggen “no pence” ! En dan zeiden de vrouwtjes :”Het is weer noppes vandaag”.Dat komt daar van,ja. Als er nu een Engels oorlogsschip op bezoek is ,het is nog altijd noppes. Maar kom,het Schipperskwartier is van de Blindestraat,daar houdt de Bordeauxstraat zich niet mee bezig.
Laat nu die haven zó groot worden,en de tijd tussen lossen en laden zó kort dat de matroosjes niet meer van hun schip raken om een wipje te gaan doen. En zelfs als er een deel verlof krijgt om er eens uit te knijpen,of liever er eens in te knijpen,dan nog moet er een deel acherblijven en wacht doen. En dan laten ze de dames van de consul komen,ja.
Ik zou ze de mobiele willen noemen. Ze nemen een taxi en rijden naar het schip dat het noodsignaal heeft uitgezonden. En voor zover het om meerderjarigen gaat en er inderdaad een soort van afspraak is gemaakt kun je er nog in komen. Het zijn ook mensen,zij die er willen voor betalen en zij die er voor werken. Al heb ik van werken een andere opvatting. Mijn duim en mijn wijsvinger...,nu ja,ze zullen dààr wel geen eelt op krijgen,zeker,het zou maar erg zijn.
In mijn tijd,als het té ver ging,dan trokken we er op af. En té ver gaan,dat begint bij minderjarigen,die geld nodig hebben voor drugs of die drugs krijgen op het schip. Of als er een stuk of vier samen een taxi huren,en boot per boot afdoen,klanten gaan ronselen zogezegd. Een soort marketentsters,ja,die vroeger met een leger meetrokken. En die wippen dan een loopplank op,dagen de uitgehongerde matroosjes uit met een striptease,wat gemakkelijk genoeg is,want onder hun mantel dragen ze gewoon niks,dat werkt vlugger,ze moeten dan maar eens streaken,en de hele bemanning gaat overstag. Nee,zoiets gaat te ver,en daar hebben we een stokje voor gestoken. Of willen steken,want die vrouwtjes zijn niet van gisteren. De matrozen trouwens ook,niet.
En dus zagen we na een paar gelukte ingrepen plots alleen nog taxis rijden met één enkele dame in,gewoonlijk met een bontmantel aan. En als je die dan volgde en aan de loopplank ging staan wachtentot ze weer naar beneden kwam,en je haar papieren vroeg,dan keek zo’n dametje eens naar boven,en dan kwam er een officier de loopplank af,en die zei je dan heel beleefd in het Frans of Engels of Duits dat de dame van de consul op bezoek was geweest omdat haar man een jeugdvriend was van de kapitein. En dan stond je daar. Want wie gaat nu het consulair korps om zijn papieren vragen,zeg nu zelf.
Zo gebeurde het dat het consulair korps plots heel uitgebreid werd,want overal waar je dacht een vrouwtje te betrappen bleek het om de dame van de consul te gaan van het land waar het schip geregistreerd was,of waar de kapitein van afkomstig was,of de eerste stuurman,en ga maar door. Er bestaan landen genoeg,ik heb ze eens geteld,bijna tweehonderd en er komen er nog altijd bij. Genoeg om ons doorlopend voor schut te zetten.
En toch heb ik er eens eentje te pakken gehad,een zaakje dat me zo maar in de schoot viel. Letterlijk dan.
Het was op oudejaarsavond en ik had dienst. Dat gaat om beurten zo,het ene jaar de kerstnacht en het volgend jaar van oud naar nieuw. Wat wil je,de dienst gaat door,die houdt met feesten geen rekening.
Die oudejaarsnacht was het rustig. Het was over dag erg koud geweest,en dan kruipen de mensen achter de kachel,of rustig in een café of restaurant en reveillonneren zonder al te veel brokken te maken omdat het buiten zo koud is. En in de Bordeauxstraat is het met de feestdagen toch maar een uithoek,die van deBlindestraat hebben het drukker,daar begint de stad pas,niet ?
En om een uur of elf kijk ik eens door het raam,en ik zie dat het sneeuwt,en een half uurtje later was de hele wereld wit. Een depressie die de weerman niet zag aankomen,denk ik. Ik ga buiten eens een kijkje nemen,en het was veel zachter geworden. En mooi ! Ik zeg altijd dat sneeuw al het lelijke van de wereld bedekt,en het mooie blijft over. En ik denk bij mezelf : over een halfuurtje gaan de boten fluiten,daar wil ik bij zijn. Want je weet,klokslag twaalf op oudejaar gaan ze op alle boten en bootjes in de haven aan het zeel van de stoomfluit hangen,of aan de knop van de sirene of wat ook. Dan wordt het nieuwe jaar verwelkomd. En al ben je een oude politiehond,het doet je altijd wat,geloof me.
Dus trommel ik mijn maat op,en wij met de combi naar de haven. Ik weet nog dat ik gedacht heb aan al die feestneuzen,die nog thuis moesten geraken,want de sneeuw viel nu zo dik dat er al vlug een witte vacht van vijftien centimeter over de haven lag,die alles bedekte.
Behalve het spoor van die éne taxi,die ons recht naar de—verdorie,ik mag het schip niet noemen—nu ja,dat ons recht naar die boot voerde,waar de dame van de consul net aan de manschappen,die van wacht waren,een gelukkig nieuwjaar ging wensen,of wat dacht je.
Veel hoop hadden we niet. Ze zouden wel weer het bekende smoesje achter de hand hebben. Maar omdat we toch de boten wilden horen fluiten,en we naast een groot exemplaar stonden,bleven we maar wachten. De taxi stond er wel niet meer,maar dat was een nieuwe tactiek,die ze pas ontwikkeld hadden. Ze lieten die op een afgesproken uur terugkomen,zo viel het niet op dat het schip bezoek had. Zonder dat spoor in de sneeuw toch niet. Als tegenzet stelden wij de combi verdekt op,je moet toch iets doen.
En om twaalf uur gingen de sirenen en de fluiten,en ik wens mijn maat een gelukkig nieuwjaar,en hij mij,hoe gaat dat. Een borreltje hadden we niet,en het mijne is nu ook leeg,zie ik”.
Ik bestelde één borrel,één koffie,en de dienster kwam bijtanken. De gewezen dienaar van de openbare orde hief het glaasje omhoog,goot het naar binnen,keek nog eens wrokkig naar de taxi,die nog altijd bij de tanker stond,en hervatte zijn verhaal.
-“Wel,een uurtje later staan we daar nog altijd bij die loopplank,en ik dacht er over om maar terug te rijden naar de Bordeauxstraat. Want op die loopplank lag zoveel sneeuw dat ik dacht : daar komt vandaag niemand meer af. En net op dat ogenblik komt er een taxi aangereden,en die toetert al van ver. En dàt was niet om het nieuwe jaar,nee,want een minuutje later gaat een deurtje bovenaan de loopplank open,en er komt een dame buiten. In bontjas,ja. En van aan de voet van de loopplank konden we in het neonlicht van de kade zien dat ze een behoorlijk aantal keren proost gezegd had. Wat wil je,ook voor hen die moeten werken,zo noemen ze dat toch,is het maar één keer nieuwjaar.
En amper zet dat dametje een voet op de eerste trede van die loopplank,of het onvermijdelijke gebeurt : ze glijdt uit en klauwt met één hand naar de wand van het schip en met de andere naar het zeel dat voor leuning moest doorgaan. En door die maneuvers gaat de bontjas open en krijgen we ze in haar prachtige naaktheid te zien,want ze had er natuurlijk niks onder aan. Een schilderij,meneer !En het werd geen stilleven,nee,want met haar gegrabbel was ze iets te laat,en ze dondert op haar achterwerk trede voor trede de hele loopplank af. Ik zie nóg haar borsten op elke trede vrolijk opwippen. En in een ultieme poging om haar val te stuiten spreidt ze de benen,en zet de hielen schrap tegen de loopplank aan,maar het enige resultaat was dat ze voor sneeuwruimer speelde. Want toen ze eindelijk beneden belandde,vlak vóór onze voeten,had ze vrijwel al de sneeuw van de loopplank tussen haar tenen en haar kin zitten,en leek ze net een sneeuwman met een veel te krappe bontjas aan. Maar letsel had ze duidelijk niet,al zou ze de volgende dag wel niet kunnen gaan zitten,nee.
Dat was voor mij het lang verbeide ogenblik om eindelijk de wet nog eens toe te passen. –“Juffertje”,zeg ik,”we zullen op het bureau eens gaan uitzoeken wat u hier op het schip uitgespookt hebt. Intussen arresteer ik u wegens openbare zedenschennis,met name het zich naakt vertonen op een openbare plaats”.
En ze bekijkt me met een paar lodderoogjes,steekt dan de handen uit de mouwen van de bontjas,klopt stevig op het pak sneeuw,dat op haar lichaam rust,waardoor de sneeuwman plots overduidelijk een sneeuwvrouw werd,en zegt streng : “Ik bén geen juffertje. Ik ben de dame van de consul. En wie is hier naakt ?”. En ze doet over haar nieuwe witte jurk haar bontjas half dicht,zo ver als het ging,en maakt aanstalten om naar de taxi te stappen. Maar dat liet ik niet doen.
-“Ogenblikje,mevrouw van de consul”,zeg ik,”U mag straks van het door u bestelde vervoermiddel gebruik maken om naar het consulaat terug te keren,maar eerst even uw identiteit controleren,niet ?”. En ik fluister mijn maat iets in het oor,en die gaat de combi halen,en we verzoeken de dame vriendelijk om in te stappen en ik zeg haar :”Een identiteitscontrole in de sneeuw is toch maar een koude bedoening,dat zal je wel begrijpen,niet ?”.
En ze stapt in de combi,en ik zet met draaiende motor de verwarming op volle gas en frutsel wat met de radio,haal wat papieren uit mijn laatje te voorschijn,blader er een minuut of twee in,en wat ik verwachtte gebeurt : het pak sneeuw laat los en glijdt met een plof op de vloer van de combi. En vóór ons zat het levende—en ik moet toegeven appetijtelijke—bewijs van het misdrijf.
Ik had eindelijk mijn dame van de consul te pakken.
-------------------------------------------------
De man zweeg en likte veelbetekenendaan zijn snor. Dus bestelde ik nog een kleintje voor hem,een koffie voor mij.
-“Wel”,zei ik,”dat was mooi meegenomen voor een oudejaar,niet ?”.-Hij knikte,maar ik merkte dat het niet van harte was.
-“Och”,zei hij,”ik kreeg een pluimpje,dat wel. En mijn maats werden ook een beetje meer doortastend. Voorbeelden trekken,zeg ik altijd . Maar mijn volgend voorbeeld was niet alles,verre van”. Hij schudde het hoofd,verzonk in gedachten,schudde weer het hoofd,en dronk zijn borreltje leeg.
-“Een paar dagen later volg ik weer een taxi”,hernam hij,”en ik zie er weer eentje van een loopplank komen. De sneeuw was al weg,gelukkig voor haar. Maar ik greep ze toch bij de lurven,en al haar consuls ten spijt ging ze de combi in en recht naar het bureau. Daar mocht ze een telefoontje plegen,naar haar advocaat dacht ik,en dan zonder pardon de doos in.
En een half uurtje later staat de hoofdcommissaris,trillend van woede,vóór mijn neus te schuimbekken,en hij schreeuwt met overslaande stem dat ik onmiddellijk de dame van de consul van Labrador of zoiets bij hem moet brengen,zodat hij ze persoonlijk naar huis kan voeren vóór haar man ook van het schip kwam en er een diplomatieke rel volgde. Het paar was toch wel zeker voor een receptie uitgenodigd geweest,en mevrouw had er vóór haar echtgenoot genoeg van gekregen,en zo was ze recht in mijn val gelopen,of liever ik in de hare,ja.
Die diplomatieke rel is er toch gekomen,voor mij dan. Want enkele dagen later was er de nieuwjaarsreceptie voor het consulair korps en de hoofdcommissaris heeft er voor gezorgd dat ik,uitgerekend ik,voor de bewaking in stond,en hij heeft me persoonlijk op het hart gedrukt aan de betrokken consul en zijn dame mijn verontschuldigingen aan te bieden.
Ik heb dat dus gedaan. Met een heel klein hartje. Maar ik had sterk de indruk dat de hoofdcommissaris de oorzaak van het misverstand tot in de puntjes uitgelegd had,want de dame van de consul keek me heel geamuseerd en een beetje spottend aan,dacht ik. En de andere dames ook,ja. Maar vriendelijk waren ze wel”.
De gewezen wetsdienaar veegde met de hand het raam weer schoon,en wij zagen de vrouwen in de bontmantels net weer van achter de loods vandaan komen en in de taxi stappen. En die reed waarachtig verder de haven in.
Mijn gezel keek de wagen na,en haalde de schouders op.
Wegens drukte op VLAAIKENS vindt u verhaal acht "Een Plasje Verkeerd", verhaal negen "Keulle zit weer op zijn Paaltje" , verhaal tien "Daar komt de Bruid", verhaal 11 "Schoonbeek Groener !" , verhaal twaalf "Een koning treedt af" ,verhaal dertien "Storm in het Willemdok" , verhaal veertien "Miss Bibs" en verhaal vijftien "Pech voor Dame Fortuna" op VLAAIKENSTWEE ! En het vijftien.de verhaal PACQJE vind u op vlaaikensdrie
Omdat het al een beetje druk wordt op VLAAIKENS plaats ik de volgende verhalen op VLAAIKENSTWEE. De eerste zijn : 8.Een Plasje Verkeerd. 9.Keulle zit weer op zijn Paaltje. 10.Daar komt de Bruid. 11.Schoonbeek Groener ! 12.Een koning treedt af 13.Storm in het Willemdok 14.Miss Bibs
Omdat er een logische volgorde zit in de verhalen,en omdat de foto's en verklarende teksten in de kolommen er naast met elk verhaal te maken hebben, volgen de recente steeds onderaan !! Voor onervaren bezoekers :je kan gewoon in "INHOUD BLOG" in de linkerkolom op het verhaal van uw keuze klikken,maar dan komen de begeleidende foto's en inleidingen niet mee naar boven... Neem dus maar liever de lift naar de kelder...Volgorde der verhalen van boven naar onder :
1.Getuige ten laste
2.De beet van de Pirañha.
3.Muisje Piep
4.Figaro's Bruiloft
5.Bemin Uw Vijanden
6.De Ziekte van Schmidt
7.De Dames van de Consul (Een oudejaar in de haven)
Hallo,ik ben Bosman,een prille blogger van 80 jaar die graag vertelt.Maar geloof me,al de verhalen,die hopelijk op mijn blog nog zullen volgen,stoelen op feiten die ergens echt gebeurd zijn.Soms zijn ze met elkaar verweven,maar nooit helemaal verzonnen.Neem nu dit eerste verhaal : drukker "Piet" was mijn grootvader,en hij ging inderdaad maar ééns in de zes jaar op café om de uitslag van de gemeenteraadsverkiezingen te vernemen.En in zijn beginperiode als drukker ging hij inderdaad twee,drie keer per week naar de grote stad,vijftien kilometer te voet heen en vijftien terug...En wie in de archieven van een bepaalde rechtbank gaat snuffelen,vindt daar het proces van de dame,die op haar handen wandelde in de door mij beschreven omstandigheden.En jà,mét de door mij beschreven getuigenis...Zo zie je maar.Nee,het is geen lectuur voor eerste-communiekantjes,noch voor pezewevers.We kunnen zelden lachen met de dingen op het ogenblik zelf dat ze ons overkomen.Maar als het leed geleden is soms des te meer...Voor die mensen schrijf ik.Prettige lectuur !!
E-mail mij
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
Gastenboek
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
Dit tweede verhaal,"De Beet van de Pirañha",situeert zich in het "Sas van Emmele",alias Emblem-Ranst.Weliswaar heb ik voor de gelegenheid de woning van de sassenier verbouwd tot watermolen,en heeft eigenaar Miel Vranckx het Sas in 1965 gesloten omwille van de vervuiling van de Nete,geruime tijd vóór de werken het zwemgedeelte dichtgooiden.Maar het was inderdaad dààr dat een meisje door een onbekende hand onder water haar bh-tje verloor...En wat de beet van de Pirañha betreft denk ik met eerbied terug aan de inmiddels overleden dokter,die met een nijptang uit de koffer van zijn auto het slachtoffer én zijn jongebroer bevrijdde...Overigens is het "Sas" nog altijd een mooi plekje,geliefd bij fietsers,wandelaars en liefhebbers van een natje en een droogje...
HONNI SOIT QUI MAL Y PENSE
Het vierde verhaal gaat alweer over Catalonië.Let wel : ik heb nooit bezwaar gehad tegen het vuurwerk dat ze ginds afsteken op Sint Jan,24 juni is er een mooie dag voor.Of liever,een mooie nacht,als je de Catalanen kent.Je kan's anderendaags lekker uitslapen en voor één keer ook nog een siësta doen met de autochtonen.De winkels zijn toch dicht en het strand ligt er om 4 uur ook nog.
Maar ik heb ginds een bloedhekel gekregen aan de heiligen Petrus en Paulus.Want die eisen ginder óók hun vuurwerk op,en dàt is op 29 juni.Wat betekent dat je die nacht alweer geen oog dicht doet.En laat het nu juist de volgende dag 30 juni zijn,dé dag van de grote terugrit naar het verre Vlaanderen,met rode oogjes van het gebrek aan slaap...
Overigens moet ik deemoedig een bekentenis hernieuwen : het nog niet lang getrouwde bruidje,dat op VE-day haar witte jurk stond te showen voor een publiek van bewonderende geallieerde soldaten,en het mooie ding verloor aan een verloren vuurpijl,heeft mij ook vergeven.Want die pijl ontglipte héél ongelukkig in de achterwaartse zwaai uit mijn hand en vloog de open deur binnen...
Die oudejaarsavond hadden mijn vrouw en ik een scheepskapitein uit het toenmalige Joegoslavië als tafelbuur.En toen,in het prille nieuwe jaar,de man naar zijn schip terug wou ontdekte hij dat er buiten gans onverwacht een dikke laag sneeuw lag en dat hij geen vervoer naar het vierde havendok kon vinden.We hebben dan maar voor Sint Bernardshond gespeeld en hem heelhuids,zij het ten koste van een deuk in mijn bumper,naar zijn varend tehuis gebracht.Omdat hij met alle geweld ons wou vergasten op een glaasje Slivovic zijn we met gevaar voor lijf en leden de dik besneeuwde loopplank langsheen de scheepswand opgeklauterd,en een uurtje later -de hemel weet hoe-zonder vallen weer afgedaald.Wat dus met "de dame van de consul" in dit zevende verhaal niet het geval was...
Ik moet bij dit zevende verhaal iets rechtzetten.In de linkerkolom vertel ik van mijn zwerftochten door de haven lang geleden.Ik heb er van alles gezien en gefotografeerd,tot een schip toe,dat in brand stond, en luttele minuten nadat ik rechtsomkeer had gemaakt om terug naar mijn werk te rijden in de lucht vloog tot innig geluk van de persfotograaf die maar op zijn knopje te drukken had voor de foto van het jaar...Ik heb er bananen zien lossen (en vaak een tros meegekregen).Ik heb er rare types gezien in alle kleuren en van alle werelddelen.Maar "dames van de consul" heb ik er nooit ontmoet.Hebben ze bestaan ? Bestaan ze misschien nog ? Of zijn ze een product van de verbeelding,die aan menige toog de vrije teugel krijgt ? Ik zal het nooit weten...