vlaaikens
Inhoud blog
  • Zestiende verhaal
  • KIJK OOK OP VLAAIKENSTWEE 05.07.2021
  • DE DAMES VAN DE CONSUL (Een oudejaar in de haven)
  • DE ZIEKTE VAN SCHMIDT
  • BEMIN UW VIJANDEN
  • FIGARO'S BRUILOFT
  • MUISJE PIEP
  • DE BEET VAN DE PIRANHA
  • GETUIGE TEN LASTE

    Foto

    OVER MEZELF : "BOSMAN" What is in a name ? De Engelsen vragen het al 300 jaar...Laat me toe me te beperken tot de verduidelijking dat Bosman de Nederlandse vertaling is voor mijn Latijnse voornaam...Ik ben geboren in het mooiste stukje van Lier : de Vismarkt,vlakbij St.Gummaruscollegiale en de Grote Markt,op 19 oktober 1928.Ik werd dus 80 jaar op het ogenblik dat ik volop leed aan de barensweeën van mijn blog... Ik ben de trotse vader,respectievelijk grootvader en overgrootvader,van drie kinderen,negen kleinkinderen en twee achterkleinkinderen. Zo hebben wij onze bijdrage geleverd aan een oplossing voor het probleem van de vergrijzing...

    Zoeken in blog


    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     

    Foto

    Foto


    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Dit derde verhaal situeert zich in het begin natuurlijk in Schoonbeek,maar het eindigt en wordt verteld op het terras van een Vlaams Cafeetje ergens in Catalonië,en wie het fotootje hieronder bekijkt zal het wellicht herkennen,tenminste als hij een flink aantal jaren geleden daar geweest is.Wat Muisje Piep betreft kan ik de bezoeker met genoegen verzekeren dat ik onlangs met eigen ogen kon vaststellen dat ze nog flink en gezond is spijts de vestimentaire tekortkomingen in haar jeugd...

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Het ontstaan van de eerste Antwerpse bierkelder is precies verlopen zoals ik beschreven heb in dit vijfde verhaal "Bemin Uw Vijanden".Voor de rest vrees ik dat mijn verbeelding me wel heel erg op sleeptouw genomen heeft.Maar ik hoop dat er ergens in Nieuw-Zeeland nog een oude Maori-vrouw in leven is met een naam die verdacht veel lijkt op die van de heldin van mijn verhaal.En dat er destijds een jong Maori-meisje in die bierkelder haar naam gekrabbeld heeft in de voering van een studentenpet is geschiedenis,géén verbeelding...

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Ik heb niet het genoegen gehad het vaderland te mogen dienen in een kaki uniform.Ik kan er dus niet van verdacht worden betrokken te zijn geweest bij het geval van "De Ziekte van Schmidt",dat het onderwerp is van dit zesde verhaal.Maar dat er zich een dergelijk geval heeft voorgedaan,en wel degelijk in een Duitse gemeente waar onze vaderlanders gelegerd waren,werd me voor de vaste waarheid verteld,en dat wel door de broer van de dader ! En waarom zou het niet kunnen,als je onze piotten een beetje kent...

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Wat is de haven van Antwerpen in pakweg de laatste veertig jaar veranderd ! In die tijd werkte ik in de omgeving van het Hessenhuis,en 's middags had ik een uurtje vrij.Dan trok ik met de camera de dokken in,en er viel altijd wel een mooie foto te maken.Twee mannen die aan een houten hangar reparaties verrichtten werden dan van binnen in de hangar naar buiten toe gekiekt,en in de "verharde" foto zagen ze er uit als vliegen die tegen een rooster kleefden.Een betonwerker,die schrijlings op een balk van een bouwwerf zat,leek in "solarisatie" een astronaut die in de ruimte aan zijn schip aan het werken was.En de zon,die door hekwerken de gekste capriolen op de zandbodem tekende...Of een verroest anker op de kade...Dan is de container gekomen,natuurlijk gevolgd door het containerschip (of omgekeerd),en wie nu door de haven rijdt doet dat op vele plaatsen tussen twee huizenhoge wanden van containers.En dat doet hij dan liefst op zondag,want op weekdagen is een chauffeur,die niet professioneel gewoon is om in de haven te rijden,een kandidaat voor Pietje met de zeis...Gelukkig is er nog "Spek en Eieren" als prettige pleisterplaats voor een natje en een droogje,en kan je langsheen de Scheldelaan de dijk beklimmen en de tallships bewonderen als "de race" de haven aan doet.En natuurlijk is er Lillo-haventje en -fort met zijn leuke cafétjes en eettentjes.En zijn uitzicht naar de bocht van Bath en,aan de overkant,het lijdende Doel...

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    pittig en vinnig
    (kortverhalen voor +16 uit eigen bundel "Als Eros lacht",niet gepubliceerd)
    15-11-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen. GETUIGE TEN LASTE
    DIE hete zaterdagmiddag in augustus had ik in café "'t Kruispunt" amper de eerste slok fris bier door mijn uitgedroogde keel laten glijden,of buiten weerklonk het onmiskenbaar geluid van twee wagens,die op elkaar inreden. Geen oorverdovende knal,nee,een holle,doffe slag als van een trommelstok op een te slap gespannen vel,in sourdine zo te zeggen.
     
    Ik wou buiten gaan kijken,maar de gebeurtenissen in het café waren me te vlug af.
     
    In drie tellen waren de plafondlampjes gedoofd,de gordijnen dichtgetrokken,het bordje OPEN aan de deur omgekeerd,zodat er nu GESLOTEN stond,de sleutel omgedraaid in het slot,en de muziek het zwijgen opgelegd. Ramen en deuren,die op de tuin uitgaven,bleven open. Het was er dus nog voldoende licht om me toe te laten verbijsterd rond te kijken,naar de waard,die na de beëindiging van de zojuist vermelde activiteiten gewoon doorging met glazen spoelen,en naar de andere gasten,die gewoon doorgingen met praten,zij het dan op gedempte toon.
     
    De zware man in het witte polo-shirt,die naast me zat,merkte mijn verbazing,en zei rustig : "Niks om je druk over te maken,makker. Gewoon maar blikschade,dat kon je horen. Sla maar eens flink in mijn maag,dan hoor je ook zo'n plof". En hij ging staan en spande zijn buikspieren. Ik sloeg toch maar liever niet,hij haalde bijna twee meter en minstens honderd kilo.
     
    -"Maar waarom gooien ze alles dicht ?",vroeg ik.
     
    -"Geen getuigen hier",zei hij.-"Ze zullen hier geen getuigen vinden. Dat mag je nooit doen,vertellen dat je iets gezien of ook maar gehoord hebt. Je haalt je er de grootste ellende mee op de nek. Vraag het maar eens aan Piet,ginder". Hij wees naar een oud kereltje met een strohoed op,dat zelfs bij de heersende hitte een keurig jasje droeg en een wijnrood vlinderdasje.-"Piet",ging mijn buur verder," heeft er bijna alles mee verloren".
     
    -"Met te getuigen ?",vroeg ik verbaasd.
     
    -"Voor de rechtbank",knikte hij.-"Het ging wel niet om een aanrijding,maar toch". En de man haalde zijn pijp te voorschijn,stopte ze,stak er de brand is,en keek schuin naar zijn glas waar nog een bodempje bier in zat. Ik snapte het probleem,wenkte de waard en stak twee vingers omhoog. De geluidloze bestelling werd uitgevoerd.
     
                                           --------------------------------------------------
     
    -"Piet is drukker geweest",begon de man in de witte polo,"in een provinciestadje niet ver van hier. Zelfstandig drukker,hoor,zijn eigen baas. Had zelfs twee gasten,geloof ik. Een kleine drukkerij ,naamkaartjes ,rouwbrieven,noem maar op,alles wat de burgerij in zo'n stadje nodig heeft. En Piet werkte hard. Hij heeft ons verteld dat hij,toen hij als jonge drukker voor eigen rekening begon,zijn klanten vooral hier in de grote stad moest zoeken,want in een provincienest vertrouwen ze nieuwkomers niet zo dadelijk. In die tijd kwam hij twee keer per week naar de stad,te voet,hoor ! Drie uur heen en drie uur terug. Eén keer om de bestellingen op te nemen,de tweede keer om te leveren en zijn centen op te halen. En dat allemaal om een treinticket uit te sparen. Zo waren de mensen toen. Je moet dat aan die bazen van nu maar eens vragen,je gaat wat horen.
     
    Afijn,Piet kreeg geleidelijk klanten in eigen stadje,en met die voetreizen was het toen gedaan. Hij trouwde,kreeg vijf kinderen,en bleef dus hard werken. En weet je wat zijn enige ontspanning was ? De gemeenteraadsverkiezingen.
     
    Nee,nee,versta me niet verkeerd,Piet deed niet aan politiek. Dat kon hij zich als handelaar in zo'n stadje niet veroorloven,je moet van alleman leven,niet ? Maar Piet interesseerde zich,behalve voor zijn drukkerij en zijn familie,slechts voor één ding : de uitslag van de gemeenteraadsverkiezingen. Alle zes jaar,kun je je dat voorstellen,alle zés jaar ging hij één keer op café. Op die zondagavond in october als het gemeenteraadsverkiezingen geweest waren. Dan trok hij naar een café,telkens een ander,omdat ze overal wel affiches van verkopingen hangen hadden waar zijn naam onder stond omdat hij ze gedrukt had. En daar betaalde hij dan één rondje. Om de zés jaar,en telkens deed het hem nog een beetje pijn. Dat komt er van als je er zo hard voor hebt moeten werken. En als hij hoorde dat de katholieken gewonnen hadden,en ze wonnen daar altijd,ging hij tevreden naar huis,maar hij liet dat niet merken. Hij was een goeie katholiek,ja,maar in zaken kan je niet voorzichtig genoeg zijn,je moet van alleman...ja.
     
    En dan kwam de televisie,en bij de eerste gemeenteraadsverkiezingen,waarvan de uitslagen ook op het scherm gingen komen,in '58 geloof ik,besloot Piet dat hij die keer ook wel eens wat zien wou. En iets zien dééd hij. Want laat nu juist in dàt café,waar Piet zijn affiches én een TV vond Rosse Roos binnenkomen. Als Piet beter thuis geweest was in het uitgaanswereldje van zijn stadje zou hij wellicht Rosse Roos gekend hebben,en had hij het café op staande voet verlaten en een ànder met TV en met zijn affiches opgezocht. Maar hij kende Rosse Roos niet. En dus bleef hij zitten kijken tot de uitslag van zijn stadje op het scherm zou komen. Maar hij kreeg iets heel anders.
     
    Rosse Roos was,hoewel zwaar gebouwd,waarschijnlijk het lichtste meisje van de stad. Om je een voorbeeld te geven : Roos was in haar jonge jaren eens aangerand geweest door een kerel,die haar slipje stuk scheurde en ze overweldigde. En Roos vond dat heel jammer,want het was een mooi slipje geweest. Dus droeg ze er nooit weer een. Het moet trouwens de dorpsidioot geweest zijn,die haar dat geflikt heeft. Hij had het gewoon kunnen vragen. Maar ja,ieder diertje zijn pleziertje,natuurlijk.
     
    Roos had prachtige,lange haren met de kleur van rood koper,maar onder die weelde had ze een erg bleke snoet.Want haar tweede gebrek,na haar volkomen gemis aan kuisheid,was de drank. Met permissie,meneer,maar ze zóóp. En geen pils zoals u en ik,maar kort nat. Jenever,whisky,cognac,noem maar op,Roos goot het allemaal haar keelgat in. Zoiets laat natuurlijk zijn sporen na. Ze had dan ook mettertijd twee rode oogjes gekregen,die ze nooit helemaal droog kreeg. Kortom,de naam Rosse Roos was volkomen op zijn plaats,vooral als ze op haar kop stond.
     
    Want dat zou ik nog vergeten te vertellen,'s jonge,ik word zo stilaan ook een ouwe sufferd. Wel,al dat zuipen kostte natuurlijk geld,en dat had Roos niet. Ze had vroeger gewerkt,maar door de drank,en door dat andere,ja,kon ze nergens een baantje houden. De mannelijke collega's waren niet veilig als Roos in de buurt was. Ze werd er overal uitgegooid,en kwam tenslotte op de zwarte lijst terecht. Wat daarom Roos niet belette van verder te drinken als een tempelier,want ze had er iets op gevonden. Ze was een sterke meid,Roos,heb ik je al gezegd. En atletisch ook. Daar sloeg ze munt uit als ze op café ging. Voor een fles jenever of cognac,geeft niet wat als het maar sterk was,zwierde Roos fluks haar benen de lucht in,en wandelde ze op haar handen rond het biljart. En als je dan bedenkt dat ze nooit een slipje droeg,nu ja. Het wàs Rosse Roos,zoveel was duidelijk.
     
    En ik zei het al,laat ze nu juist die avond van de verkiezingen het café uitpikken waar Piet zat TV te kijken. Ik ben er zeker van dat de arme kerel niet wist wat hem overkwam toen Roos met een klant een zaakje afsloot en onderste boven ging. En tot overmaat van ramp ,net op dàt ogenblik viel de politie binnen,greep ze bij haar...". De man in de witte polo merkte dat ik schrok.-"Nee,nee",zei hij sussend,-"ze hebben ze eerst terug op haar benen gezet,grepen ze toen bij de kraag,en voerden ze af naar het bureau,maar niet zonder eerst de namen van de aanwezigen genoteerd te hebben als getuigen,Piet incluis,ja.
     
    Tja,het is voor de man een martelgang geweest. Om te beginnen verliet hij natuurlijk op staande voet het café,en moest hij tot de volgende dag wachten eer hij wist of de katrholieken gewonnen hadden,wat,het weze hem een troost,inderdaad het geval was. Dan,een paar dagen later,werd hij vriendelijk op het politiebureau ontboden om zijn verklaring af te leggen. Hij,die nog nooit zo'n bureau van binnen gezien had. Bovendien bleken de agenten in de veronderstelling te verkeren dat Piet geweten had welke attractie hem te wachten stond toen hij het bewuste café binnenstapte,want de andere bezoekers hadden het bijna allemaal ook geweten. Het heeft hem heel wat zweet,ja bijna tranen,gekost om hen te overtuigen dat hij nooit eerder in dat café geweest was,dat hij alleen in een café kwam als het gemeenteraadsverkiezingen waren geweest,eens om de zes jaar. En dat hij helemaal niet had bijgelegd voor de fles cognac,die Roos beloofd was voor haar gunsten,ik bedoel kunsten. Uiteindelijk hebben de agenten waarschijnlijk begrepen dat ze met een uniek fenomeen te doen hadden,en hebben ze maar alles genoteerd wat Piet verklaarde. En hij heeft dat nog ondertekend ook.
     
    Al bij al kwam Piet er nog goed van af,geloofde hij tenminste. Tot hij een paar maand later,wéér van de politie,een bevelschrift ontving "tot verschijning voor de correctionele rechtbank,als getuige ten laste,in de zaak Openbaar Ministerie tegen Rosalie Van Pippeldonck,beticht van openbare zedenschennis bij herhaling. Verschijning verplicht".
     
    Slapeloze nachten heeft het Piet gekost,en met lood in de schoenen is hij op de dag van de zitting naar de rechtbank getrokken. Hij heeft zijn beurt afgewacht,en omdat het zo lang duurde werd hij tenslotte kalmer,zodat hij zijn zenuwen de baas was toen de zaalwachter hem binnen riep,en de voorzitter hem zijn naam vroeg en hem de eed liet afleggen. Toen vroeg de magistraat hem wat hij gezien had op die zondagavond in oktober.
     
    Piet herhaalde wat hij op het politiebureau verklaard had,en misschien zou alles nog goed afgelopen zijn als de voorzitter niet gemerkt had dat hij een ernstig man tegenover zich had,die hij een bijkomende vraag wou stellen.-"Getuige",zei hij"wat is uw mening over de moraliteit van de beklaagde ?".
     
    Piet : "Over wàt,meneer de voorzitter ?".
     
    Voorzitter (goed articulerend) :"Over de mo-ra-li-teit van de beklaagde".
     
    Piet : "Meneer de voorzitter,ik heb u nog niet verstaan,zulle".
     
    Voorzitter (wrevelig) :"Getuige,u hebt gezworen de volledige waarheid te zeggen,draai dus niet langer rond de pot. Ik vraag u kort en goed : wat is uw mening over de moraliteit ven de beklaagde".
     
    Piet : "Wel,meneer de voorzitter,die was gelijk hare kop,hé,zo wat aan de rosse kant".
     
                                     --------------------------------------------
     
     
    De man in het witte polo-shirt dronk zijn glas leeg. Ik stak twee vingers omhoog,en de voorraad werd aangevuld.
    -"Arme Piet",zuchtte hij.-"Als hij dat moeilijke woordje nu maar gekend had,het zou een getuigenis als een ander geweest zijn,er zou wellicht geen haan over gekraaid hebben. Nu deed het verhaal de ronde in het hele stadje. Hoe de rechtbank op slag veranderd was in een circus. Hoe ze de voorzitter met een glas water hebben moeten bijbrengen. Hoe ze,temidden van de algemene leute,Rosse Roos hebben moeten tegenhouden,want die wou Piet's getuigenis illustreren met een handstandje. En hoe de voorzitter tenslotte de zitting heeft moeten schorsen tot de orde hersteld was. Het hele stadje lachte Piet zowat onder de grond. Maar de gevolgen waren niet om te lachen. Piet kreeg zowaar het etiket van Vrolijke Frans opgekleefd,hij die ééns om de zes jaar...ja. En zoals dat gaat in zo'n stadje,de klanten bleven weg. Die durfden zich bij Piet niet meer te vertonen,hun goede naam stond op 't spel. En Piet heeft zijn drukkerij moeten sluiten. Hij heeft ze overgebracht naar hier,naar de grote stad,en hij heeft ze van de grond af terug opgebouwd. En het is hem goddank gelukt. Nu is hij met pensioen. Doe me nu een plezier,meneer,ga hem niet vragen wat de moraal is van deze geschiedenis,hij is de tachtig voorbij,het zou hem geen goed doen. Ik zal ze je ten andere vertellen,de moraal : geen getuigen hier,voor niks en voor niemand,er mag gebeuren wat wil".
     
    Op dat ogenblik piepte een der verbruikers door een spleet in het gordijn,en riep dat de kust veilig was. En de gordijnen gingen open,de plafondlichtjes aan,de deur werd ontsloten en het bordje op OPEN gezet. En de muziek begon weer te spelen.
     
    Ik wenkte de baas,en betaalde mijn schuld,een pintje voor Piet inbegrepen. Ik nam afscheid van de witte polo. Toen ik bij de deur was keerde ik me om. Daar zat hij met zijn jasje en zijn vlinderdasje,en hij hield zijn glas omhoog om te klinken op mijn gezondheid.-"Proost,Piet",dacht ik,"en hou het moreel maar hoog".
     
    Van de aanrijding heb ik niks meer gezien,nee.
     
     
     
     
     
     
     
     
     
     

    15-11-2008, 00:00 geschreven door bosman  

    Reageer (4)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (11 Stemmen)
    27-11-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.DE BEET VAN DE PIRANHA

     

     

     

     

    -“VROUWEN kunnen niet zwijgen”,zei Albert bitter. Het was het slot van een verhaal waar hij inderdaad niet al te gelukkig uit te voorschijn kwam.

     

    We zaten op een overtrokken julizondag,laat in de namiddag,op het tuinterras van de “Watermolen” na te kaarten over een vrij aardig gelukte hengeldag. Vooral de paling had het aan de werphengel meer dan behoorlijk gedaan,wat meestal het geval is als de barometer na een hittegolf op onweer staat. Met ons vijven hadden we zo’n dertig stuks bij elkaar gevist. En dus dronken we tevreden nog een pintje,met boven onze hoofden een dreigend donkere lucht. Slechts één ander tafeltje was bezet,door een witharige heer en een grijzende,maar nog mooie dame. Johan,de oudste van ons groepje,had het tweetal gegroet,en beiden hadden vriendelijk met de hand in zijn richting gewuifd.

     

    -“Ze kunnen niet zwijgen”,herhaalde Albert,en hij schudde heftig het hoofd waarbij hij ons één voor één uitdagend aankeek alsof hij tegenspraak verwachtte na de uitvoerige argumenten,die hij zojuist aangehaald had om zijn stelling te staven. Albert was tandarts en had al een paar weken ruzie met zijn vrouw omdat hij een niet-onaardige patiente een beetje uitbundig over haar angst voor de drilboor had heen geholpen. Bij het eerste contact met de te vullen tand had hij gevraagd of het pijn deed,en zij had hem geantwoord dat ze wel wist wat beter was,en Albert wist dat ook Maar verder dan die onschuldige flirt was het niet gekomen. Alleen,het onnozele schaap had rondgestrooid van wél,en dat was Albert’s vrouw ter ore gekomen. Vandaar.

     

    Het was Johan,onze meest ervaren visser,die de handschoen opnam.-“Och,ik weet niet”,zei hij,”ik heb een geval gekend...”.

     

    We gingen er wat gemakkelijker bij zitten.

     

     

    -------------------                                                   

     

     

    -“Het was kort na de oorlog”,begon Johan,”en de Watermolen zag er toen helemaal anders uit dan nu. Jongens,wat was het hier mooi ! Er waren toen twee rivierarmen. De eerste,ginder,hebben ze alleen maar een beetje rechtgetrokken,hij ligt tenminste nog op dezelfde plaats. De tweede liep hier,waar we nu zitten. En dààr stond de watermolen. Vlak naast het tweede bruggetje. Want er waren twee smalle bruggetjes toen,geplaveid met kasseien van twintig kilo,en haaks op mekaar omdat de weg tussen beide een bocht nam. Maar mooi ! Heel wat anders dan dat lompe gedrocht daar”. En hij wees naar de betonnen brug die de overgebleven rivierarm overspande.

     

    -“ En hier,achter de ijzeren leuning-bij God,ja,die staat er nog-hier stonden de houten hokjes waarin we ons omkleedden. En iets verder het botenhuis. Want in de zomer legden ze de molen stil. Dan staken ze balken onder de bruggetjes,en die hielden het water op. Je had hier de mooiste zwemkom die je kon dromen,met doorlopend ververst water,waar vind je dat nog ? Want het water blééf stromen,traag natuurlijk,maar het stroomde,en onder de bruggetjes viel het over de balken heen. Als je een boot huurde,en je moest stroomopwaarts,het kon niet anders,dan was het wel even trekken,hoor ! Tegen stroom in,en het waren geen kayaks,die kanteldingen bestonden toen nog niet. Het waren stevige roeiboten,kon je tenminste niet verzuipen.Als je voor een uurtje huurde,ging het veertig minuten stroomopwaarts. En dan dreef je in twintig minuten zonder werken weer terug. Zalig was dat.

     

    En de andere rivierarm ginder,daar bleven de zwemmers en de roeiers weg.Dat was het rijk van de hengelaars. Gooi er nu maar eens een lijn uit,je vangt er alleen maar slijk. Maar toen,jongens,een hengelparadijs was het. Vooral omdat je,als de vis niet beet,je nog altijd kon omdraaien en proberen een meid aan de haak te slaan. Want er zwommen hier mooie meisjes,hoor ! We hadden onder ons vissersplunje altijd een zwembroek aan. Kwam de vis niet boven water,dan doken wij er in !

     

    Er was in ons groepje een jongen,die toen in de twintig was,en naar Congo zou vertrekken,Wouter heette hij. Zijn oom had ginder een zaak en  had een baantje voor hem. En één week voor hij de boot zou nemen-dat ging toen nog veelal per boot,naar Matadi-hadden we een laatste hengelpartijtje georganiseerd,met zeven geloof ik. Maar je mag alles nog zo goed regelen,er is altijd wel één genodigde die wegblijft. En in dit geval was dat de vis. Geen beet,geen aarzelend stootje tegen het aas,niks. En dus bleef er ons niks anders over dan een halve draai te maken en achter de meiden aan te gaan.

     

    Er zwom hier de laatste tijd een exemplaar rond,één meter zeventig zeker en een kilo of zestig,stevig van vormen en met heel lange benen. Mooi,jongens ! En ze zal het wel geweten hebben,want ze kwam hier als eerste met een bikini aanzetten,een vurig rood dingetje van twee keer niks. Dat was toen een sensatie,hoor ! Ik mag er niet aan denken wat het zou geweest zijn als de mono al bestaan had.

     

    Maar het dient gezegd : ze hield zich op de vlakte. Als een godin,zo ongenaakbaar en trots,het leek wel een ijsberg. Anita Dinges,ja,die van de fontein in Rome. Nu moet je weten,over de tweede rivierarm was er een bos. Nu ja,een strook kreupelhout met hier en daar een boom. Liefkenshoek noemden we het,want wie een meidje aan de haak sloeg kon ginder gezellig gaan wandelen. Maar dàt meisje kon je daar nooit op betrappen,nee. Die liet zich niet vangen,daar was ander aas voor nodig.

     

    En die keer,de week voor Wouter vertrok,heeft één van ons groepje,Gust heette hij,een aas gevonden waaraan ze maar moeilijk kon weerstaan. Al sloeg hij ze niet zélf aan de haak,nee.

     

    Je moet weten,dat meisje was een goede zwemster. Kon niet anders met zulke vinnen. Een uur lang kon ze de plank doen,rustig op haar rug drijven in het water met een lichte beweging van de handen. En dan staken er drie puntjes boven water. Haar neus en die twee,ja. En als ze iets vinniger met de handen wapperde kwamen die heuvels ook nog boven. En wij allemaal als jonge honden staan hijgen,de tong uit de bek.

     

    Nu was er dus Gust,en Gust was een waterrat,een zwemmer die het van de vis zelf geleerd had,denk ik. Alle slagen kende hij,en duiken kon hij,minutenlang tot de mensen dachten dat hij verzopen was en om hulp begonnen te roepen. En die keer kwam Gust op een idee,maar dat hield hij voor zichzelf om ons te verrassen. Hij ging kwansuis het water in,een heel eind van het op haar rug drijvende meisje,en dook. Het duurde wel drie minuten voor hij weer bovenkwam,helemaal aan de andere kant. Daar klauterde hij uit het water,wandelde over het bruggetje naar ons toe,en wees met een hoofdknikje naar het meisje,van wie juist het bh-tje los kwam en langzaam wegdreef. De rekel had onder water het ding rustig losgeknoopt !

     

    En dan kwamen die mooie,blanke hellingen bovendrijven,en de twee roze puntjes,en wij kregen het water in de mond,Gust het meeste. Maar dat kwam van het zwemmen,zei hij.

     

    Het is toen dat Wouter zijn slag gslagen heeft. Want hij merkte als eerste dat het bh-tje in de richting van de watermolen dreef,en onherroepelijk over de balken in het kolkende water beneden verdwijnen zou. Dat kon hij het meidje niet aandoen,hoe zou ze uit het water moeten stappen,er was nog heel wat volk rondom. Dus rende hij met grote sprongen naar het bruggetje,riep “ho !” alsof hij achter een op hol geslagen paard aan zat,dook het water in,en viste het ding er nog net op tijd uit.

     

    Zijn gebrul had de aandacht van iedereen getrokken,van het meisje ook,ja,en ze kwam overeind uit haar plankstand om naar Wouter te kijken. En wij keken naar haar,want een paar tellen lang zagen we  haar boezem nu ook in verticale stand vooraleer ze tot haar kin in het water zakte. En toen Wouter een beetje ongelukkig het bh-tje boven zijn hoofd zwaaide en in haar richting begon te zwemmen keek ze heel even naar beneden,en greep toen met beide handen haar rijkdom vast.

     

    Ik denk niet dat ze ooit geweten heeft dat het ding niet per ongeluk losgekomen was. In elk geval,ze onthaalde Wouter duidelijk met geestdrift,gordde het lapje stof onder water weer om,en zwom naast Wouter naar de trap,die naar de kleedkamertjes en het café leidde. We zagen ze even later,netjes weer aangekleed,op het terrasje aan een cola nippen en heel gezellig keuvelen en lachen. En toen de cola op was zijn ze over het bruggetje het bos ingewandeld. Liefkenshoek,ja.

     

    We keken hen na,alle zes groen van nijd,Gust nog het meeste,want die had de kastanjes uit het vuur gehaald,of uit het water als je wil. Maar ze waren hooguit een paar minuten in het bos,of er klonk uit die richting een kreet,zo dierlijk en rauw dat we tot in onze botten verkilden,al was het nog zo warm. En het duurde een hele tijd voor we beweging zagen.

     

    En dan,héél langzaam,ging het struikgewas uiteen en kwam eerst het meisje te voorschijn,en achter haar een kreunende,dubbelgeplooide Wouter,het hoofd bijna op de knieën,de handen aan zijn kruis. Zo strompelde hij tot aan het bruggetje,liet zich op de boordsteen zakken,en brulde om een taxi. En het meisje,rood als een pioen,wachtte naast hem.

     

    De taxi is gekomen. Het meisje hielp Wouter achter in de wagen kruipen. We hebben hem nog horen brullen : “Naar een dokter,verdomme !”. En we hebben Wouter toen niet meer gezien,want wat er in Liefkenshoek ook mag gebeurd zijn,hij is de week nadien goed en wel naar Congo vertrokken.

     

    Toen zijn de praatjes begonnen. Je weet hoe het er in zo’n geval aan toegaat. De gissingen waren legio,maar de versie die het uiteindelijk haalde en voor de vaste waarheid doorging was dat het meidje,meegesleept door een al te vurig temperament,Wouter had gebeten op de meest gevoelige plaats van zijn lichaam,en dat er heel wat hechtingen aan te pas gekomen waren om hem toe te laten met een complete uitrusting naar de negerinnetjes te vertrekken.

     

    En zo heeft dat meidje de bijnaam “de Pirañha” gekregen. Ook omdat ze zo goed kon zwemmen,natuurlijk. En die naam heeft ze jarenlang meegesleept. Nooit heeft ze nog naar een jongen omgekeken. Nooit is ze nog in Liefkenshoek geweest. Maar elke zomer,telkens het weer het toeliet,was ze op post,deed ze haar plankstandje in het water,en elk jaar werd de trek om haar mond wat harder. Want ze zal natuurlijk wel een en ander opgevangen hebben. Maar een antwoord waren die praatjes haar niet waard.

     

    Tot ze hier de watermolen hebben afgebroken,het zwemwater dichtgegooid,de andere rivierarm rechtgetrokken,en de twee schattige bruggetjes vervangen door dat gedrocht daar. Alleen het café bleef bestaan,en omdat de Pirañha daar niet kwam verdween ze uit omloop.

     

    En op een avond in het jaar ’60,einde augustus,ik zal het nooit vergeten,zit ik daar in het café aan de toog,en we hadden het over de relletjes in het pas onafhankelijk geworden Congo. En wie komt daar binnen ? Wouter,ja ! Bruin als een Maleier,en een tikje mager,dacht ik,maar gelukkig gezond en wel. Want ze hadden in Congo wel de zaak van zijn oom geplunderd en in de fik gestoken,maar hijzelf én oom waren hals over kop in een vliegtuig gewipt en hadden het vege lijf kunnen redden. En geloof me,Wouter was over het verlies van zijn baantje en zijn bezit bijlange niet zo kapot als van het zien van ons verminkt paradijsje hier. Jongens,wat keek hij sip toen hij de vernieling aanschouwde !

     

    En wij natuurlijk praten over vroeger. En over die laatste hengeldag voor hij naar Congo vertrok. Hij vroeg tenslotte of we dat meisje nog wel eens gezien hadden. Je weet wel,die met het bh-tje dat wegdreef.-“De Pirañha ?”,vroeg ik. Natuurlijk verstond Wouter me niet,en ik vertelde hem dat we haar zo gedoopt hadden na zijn avontuur met haar in Liefkenshoek.

     

    Ik heb nooit een bruine Maleier zo bleek weten worden als Wouter toen. Hij is waarachtig aan de whisky gaan zitten,hij die nooit iets sterker dronk dan een pilsje. Toen hij een beetje van de emotie bekomen was kreunde hij :-“Allemaal mijn schuld,omdat ik haar gevraagd heb het niet te vertellen,aan niemand. Ik was zo verlegen”.

     

    En na een volgende whisky zei hij :-“Hoe kon ik weten dat jullie er zó iets zouden van maken ?”.En hij vertelde zijn versie van de beet van de Pirañha,de enig juiste.

     

    Toen hij met het meisje Liefkenshoek binnenwandelde,vol verwachting en opgewonden om wat een onvergetelijk uurtje moest worden,had hij dringend moeten plassen vanwege de cola die hij juist binnen had. Wouter had altijd al een blaas van beperkte omvang,hij moest voortdurend. En was hij té opgewonden,té ongeduldig ook ? Hij wist het niet,maar toen hij zijn plasje gedaan had en een beetje vlug zijn gulp dicht maakte,greep de sluiting van de rits zijn jongeheer bij zijn nekvel,en zette die onwrikbaar klem. En hij zou nooit meer de pijn vergeten,die hij toen voelde,en de vernedering die hij onderging toen hij het bos uitstrompelde en om een taxi riep. En de schrik bij de dokter,toen geen enkel instrument sterk genoeg bleek om de sluiting van de rits te breken. En hoe de dokter uit zijn berghok een nijptang haalde,en met de zweetdruppels op zijn voorhoofd uit angst iets verkeerd door te knippen,tenslotte de sluiting wist open te breken en arm Woutertje deerlijk gehavend ,maar nog heelhuids,vrij kwam.

     

    De Pirañha had haar beet gelost.

     

     

     

    -------------------------We zwegen. De neiging om te lachen werd onderdrukt  door het besef van het ongelukkige lot dat een vrouw ondergaan had. We keken enkele ogenblikken de witharige heer en de rijzige dame na,die van hun tafeltje waren opgestaan,naar Johan wuifden,en naar hun auto wandelden.

     

    -“En hebben jullie nog iets over dat meisje gehoord ?” vroeg Albert tenslotte.

     

    Johan knikte.”Wouter heeft ze opgezocht”,zei hij.-“Ze was de dertig voorbij,en nóg niet getrouwd,wat wil je,als je de Pirañha bent. Dat heeft Wouter dan maar gedaan,en hij is er heel gelukkig mee. Als je me niet gelooft kun je het hem zélf vragen,maar dan moet je wel vlug zijn”,en hij wees met een slap handje in de richting van het oudere paar,dat net in de auto stapte.

     

    We bleven beschroomd zitten,en staarden de auto na die over de brug wegreed. En ieder van ons las de eerbied in de ogen van de anderen.

     

    -“Maar kom me niet vertellen dat een vrouw niet kan zwijgen”,zei Johan,en hij keek Albert strak aan.-“Of ik geef je te vreten aan de Pirañha !”.

     

     

     

     

     

     

     

    27-11-2008, 00:00 geschreven door bosman  

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (7 Stemmen)
    05-12-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.MUISJE PIEP
    DE OUDE MAN,die schuin over mij op het terras van het Vlaams cafeetje zat,had blijkbaar geen last van het oorverdovende geknal

    DE OUDE MAN,die schuin over mij op het terras van het Vlaams cafeetje zat,had blijkbaar geen last van het oorverdovende geknal van vuurwerk,dat ook het kleinste dorp in Catalonië zich op het feest van Sint Jan veroorlooft. Hij had tenminste duidelijk verstaan dat ik aan het dienstertje een cerveza bestelde,trok verbaasd de wenkbrauwen op,en zei luid : “Een pint !”.
    Toen bekeek hij me van top tot teen,wat op zichzelf al een hele prestatie is als het voorwerp van je aandacht achter een tafeltje zit,en vroeg streng : “Español ?”. Waarop ik hem moest bekennen dat ik een Vlaming was.-“ Spreek dan Vlaams,bij God”,zei hij kregelig.-“We zijn hier toch onder ons. En Carmen”-hij wees naar het dienstertje-“Carmen verdorie,kom eens hier. Zeg eens aan die meneer van waar je bent !”. En Carmen zei bedeesd : “Ik ben ekik van Gheint,meniere “.-“Zie je”,hernam de oude man,”haar naam is Spaans en ze is zo donker als Pietje Pek,maar de mannen van Alva hebben ook in Gent gezeten,hoor !”. Hij keek echt verstoord en ontdooide pas toen ik voor hem ook een pint bestelde. In het Vlaams.

     

    Kortom,het was het begin van de Grote Babbel waar alle in Spanje wonende Vlaamse gepensioneerden reikhalzend naar uitkijken als ze iemand uit het verre vaderland aan de haak kunnen slaan. Maar zijn verhaal was heel apart,ik moest maar eens goed luisteren.

     

    -“Toen ik een jaar of vijf was”,begon de man,”woonde ik in Schoonbeek,dat kleine stadje dat ze wel eens de poort van de Kempen noemen. En zoals alle kinderen in die tijd speelden we van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat op straat. Toen kon je de auto’s die er op een dag passeerden nog op vijf vingers tellen. En in onze straat woonde een meisje,ook een jaar of vijf oud,dat de trotse eigenares was van een driewielertje. Ik kan je verzekeren : dat was toen wat de belastingen nu een uitwendig teken van rijkdom noemen. En het was dus zeker geen uitwendig teken van armoede dat het kind nooit een slipje droeg,en ons dus op haar driewielertje onbewust een heel andere kijk gaf op het leven. Aanschouwelijke voorlichting noemen ze dat nu. Tja,we werden er destijds natuurlijk nog niet wild van,maar het gevolg laat zich raden. Het meisje werd al gauw door alle kinderen van de buurt “Muisje Piep” genoemd,en ze is dat haar hele jeugd blijven meedragen,ach,je weet hoe wreed kinderen kunnen zijn.

     

    Want men blééf haar Muisje Piep noemen,ook toen de oorzaak van de ellende al lang niet meer in onbedekte toestand vertoefde,zoals we duidelijk konden merken als de mooie,opgeschoten meid op haar eveneens volwassen fiets door de straat peddelde. En als je zestien,zeventien bent is zo’n bijnaam niet om te lachen,geloof me. Je weet hoe het er in zo’n klein provinciestadje aan toe gaat. Overal waar Muisje Piep zich vertoonde werd er gefluisterd en gelachen,met rode koppen en verstolen blikken in haar richting. Ze probeerde wel te doen of ze niets merkte,maar feit was dat ze altijd alleen was,ook al was ze nog zo knap en aantrekkelijk. Ja,getrouwde lappen kwamen er wél op af,wellicht aangetrokken door de stille belofte die de bijnaam scheen in te houden. Maar eerlijk is eerlijk,die lieten Muisje Piep koud. Doch jongens van haar leeftijd meden haar als de pest,en je zou voor minder. Je kon haar nog geen goeie dag zeggen of de dag nadien wist heel de buurt dat je achter Muisje Piep aan zat. En dat wilde geen enkele jonge kerel gezegd hebben.

     

    Hebben haar ouders de nood van hun dochter gemerkt ? Ik weet het niet,maar toen ze bijna twintig was zijn ze verhuisd naar degrote stad. Niet evenwel zonder dat Muisje Piep wraak nam. Ik zal het nooit vergeten. Toen de verhuiswagen al volgeladen was,en alleen haar fiets nog op de stoep stond,stapte ze plots op de pedalen en reed nog één keer heen en weer door de straat. En zo waar als ik hier zit,het was wéér als vijftien jaar terug. Ze maakte haar bijnaam wààr. Man,wat een sensatie ! Iedereen stond met de mond open. Maar wie goed keek,en niet alleen naar het zadel,merkte dat ze tranen in de ogen had en dat het mooie gezichtje verbeten stond als dat van een wrekende engel,als je in dit geval van engel kunt spreken,natuurlijk.

     

    Daarmee was de geschiedenis van Muisje Piep ten einde,dacht ik toch. We werden allemaal ouder,trouwden, en werkten een leven lang. En een jaar of tien geleden ben ik op brugpensioen gegaan. En omdat we geen kinderen hadden en mijn vrouw aan rheuma leed zijn we naar hier komen wonen. Zes jaar geleden heb ik dan mijn vrouw verloren. Het was een slag,jongeman,ik heb er twee jaar heel erg onder geleden. Ik dacht er zelfs aan om maar terug naar Vlaanderen te gaan. Ik ben toch maar gebleven. Als je kind noch kraai hebt is het al eender waar je zit. En uiteindelijk is die beslissing mijn geluk geweest.

     

    Want een jaar of vier geleden,op Sint Jan,net als vandaag,besluit ik er toch eens op uit te gaan en een pintje te komen drinken met de oude bekenden hier in het cafeetje,Allemaal Vlamingen,zoals je nu al wel zult gezien hebben,zeker ? En precies op dezelfde stoel,waar jij nu op zit,komt er een dame zitten,lang,slank en grijs natuurlijk,zoals ikzelf,wat wil je,de tijd verslindt de steden,niet ? Ik had ze nog nooit hier gezien,maar ja,ik was twee jaar uit omloop geweest,zeg nu zelf. En het bleek natuurlijk een Vlaamse ! We gingen aan ’t babbelen,het gaat hier altijd zo,iedereen kent iedereen of leert iedereen kennen. En zo na verloop van tijd zegt ze ineens :”Ben jij Bert niet,Bert uit Schoonbeek ?”.Ik zat paf,moest toegeven dat ik Bert uit Schoonbeek was. Of ik ze dan niet herkende ? Nee,ik herkende ze niet. Moest dat dan ? Ja,feitelijk wel,we waren jeugdvriendjes geweest.

     

    Afijn,we praatten nog een tijdje door,terwijl ik me suf zat te piekeren wie de dame wel kon zijn. En dan kwam het onvermijdelijk ogenblik waarop alle dames,zoals de Engelsen zeggen,hun neus moeten gaan poederen.

     

    Terwijl ze weg was vraag ik Sofietje of ze die dame kende. Sofietje was toen het dienstertje hier. Nee,Sofietje kende ze niet echt. De dame was pas voor de tweede keer of zo in het café,ze zal hier nog niet lang wonen,zeker.

     

    En dan komt mijn tafelgenote terug,en als ze gaat zitten kruist ze de benen net iets te hoog,en wat zal ik zeggen,in een flits herkende ik ze allebei ! Muisje Piep ! –“Anneke”,zeg ik,want zo heette ze feitelijk,”Anneke,ben jij  het ?”. En Anneke,een vreemd vlammetje in de ogen,knikt van ja,met een eigenaardig lachje,weemoedig en toch opgewekt. Dus dààrom was ze naar achter geweest ! Om me,nu ja,een tip te geven,de beste die ze bedenken kon.

     

    Wel,dat was me een schok,jongeman. Een dubbele nog wel. Want van de weeromstuit werd de oude leeuw in mij wakker,als je begrijpt wat ik bedoel. En dat was een tijdje geleden,ja.

     

    Wel,de rest kan kort zijn. We zijn samen een stukje gaan eten,hebben een dansje gedaan. Ze was ook weduwe. Er stond dus niets in de weg. Letterlijk ook niet,nee. En van het een komt het ander. We zijn nu  bijna vier jaar getrouwd. En elk jaar vieren we Sint Jan. Ze is nu boodschappen gaan doen,daar heb ik een hekel aan. Slipjes kopen en zo. Maar ze komt me direct hier ophalen,en dan gaan we weer eens eten en dansen. Gelukkig zijn we hier niet in Schoonbeek,je zou wat horen !”

     

    De oude man knipoogde en zweeg. En even later kwam er een auto langs en stopte. Achter het stuur een deftige dame,met spierwitte haren en een streng brilletje op de neus. Ik keek een beetje ongelovig toe.

     

    De man dronk zijn glas leeg,knikte vriendelijk,liep naar de wagen en stapte in. Toen draaide hij het raampje open.

     

    -“Ik weet wat je nu denkt,jongeman”,riep hij me toe.-“Maar al wat ik je verteld heb is de waarheid hoor ! De naakte waarheid!”.

     

    05-12-2008, 00:00 geschreven door bosman  

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (6 Stemmen)
    09-12-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FIGARO'S BRUILOFT
    IK HERKENDE hem onmiddellijk

    IK HERKENDE hem onmiddellijk. Hij zat aan hetzelfde tafeltje en op dezelfde stoel als het jaar voordien. En het was op dezelfde dag ook,24 juni,Sint Jan ! Beleefd vroeg ik hem of de stoel schuin over de zijne vrij was,en hij knikte vriendelijk.Het wàs mijn stoel een jaar geleden ook al.

     

    Ik wenkte Carmen. Het was Carmen ook nog. Ik bestelde met heldere stem een Vlaamse pint—een ezel stoot zich geen twee keer aan dezelfde steen—en vroeg mijn overbuur of hij ook nog een pintje lustte. Bert—voor mij was hij Bert uit Schoonbeek,al sprak ik hem zo niet aan—Bert keek me aan. –“Graag”,zei hij,en hij dronk het bodempje bier uit dat in zijn glas stond warm te worden. Ik keek Carmen na. Ze was nog altijd een pietje Pek.

     

    We kregen onze pintjes. Toen Carmen weg was boog ik me voorover en vroeg stilletjes : “En hoe gaat het met Muisje Piep ?”.-“Goed”,antwoordde hij,”heel goed”. En hij keek me vanuit zijn ooghoeken even aan. –“Niet dat je me bekend voor komt,maar ik heb de hele geschiedenis aan zoveel mensen verteld dat ik ze zelf  begin te geloven. Niet dat het er toe doet. Alleen,ik noem ze Anneke. Op onze leeftijd staat dat beter”.

     

    Achter het Vlaans cafeetje,op het pleintje en op het strand,barstten de vuurpijlen vrolijk in de lucht uiteen,en zetten de straten en de mensen voortdurend in een andere kleur.

     

    -“Dat er met die dingen niet meer ongelukken gebeuren”,zei ik tussen twee knallen in.

     

    -“O,maar die zijn er,hoor ! “,zei Bert. –“Die Spanjaarden,alla,Catalanen natuurlijk,zijn van geen kleintje vervaard. Ze nemen risico’s,ja. Ik ben er zelf  getuige van geweest hoe een van die vuurpijlen eens heel lelijk huisgehouden heeft. Als je de tijd hebt zal ik het je vertellen. Ze is toch boodschappen gaan doen”.

     

    Ik had de tijd.Bert nam zijn glas,en stak het puntje van zijn tong in het koele,Vlaamse bier.-“Verdomde taal,dat Spaans”,mompelde hij.-“Alle vijf tellen je tong tussen je tanden steken,ik krijg er zweertjes van. Proost !”. Hij nam een ferme slok,en stak van wal.

     

                               -------------------------------------

     

    -“Wel,we wonen feitelijk niet hier,nee. Veel te druk. Prettig om een terrasje te doen,of  te winkelen,voor haar dan. Maar hier wonen,nee. Dat doen we in een dorp een kilometer of twaalf hier vandaan. Een goeie zeshonderd zielen,denk ik. Het heeft wel een tijdje geduurd eer we daar aanvaard waren. Die Spa-hm-Catalanen natuurlijk,zijn niet zo vlot in de omgang,zeker niet die van de buiten. Maar uiteindelijk leren ze je kennen,en dan loopt het wel los. Hoe gaat dat,je komt bij de bakker—lekker brood,hier,niet ? Veel beter dat dat bij ons. Daar is het brood na twee dagen ofwel keihard ofwel beschimmeld,een middenweg is er niet.,te veel water,denk ik.—En je komt er bij de beenhouwer,dààr moet je oppassen. Anneke kruipt altijd mee achter de toog,anders snijden ze het vlees tegendraads,en heb je een plakje soepvlees in plaats van een biefstuk. En je komt natuurlijk bij de kapper. En over die wil ik het hier hebben,zie.

     

    De kapper in zo’n dorpje hier is nog een echte barbier. De onze is nog een jonge,amper een paar jaar getrouwd,en daar gaat het verhaal over. Ik noem hem Figaro omdat ik zijn echte naam toch niet kan onthouden. Veel te lang en te ingewikkeld. Hier heeft een hond met een stamboom nog minstens drie namen .Ik heb er eens een gekocht,een teefje,op haar papieren stond dat ze Dolores Lopez  Niagara y Fonseco heette. En dat vergooit zich aan een straathond,bah. Ze kunnen me wat,met al die namen.

     

    Ik noem mijn kapper dus Figaro,al weet hij niet waarom. Spanjaarden zijn zo muzikaal niet,ja zeg,Catalanen ook niet. Het is niet voor niks dat een Fransman “Carmen” geschreven heeft en een Italiaan “De Barbier van Sevilla”. En zonder ons hadden ze zelfs hun flamenco’s niet. Nee,muziek,daar hebben ze geen kaas van gegeten. Bouwen,en beeldhouwen en schilderen,ja,en van die rare dingen als die Dali,laat ze maar los.

     

    Afijn,terug naar Figaro. Het is een knappe jongen,die zijn er genoeg hier. Veel meer dan knappe vrouwen. Ik persoonlijk,maar ja,wie bén ik,vind die vrouwen hier te veel aan de dorre kant. Niet genoeg vlees aan. Hun kiekens hebben dat ook,om van de katten maar te zwijgen. Maar dat kan ik niet zeggen van Juanita,het meisje van Figaro,eindelijk eens een naam die ik kan onthouden. Een wolk van een meidje,en toch slank en stevig. Ogen als karbonkels en lippen als kersen. Ja,Figaro had een goeie keuze gemaakt. En jaloers dat hij was ! Ze zijn preuts op hun vrouwen,hier,al hengelen ze wel naar die van een ander,ja. En dat wist Figaro natuurlijk ook. Dus hield hij meer dan één oogje in het zeil.

     

    Maar het ging goed,en de bruiloft werd vastgelegd op 24 juni,Sint Jan,ja. Dat was de grote wens van het jonge paar. Ik hoef het je niet te vertellen,Sint Jan,San Wan zeggen ze hier,is hun nationale heilige. Als je iets belangrijks wil doen,doe het dan op San Wan,het kan niet verkeerd gaan. Nu ja...

     

    Het hele dorp was present,en señor Alberto,zo noemen ze me hier,ook. Don Pablo,de pastoor,had zijn kerkje extra versierd,meer voor Sint Jan natuurlijk,maar daar kon het jonge paar mee van profiteren. En ik moet zeggen,het was een mooie plechtigheid. Eerst een mis,gezongen natuurlijk,ja,kerkmuziek,dààr zijn ze sterk in. En vooraan zaten Juanita en Figaro. Juanita in een  lange,witte bruidsjurk met veel tule en kant en lintjes. Maar een sleep had ze niet gewild,zo netjes is het in die dorpen niet op de openbare weg. En het was drukkend warm,op Sint Jan kan het hier  behoorlijk bakken. Figaro had een nauwsluitend zwart pak aan,zoals alle mannen als er hier op de buiten iets te doen is. En ik zag dat hij zweette als een paard. Het kerkje zat eivol,het was ocharme maar een meter of tien diep en wat wil je,al die mensen zweten natuurlijk ook.

     

    Van de mis heb ik niet veel verstaan,en van de preek zeker niet want buiten knalden de eerste vuurpijlen al op het kerkplein. Don Pablo had de dorpsjeugd op het hart gedrukt daar pas mee te beginnen nà de bruiloft,maar op Sint Jan is het jonge volkje niet te houden,hoe waren we zelf in onze tijd.

     

    Na de mis zou het huwelijk voltrokken worden,en de misdienaar komt met de kwispel en het wijwatervat aangezet,want ginder wordt het huwelijk nog écht ingezegend. En Don Pablo staat daar nog wat te frutselen aan zijn boeken,en Figaro begint nog harder te zweten bij het vooruitzicht van de plechtigheid,die dadelijk gaat plaats hebben, en van de antwoorden die hij moet geven ,en van de ring die hij aan Juanita’s vinger moet schuiven. En hij kijkt even opzij,en ziet daar zijn bruidje,zo fris als een hoentje  En hij fluistert haar toe :-“Heb jij het nu niet te warm onder die lange jurk ?”.En zij antwoordt :-“Nee,lieve,het is maar een beetje tule en kant,niets anders”. –“Niets anders ?”,stamelt hij ontzet. –“Nee,lieve”,zegt ze,-“het is veel te warm om er iets onder te dragen. En bovendien,niemand merkt het toch ? Wees gerust,lieve”,zegt ze,en ze knijpt hem in de hand,-“wat onder mijn jurk verborgen zit mag jij alleen aanschouwen !”.

     

    En amper heeft ze dat gezegd,of er komt een verloren vuurpijl door de open kerkdeur naar binnen gevlogen,en belandt precies tussen haar voeten. En een knal,en gensters,en rook ! En als die opgetrokken is blijft er van de kant en de tule niks anders over dan een paar smeulende stukjes aan Juanita’s voeten. En zij staat daar,met trillende benen en trillende borsten,en gelukkig wordt het ergste nog verhuld. Want het toefje haar,dat wij altijd met schaamte in verband  brengen,smeult en rookt als een schoorsteen.

     

    Het is toen dat Don Pablo getoond heeft uit welk hout  Catalaanse pastoors gesneden zijn. Want hij greep de kwispel,doopte hem overvloedig in het vat,en met een forse zwaai bluste hij de brand.”.

     

     

                         -------------------------------------------

     

    Señor Alberto uit Schoonbeek zweeg even,en leste zijn dorst die hij bij de herinnering opgedaan had. Ik wenkte Carmen,en ze bracht nieuwe lafenis aan.

     

    -“En het huwelijk ?”,vroeg ik.

     

    -“Dat is die dag natuurlijk niet meer doorgegaan.En het heeft nog heel wat voeten in de aarde gehad. Figaro wou er niet meer van weten. Wat heel het dorp gezien had moest hij niet meer hebben.

     

    Toen is Don Pablo tussengekomen om het vuur—figuurlijk deze keer—te blussen. Hij heeft Figaro onder handen genomen. Want laat die vuurpijl ongelukkig terecht gekomen zijn,hij was toch ontstoken ter ere van Sint Jan ?  En heb ik ,Don Pablo,met het voorkomen van lichamelijk letsel ook de schoot van uw meidje niet gezegend ? En wat ik gezegend heb is beschermd tegen de blikken van anderen,die weliswaar onbescheiden,maar toch ook ongewild op haar lichaam hebben gerust.

     

    Tegen zoveel welsprekendheid was Figaro niet opgewassen. Er werd een nieuwe witte jurk gemaakt,en de week nadien ging het huwelijk door. Maar Figaro wou zeker spelen deze keer,hoe zou je zelf zijn. Vóór hij met zijn bruidje naar de kerk trok heeft hij eerst met eigen ogen willen nagaan of ze ditmaal wel degelijk iets onder de tule en de kant aangetrokken had.

     

    Toen die controle afgelopen was heeft Juanita haar witte jurk weer uitgetrokken en is ze in een gewoon gebloemde jurk ter kerke gegaan. Want een Catalaans meisje heeft óók haar trots. Die trouwt alleen in wit als ze nog maagd is.

     

    Tja,ik ben bang dat Figaro zich daar met zijn Catalaans temperament wat laten gaan heeft..Maar hij  wist nu  als toetje bovenop dat een meidje,dat volgens Don Pablo in gezegende toestand verkeert,daarom nog niet in verwachting is.

     

    Jammer van de twee witte jurkjes,ja”.

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

    09-12-2008, 15:47 geschreven door  

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (5 Stemmen)
    16-12-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BEMIN UW VIJANDEN
    ISINBAJEVA nam haar aanloop,pootte de polsstok net op het goeie ogenblik neer,slingerde zich de lucht in,en zweefde sierlijk o

    ISINBAJEVA nam haar aanloop,pootte de polsstok net op het goeie ogenblik neer,slingerde zich de lucht in,en zweefde sierlijk over de lat. Die trilde niet eens. Het stadion veerde recht,de TV-comlmentator brulde : “Ja,sportliefhebbers,het is gebeurd ! Nieuw wereldrecord !”. En de man met de groene anorak,die om het hoekje van de toog met zijn rug naar de zee zat,klapte entousiast in de handen.Een miezerige dag was goedegemaakt.

     

    Ik keek met één oog naar het scherm,met het andere naar buiten. Een groter contrast was niet denkbaar. Ginds stak de gelukkige atlete breed lachend de armen in de lucht  in het zonovergoten stadion waar de mensen in hemdsmouwen,sommigen met een tot hoedje gevouwen krant op het hoofd,haar een staande ovatie brachten. Hier worstelden een paar moedige wandelaars in gele regenjassen, met een kap op,tegen de wind in voorbij het café en het verlaten terras. Op het stand zaten enkele meeuwen in slagorde te wachten tot de rest van de troep van boven de stad zou weerkeren.

     

    -“Méér dan vijf meter !”,zei de man met de groene anorak. –“Kun je je dat voorstellen ? Zet ze hier maar eens neer op de dijk,een stelling van vijf meter. Als je er op staat kan je de ruiten van het tweede verdiep wassen. En wip daar dan eens over. Zelfs met zo’n stok. En dat voor een vrouw !”. Hij schudde ongelovig het hoofd. “En in Mexico zou ze nóg hoger kunnen,daar is de lucht dunner,haar aanloop zou sneller zijn”,zei hij.

     

    Ik knikte.-“En de aantrekkingskracht van de aarde is er kleiner”,zei ik. “Tweeduizend meter hoog,ze zou bij het afzetten gemakkelijker loskomen”.

     

    De groene anorak had net een teug van zijn bier genomen. Nu zette hij zijn glas gedecideerd neer,keek me even aan,schudde zijn wijsvinger energiek heen en weer,en zei beslist :”Dat is fout,meneer ! Als je tweeduizend meter hoog bent,los van de aarde,dàn is de aantrekkingskracht minder. Maar niet als je er op staat,al is het op de Everest. Dan is ze overal hetzelfde,en maar goed ook. Ze zouden er verdorie per ongeluk afwippen,die bergbeklimmers”. Hij nam nog een stevige slok.

     

    Ik had mijn twijfels,en hij merkte dat. Hij stapte van zijn krukje af,kwam de hoek van de toog om,en legde zijn hand op mijn schouder. –“Die aantrekkingskracht van de aarde”,zei hij,”heb je daar al ooit eens bij stilgestaan ? Dat wij niet zónder kunnen ? Hoe moeten ze hier beneden”,en hij puntte zijn wijsvinger naar de vloer,”hoe moeten ze hier beneden anders blijven hangen,in Australië of zo,met hun kop naar onder ? Heb je daar ooit over nagedacht ? Hoe lopen ze hier onder,met hun voeten tegen de onze ?”.

     

    Ik zweeg. De wetenschap had de sport verdrongen.

     

    De man tikte met zijn glas op de toog. “Twee pintjes” zei hij,zonder zich er om te bekommeren  dat mijn glas nog vol was. Hij keek eens naar buiten. –“Nat van buiten,nat van binnen”,zei hij. –“De enige remedie tegen de vacantiekolder”. Hij had gelijk. Ik dronk mijn glas in één teug leeg. Het nieuwe stond er ook al.

     

    -“Ik heb ze het eens gevraagd”,zei hij,”hoe ze hier beneden lopen. En het antwoord zal ik nooit vergeten”.

     

                              ------------------------------------------

     

    -“Het was in de tijd dat de eerste bierkelders open gingen”,begon de groene anorak,-“In de Keizerstaat en rond de Stadswaag.”,waarmee hij meteen bewees dat hij een Sinjoor was.-“Je kon er niet binnenkomen of er zat wel een of andere artist  met een tokkel-of strijkinstrument. Ik heb er zelfs die van “De Derde Man” weten spelen,Anton Karas,ja. En in het begin was er elke maand verandering van decor. Want over dag kwamen de aspirant-schilders van de Academie er hun driften botvieren op de witgekalkte gewelven. En het waren geen heiligen die  ze borstelden,nee. Een mis moest je daar niet opdragen. In die tijd toch niet. Nu...”. Hij zweeg en zocht in de lucht boven de zee naar het pré-conciliaire tijdperk.-“Tja”,zei hij,”ik bemoei me er niet mee. Maar vroeger was de zonde veel gezelliger.

     

    Ten andere,weet je hoe het met die bierkelders begonnen is ? Met de ontvoering van Opsinjoorke uit het museum in Mechelen. Die van de Academie en van het Ignaske hebben dat gelapt. En om de kosten te dekken,want ze hadden het gebit van de concierge gebroken,zijn ze dan met de burgemeester overeengekomen dat ze de pop zouden teruggeven als ze die veertien dagen mochten tentoonstellen in de kelder van het Rockockxhuis. Tegen betaling is er heel wat volk komen zien. Maar ze moesten de kostbare pop dag en nacht bewaken,dat wel. Toen hebben die mannen van de grote dorst een paar bakken bier in die kelder gesleurd,en het spel zat op de wagen. De eerste bierkelder was geboren.

     

    Afijn,in die kelders kwam de jeugd van die tijd bijeen.  Met hier en daar nog een jong getrouwd koppel tussen,die de salamanders nog niet konden missen. En ik heb het niet over die vieze,groene beesten,die regelmatig hun staart kwijtraken,nee. Ik heb het over de studententoost,het collectieve offer aan Bacchus,het in één teug leegdinken van een glas bier na een hele resem plichtplegingen. En de échte salamander, het leegmaken van het glas zonder slikken,er waren er maar weinigen die dat konden,hoor ! Ik wél,ja. Ik was een van de besten. Kijk maar !”.En de man nam zijn glas,goot het naar binnen,en ik zag niet één keer zijn adamsappel bewegen. Toen zette hij het glas neer,keek me een ogenblik vertwijfeld aan,en brak toen in een alarmerende hoestbui los. Ik moest hem stevig op de rug kloppen vòòr hij weer adem kreeg. –“Ik ben ook al een dagje ouder”,hijgde hij,en hij bestelde een nieuwe pint om de weerbarstige salamander verder door te spoelen. Het was waarschijnlijk de staart die afgebroken was.

     

    -“En daar ontmoetten wij onze eerste vreemdelingen”,ging hij verder,nog een beetje kortademig. “Ik zie nog die halve Indiaan voor me.Een Boliviaan. Indiaanse vader,Hollandse moeder.Je zou zeggen,hoe komt zo’n meid uit Beetsterzwaag nu ginder terecht. Maar ja,hij wàs er. Donkerrode huid,zwarte haren en blauwe ogen,rijm dat maar samen. Maar één ding moet ik hem nageven : hij was fier op zijn afkomst. Liep altijd met een geruite deken rond de schouders. Winter en zomer. En zijn haren knoopte hij in vlechten. Gerlukkig sprak hij Engels. Daar kan ik mijn plan in trekken,Spaans ken ik niet. Uren hebben we zitten babbelen. Hij was zeeman,en zijn schip lag aan de ketting. Op een dag was hij verdwenen. Terug naar Bolivië of naar zijn opa in Beetserzwaag,kan natuurlijk ook

     

    En Pedro dan. Een Argentijn. Zoontje van rijke veehouders uit de pampa’s. Kon je aan zijn ogen zien,die keken altijd in de verte. Studeerde hier jarenlang en is nooit verder geraakt dan het eerste jaar. Als ze hem ergens beu waren schreef hij zich voor iets anders in. Beroepsstudent,ja. Op een dag kreeg hij bericht dat z’n pa dood was. Hij is naar de pampa’s vertrokken en ik heb er nooit meer iets van gehoord.

     

    Maar ik had het over de aantrekkigskracht van de aarde,en hoe ze hier beneden rondlopen,onze tegenvoeters. Wel,daar heb ik in de bierkelder ook mee te maken gekregen. Op een avond in december zit ik er met een paar vrienden aan een tafel,en we hadden al een paar keer geslamanderd. Wij niet alleen,hoor ! Daar deed heel de kelder aan mee. En dan het volk achter de toog maar tappen en de obers maar rondlopen,kun je denken,alle glazen op slag leeg.

     

    En er komt een gezelschap,aan onze tafel zitten. Eén jongen en drie meisjes. En de jongen en het éne meisje waren getrouwd,dat merk je dadelijk als je er een oog voor hebt. En die spraken Vlaams onder mekaar. Maar met de twee andere meisjes spraken ze Engels. Een van die twee was een blondje,met een door de zon gebruind gezicht. Het andere had zwarte haren,een paar wijd uiteen staande bruine reeënogen mat wat rare sproeten er rond ,en een huid die veel lichter was dan die van het blondje. En dat leek me al meer normaal,wie loopt er nu hartje winter met een bruinverbrand gezicht rond. Nu wel,ja,met die zonnebanken,maar die waren er toen nog niet. En naar de wintersporten gingen we toen ook nog niet. Ik vroeg me dus af waar dat blondje haar kleurtje vandaan had,en als ik nieuwsgierig ben houdt niemand me tegen. En omdat het zwarte meisje naast mij kwam te zitten klamp ik haar aan en vraag haar of ze uit Engeland kwamen.-“No,we’re from New-Zealand”,ontwoordt ze .Ik zat paf. Tegenvoeters,verdorie ! Kom dat tegen in een bierkelder ! En meteen wist ik waar dat blondje haar kleurtje gehaald had,want die  waren natuurlijk uit de volle zomer ginds naar hier gekomen.

     

    Ik stond op het punt het gesprek verder te zetten,toen er juist een nieuwe salamander ingezet werd,en terwijl het ritueel zijn gang gaat heb ik de tijd om in een paar woorden te vertellen wat er van hen verwacht werd,en ja hoor ! Als het moment suprême gekomen is en het ad fundum weerklinkt heffen de twee meisjes vrolijk mee het glas en drinken het leeg tot op de bodem. Maar slikken deden ze wel natuurlijk,een echte salamander leer je zomaar niet op één,twee,drie. En het Vlaamse koppelltje deed ook mee,maar ik zag het vrouwtje haar man wat toefluisteren. Hij mocht niet zoveel hebben,dat was duidelijk. Maar hij had ja gezegd tegen de pastoor,en nu moest hij de bluts met de buil nemen. Dat heb je als je niet oppast.

     

    Nu,die lege glazen waren voor mij een uitgelezen kans om de kennismaking verder te zetten,en dus trakteerde ik de vier op een pintje,maar ket koppeltje nam een koffie. De twee Nieuw-Zeelandse meisjes hielden zich dapper aan het Belgische bier,dus dat ging de goede kant uit.

     

    En ik ben met het zwartje aan het keuvelen gegaan. Ze kwamen uit Christchurch,en het zwartje was verbaasd dat ik wist dat ze dus van het zuidereiland kwam. Maar ik had niet voor niks op school een voordracht moeten houden over de economie van Nieuw-Zeeland, ik wist dus wel een en ander. En dat liet ik duidelijk blijken door over de Maori te beginnen. Maar toen was het weer salamandertijd,en het koppeltje keek een beetje ongelukkig naar hun koffie. Die was helemaal niet geschikt om te salamanderen,je kan je er lelijk aan verbranden. Maar de Nieuw-Zeelandse meisjes deden wéér mee. En toen hun glazen leeg waren vond het koppeltje dat het voor hun gasten veel te gevaarlijk werd in die kelder,en besloot op te stappen. En het blondje ging mee,maar het zwartje had de smaak te pakken ! Die zei dat ze heus wel thuis zou geraken,maar dat ze nog even bleef,het werd juist zo gezellig. En enkele tellen later had ze weer een vol glas voor zich staan,en ze deed één van haar bruine ogen dicht,en die knipoog was de bezegeling van het Vlaams-Nieuw-Zeelandse komplot tegen de getrouwde mensen.

     

    En dan vroeg ze :”What do you know about the Maori ?”,en daar zat ik even verlegen mee,want het is niet omdat je iets over economie geleerd hebt dat je veel weet over de paar honderduizend Maori die nog over blijven. Dus greep ik in gedachten terug naar “Bemin Uw Vijanden”,een boekje van Averbode dat ik eens gelezen had,en waarin een katholieke familie op Nieuw-Zeeland door de Maori half uitgemoord en opgegeten wordt. Maar de overlevenden weten natuurlijk hun aanvallers te bekeren,zoals dat altijd ging in die boekjes van Averbode. En ik had ook nog Jules Verne gelezen ,en dus begin ik over de opstand van de Maori honderd jaar terug. Daar keek ze van op,hoe kon ik het weten. En ik vertelde haar van de oude Maori-vrouw,die op haar sterfbed aan de pater,die haar juist bekeerd had, als laatste wens om de gebraden hand van een knaapje vroeg. En ik zei haar dat ze toch maar voor die kannibalen moest oppassen. En toen was het tijd voor de volgende salamander.

     

    En als die gedaan is zegt Lia,want zo heette ze,dat de Maori nu al lang geen kannibalen meer waren,en dat kon ik geloven. Het zou nu ginder ook wel tegen de wet zijn mekaar op te peuzelen. Maar proeven mocht  wél nog,dat voelde ik toen haar lippen de mijne beroerden,en haar tong in mijn mond gleed. En aan haar gezicht te zien viel de smaak mee. Het was gewoon een salamandersmaakje,wat wil je.

     

    Kortom,na nog een paar offers aan Bacchus besloten Lia en ik de Stadswaag af te dweilen onder ons beidjes. En dat hebben we arm in arm gedaan,want we begonnen zo stilaan last te krijgen van de aantrekkingskracht van de aarde,ja. En het is toen we onder een lantaarn een lange kus uitgewisseld hebben dat ik Lia vroeg hoe ze in godsnaam overeind konden blijven,ginds beneden met hun koppen omlaag.

     

    -“Like this”,zei Lia. En ze zette haar handen op de straatstenen,zwierde fluks de benen omhoog,en bleef perfect op haar handen staan. En toen klonk het van beneden een tikje gesmoord : “Maar bij ons valt mijn rok niet over mijn kop”.

     

    Maar hier wél ! En,meneer,zulke dijen had ik nog nooit gezien !”

     

                 --------------------------------------------

     

    De man met de groene anorak dronk zijn glas leeg en keek even naar de zee en de dijk. Het blééf regenen. En hij knikte vriendelijk toen ik hem vroeg of hij er nog eentje lustte. “Maar salamanderen doe ik niet meer”,zei hij,”ik ben een beetje uit vorm. Wat wil je,veertig jaar niet meer gedaan,ik dacht dat ik stikte daarnet”.

     

    -“Is ze nog overeind gekomen ?”,vroeg ik.Hij keek me even verwonderd aan. Toen begreep hij,en hij lachte.

     

    -“Ja”,antwoordde hij,”maar niet voor lang. Want ze had natuurlijk de kat bij het spek gezet,met die billen van haar. We hebben samen nog wel een of twee salamanders gevangen in een van de andere bierkelders,maar toen voelden we allebei de behoefte aan een meer intieme vorm van verbroedering tussen twee tegenvoeters. En Lia opperde dat ze haar gastheren en haar blonde landgenote toch  pas aan het ontbijt zou weerzien,die lagen nu al  onder de wol. En dus is ze met mij onder zeil gegaan,en ik kan je verzekeren dat onze voeten weliswaar tegeneen lagen,maar in dezelfde richting,en onze koppen ook. We hebben het samen heerlijk gehad. Ik zei het al,vroeger was de zonde veel gezelliger.

     

    En tegen de morgen aan heb ik ze naar het huis van het koppeltje gebracht. En vóór ze aanbelde hebben we nog een lange zoen gewisseld. Ik vroeg haar om een foto,maar die had ze niet. Ik heb haar dan een naam kaartje gegeven,ze zou er een opsturen. En ik heb haar verteld hoe gelukkig ik was geweest,die nacht.-“Je weet niet half hoe gelukkig”,zei ze een beetje kryptisch,en ze deed weer één van haar bruine ogen dicht. En met die knipoog op zak liep ik weg,en ik floot samen met de vogels een ochtendliedje.

     

    En een goeie maand later valt er een omslag in de bus uit Christchurch,New-Zealand. Met een prachtige foto. De zwarte haren,de lichte huid ,de wijd uiteenstaande bruine ogen met de rare sproeten er rond,àlles was er. En achter op de foto stond een reeks kruisjes en de afdruk van twee volle,roodgeverfde lippen. En daar onder “To John with love,from Lia Ora Kanoa”.

     

    Een Maori !!

     

    En ik had het kunnen weten,meneer. Ik weet het wel : in liefde en oorlog is veel toegelaten.  Maar toch...”.

     

    De man met de groene anorak,draaide zijn kop even naar de zee,en ik zag zijn oren rood aanlopen .

     

    -“Ze beet zo graag”,mompelde hij.

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

    16-12-2008, 00:00 geschreven door bosman  

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (4 Stemmen)
    28-12-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.DE ZIEKTE VAN SCHMIDT
    ER WAS niet veel van de zomer te merken,die dag

    ER WAS  niet veel van de zomer te merken,die dag. De lucht was grijs en somber,en regenvlagen hingen ons zichtbaar boven het hoofd. Niet dat we er erg onder leden. We zaten knus en droog aan de tapkast en hadden ons pilsje binnen handbereik. En op de TV liep juist de reportage over de vijftiende verjaardag van de troonsbestijging van Albert II,en zagen we een retro-verslag van zijn eedaflegging destijds. Hij bibberde natuurlijk nog altijd even erg.

     

    Grote evenementen volg je best in het café. Je pikt altijd een deel van de stemming mee,die je normaal mist omdat je niet ter plaatse bent. Neem nu een voetbalwedstrijd : in het café kun je lekker discussiëren  net of je op de tribunes zit. Maar je zit wel warm en droog en je hebt wat te drinken. Thuis ook,ja,maar daar raak je je gif alleen aan de kat kwijt,en die slaapt er toch maar doorheen.

     

    Mijn buren bleken twee gepensioneerde beroepsmilitairen te zijn,en dat zijn natuurlijk experten op het gebied van koningen en protocol. Ik kreeg tenminste deskundig commentaar zodat ik ’s anderendaags geen krant hoefde te kopen. Daar stond toch maar kletskoek in.

    “Ik heb toen gedacht dat hij Parkinson had”,zei de ene.-“De ziekte van Parkinson. Maar ik heb hem nadien nooit nog zo zien bibberen”.

     

    -“Natuurlijk niet”,zei de andere,”die met Parkinson bibberen de hele tijd. Albert niet. De vent had toen gewoon stress. Vergeet niet dat die Van Rossem daar stond te roepen. Zie,nu krijgen we die beelden bij de oud-strijders. Geen spoor van beven meer;.Bij ons is hij op zijn gemak,hij weet dat wij serieuze mensen zijn . Hitler,die had Parkinson. Die moest doorlopend zijn linkerhand vasthouden met zijn rechter. Als die stond te pissen werden de voeten van zijn buur nat”.

     

    -“Het is me wat tegenwoordig met die ziekten”,zei de eerste weer. “Ze hebben allemaal een naam. Gelijk de ziekte van Schmidt,weet je ’t nog ?”. Hij stootte zijn makkers aan en beide ijzervreters barstten in een daverende lach uit,en van de TV-uitzending was niks meer te horen. Het was trouwens bijna afgelopen,en de waard schakelde  het toestel uit.

     

    -“Wat is de ziekte van Schmidt ?” vroeg ik. Mijn aangeboren nieuwsgierigheid had het weer eens gehaald. De gewezen soldaten van de koning keken elkaar aan. Toen knikte de ene,en de andere nam het woord.

     

                           ------------------------------------------------------

     

    -“Wat zal ik je zeggen over de ziekte van Schmidt”,begon hij.-“Ik heb ooit maar één geval gekend.

     

    We lagen in Duitsland,in Schwienen. Dat zal jou niks zeggen,maar spreek een Duitser maar eens over Schwienen. Dat is ginder zoiets als Staphorst in Holland,een strenge,stroeve gemeenschap,met haar eigen regels,eeuwen oud en niet te pruimen. Voor jonge pruimen toch niet”. En de twee barstten weer in lachen uit.

     

    -“We zijn artilleristen,alle twee. Self-propelled,zeggen de Engelsen. Gemotoriseerd zeggen wij. Nu ja,onze bakken leken wel tanks voor iemand die er niks van kent,maar het zijn in feite kanonnen op rupsbanden met een pantser er rond. Gemakkelijk om je te verplaatsen,je hebt geen paarden nodig,en ingraven hoef je ook niet. Mobiel,dat is de boodschap tegenwoordig. Je moet in een paar uur in slagorde staan of je houdt ze niet meer tegen.

     

    Afijn,we lagen daar in Schwienen,en gelukkig hadden we daar onze families,want met de burgers viel niet veel te beleven. We waren een Belgische kolonie,en we kwamen er vrijwel niet uit. Al probeerden de vrijgezellen het wel,ja.

     

    De énige die daarbij succes had was Jonas,maar ja,dat was ook een speciaal geval. Je moet weten,Jonas was heel ruim begiftigd. In het leger merk je dat gauw,onder de douche en zo. We zegden altijd : laat Jonas naast onze bakken meedraven met zijn gulp open,en je hebt een kanon méér. Zo was het met hem gesteld,je hebt het of je hebt het niet. De natuur zorgt voor haar kinderen,en de een krijgt wat meer dan de ander,zo gaat dat.

     

    Wel,zelfs in een gat als Schwienen raakt zoiets stilaan bekend,vooral dan bij de jonge meidjes,want ook dààr was de verboden vrucht een verzoeking,het waren tenslotte ook maar mensen. En zo kwam Jonas behoorlijk aan zijn trekken,en het was hem gegund. Hij had kind noch kraai en dan doe je wat je wil,zeg ik maar.

     

    En zo gebeurde het onvermijdelijke : Jonas bracht een meidje in de problemen. En het meidje gaat haar nood klagen bij Herr Pfarrer Schmidt. En Herr Pfarrer Schmidt moest natuurlijk zijn ega vertellen hoe schlecht die Belgier wel waren. En dat had hij beter niet gedaan,tenminste niet met àlle details. Want de nieuwgierigheid van Frau Schmidt was gewekt,het was tenslotte een vrouw en dat verandert niet door met de dominee te trouwen.

     

    Kortom,het kwam tot een affaire tussen Jonas en Frau Schmidt,en wij moesten alle zeilen bijzetten om het zaakje binnen de Belgische kolonie te houden,want als ze er ginder achter kwamen dat één van ons de vrouw van hun predikant versierde was de ellende niet te overzien.

     

    De commandant riep Jonas bij zich en probeerde hem er van te overtuigen het zaakje stop te zetten. Jonas antwoordde dat hij wel wilde,hij kon er tien aan elke vinger krijgen en hij had al problemen genoeg met dat ééntje,dat niet opgepast had. Maar Frau Schmidt wilde niet ! Nu ja,het dient gezegd,het was een stuk,hoor,Frau Schmidt ! Groot en stevig,alles er op en er aan,met lange,blonde haren en vooraan in de dertig,een vrouw als een wolk. Je zou zeggen,hoe waait zoiets bij een predikant binnen,niet ? Ze zal daar ook niet zoveel gein aan beleefd hebben. En ze hield Jonas bij de slippen van zijn jas,om het beleefd te houden.

     

    Het is dan dat Jonas op een lumineus idee gekomen is.

     

    Die dag moest Herr Schmidt met een delegatie van zijn gemeente naar Bonn,voor pastoraal overleg of zoiets,weet ik veel. En hij kon pas de dag nadien terug zijn. Kun je wel indenken wat Frau Schmidt daar aan over hield . Een ganse nacht met Jonas ! Ze was al dadelijk na het vertrek van haan man in de weer,haalde een paar flessen Sekt in huis,maakte een lekkere schotel klaar,op zijn Duits natuurlijk,en haalde bij donker Jonas in huis. Die stribbelde niet tegen,hij had zijn plannetje klaar. Afijn,na de maaltijd volgde een behoorlijk drinkgelag,en de rest,we zullen dat potje maar gedekt laten. En zo tegen de ochtend aan,als Frau Schmidt,verzadigd van Sekt en van seks,gelukzalig te dromen ligt,haalt Jonas Herr Pfarrer Schmidt’s scheergerief te voorschijn,en scheert Frau Schmidt kaal op het enige plekje waar normaal alleen haar echtgenoot dat merken kan. En muist er dan stilletjes van onder.

     

    En als Frau Schmidt wakker wordt,zich nog eens lekker omdraait,en behaaglijk een hand haalt over de kluis waarin Jonas zijn kapitaal gestopt had,schiet ze met een ruk recht,vliegt het bed uit,en ziet in de spiegel een beeld dat ze niet meer gezien heeft sinds haar kinderjaren.

     

    Ik kan me heel goed voorstellen wat er toen gebeurd is Radeloosheid alom ! En over een paar uur komt de predikant thuis. Wat gedaan ? Hoe moet ze zoiets verklaren ? Frau Schmidt kijkt in de spiegel naar het kale plekje. Niks aan te doen ! Ze ziet haar eigen ogen,wanhopig gevuld met tranen. En ze strijkt met de hand in een vermoeid gebaar door haar lange,blonde lokken. En ze krijgt,evenals Jonas de vorige dag,een lumineuze inval.

     

    Het moet voor haar een pijnlijke oplossing geweest zijn,maar er zat niets anders op. Frau Schmidt haalt een schaar te voorschijn,kijkt nog even door haar tranen heen naar haar mooie haren,en knip knip,alles weg ! En dan neemt ze op haar beurt het scheerapparaat van Herr Schmidt,en werkt de plukjes haar weg die nog overblijven,tot haar knikker glimt als een biljartbal. Ze geeft tenslotte haar oksels ook nog een beurt. Dan drapeert ze de lange haren in een halve kring op haar hoofdkussen,een paar plukjes wat lager,links en rechts,en tenslotte wat kroeshaar op de plek waar ze gewoonlijk haar sierlijk achterwerk neervlijt. Het offer is volbracht !

     

    En als Herr Pfarrer Schmidt thuiskomt ligt zijn ega , in kamerjas en met een handdoek om het hoofd ,uitgestrekt op de divan in de huiskamer te jammeren dat er een dokter moet komen. En ze troont hem mee naar de slaapkamer en wijst naar het bed,en snikt : “Habe ich aber in eine Nacht al meine Haare verloren!”. En Herr Schmidt belt verschrikt de dokter,en die komt op huisbezoek,en bekijkt de haren op het bed en het hoofd van Frau Schmidt en de rest van Frau Schmidt. En hij heeft ook zijn ogen niet in zijn zak. Het snijvlak van de haren verraadt de schaar,en de dicht opeenstaande haarwortels vertellen hem dat er geen krankheit mee gemoeid is. Wat het wél geweest is weet hij niet,maar hij heeft een vermoeden,en dat valt onder het beroepsgeheim. Dus zegt hij geruststellend dat Frau Schmidt waarschijnlijk een nachtmerrie heeft gehad,al denkt hij veeleer aan een nachthengst,en dat ze zo heel alleen in het huis van schrik en van shock  haar haren verloren heeft. Dat komt nog voor,maar in ein paar Monate wird alles wieder in Ordnung zijn. En hij schrijft een onschuldig zalfje voor...

     

    En Frau Schmidt kocht voorlopig een pruik,en ze heeft het genezingsproces,ook van de meer verborgen plekken,alleen maar getoond aan haar echtgenoot.

     

    En Jonas was van haar gunsten verlost.

     

                              --------------------------------------------------

     

    Had hij nog ooit van Jonas gehoord,vroeg ik de verteller.

     

    -“Ja”,antwoordde hij. –“Na zijn diensttijd heeft hij bijgetekend,en hij is teruggekeerd naar Schwienen. Niet voor Frau Schmidt,maar voor het meisje,dat zijn kindje had. En hij is er mee getrouwd. En nu zit hij hier aan de toog. Maar wie van ons twee het is vertel ik aan niemand. Eén geval van de ziekte van Schmidt is al genoeg !”.

     

     

     

    +

     

     

     

     

     

     

     

    28-12-2008, 00:00 geschreven door bosman  

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (4 Stemmen)
    30-12-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.DE DAMES VAN DE CONSUL (Een oudejaar in de haven)

    ER ZATEN heel wat klanten in het “Kopje Soep” die gure decembernamiddag

    ER ZATEN heel wat klanten in het “Kopje Soep” die gure decembernamiddag. Grauwe,lage wolkenflarden werden door een kille noordwester over de haven gejaagd,en op het lage pannendak ratelde de regen. Toen de besnorde vijftiger,die over mij aan het tafeltje zat,met de hand over het beslagen raam veegde kon je in het dok vlakbij een tanker aan de trossen zien rukken. Het zou vroeg donker zijn.

     

    Ik nam een slok bier en keek even rond. De gelagzaal,was gevuld met het gebruikelijk volkje in dit café,midden in de haven gelegen. Een toevlucht voor allen die tijdens hun werk van de kou lijden in de winter,van de hitte in de zomer,en van de dorst heel het jaar door. Havenarbeiders,truckers,douaneagenten,al wat met het drukke leven in de haven te maken had vond zijn weg naar het “Kopje Soep”. Als ik er rond de middag langs kwam gebeurde het me ook wel dat ik er een stukje ging eten. Nu het al wat later werd kwam ik er een pilsje drinken voor ik in de vallende duisternis naar huis zou rijden.

     

    Mijn blik dwaalde weer naar buiten. Er passeerde een taxi,en de besnorde vijftiger gromde.-“Daar heb je de dames van de consul”,zei hij,en hij keek met een sombere blik de achterlichten van de wagen na.“De dames van de consul ?”,vroeg ik verwonderd. Had een consul er dan méér dan één ?.

     

    De snor keek me onder zijn zware wenkbrauwen aan en knikte. –“Zo noemden we ze”,zei hij.-“Bij de politie. De dokhoertjes”,verduidelijkte hij,en hij knikte in de richting van de taxi,die ter hoogte van de tanker was gestopt,en waar een paar in bontmantels gehulde vrouwen uitstapten en om het hoekje van een loods verdwenen. –“Ik ben blij dat ik er niet meer achteraan moet”,voegde de snor er aan toe.-“De ellende die ik daar mee gehad heb !”.

     

    Ik zag dat hij een leeg borrelglaasje voor zich had staan en wenkte de dienster. Ik had bij dit weer ook wel trek in een opkikkertje. –“Twee borrels”,bestelde ik. –“Of nee,één borrel en een koffie”. Ik keek de man schuin aan,en zei verontschuldigend :”Ik moet nog rijden,dat vergat ik bijna”.Hij was tenslotte van de politie.

     

    Hij haalde de schouders op.-“Gelijk heb je”,zei hij,”maar ééntje kan geen kwaad,en van mij moet je niet bang zijn,ik ben met pensioen”.

     

    De dienster bracht één borrel en een koffie. De snor goot zijn glaasje achterover en gaf het mee terug.-“Doe nog maar eens vol”,zei hij tegen de dienster,”en breng iets mee om de koffie van meneer wat op te vrolijken”, Hij wendde zich weer tot mij. –“Zoals ik al zei,ik ben met pensioen”,zei hij,”anders zou ik je niet mogen vertellen van de dames van de consul.En tegen dat ik er mee klaar ben zal je dat neutje best kunnen gebruiken”.

     

    Hij keek nog eens donker naar de taxi,die blijkbaar op zijn klanten moest wachten,en schraapte zijn keel.

     

                                -----------------------------------------------

     

    -“Ik diende op het bureau van de Bordeauxstraat”,begon hij, “en zoals je weet houdt die zich bezig met het havengebied. Je hebt er geen idee van wat voor een karwei dat is,en hoe weinig manschappen er voor beschikbaar zijn. Er gebeurt nergens zoveel als in de haven,ik geef je het op een briefje. Om te beginnen de zeelieden zelf. Ze zuipen zich een ongeluk,vallen van de loopplank of duiken tussen wal en schip. En ze smokkelen dat het geen naam meer heeft,en lang niet altijd onschuldige waar,je weet wel,je kijkt toch ook TV,niet ?  Drugs,wapens,gestolen auto’s,wat weet ik al. Sigaretten en alcool ook,maar dat vind ik zo erg niet”.En hij goot zijn glaasje achterover. Ik deed teken aan de dienster. Voor mij één vingertje slechts,ik moest nog rijden,ja.

     

    -“En mensen”,zei de snor. “En ménsen . Die smokkelen ze nu ook al. Afrikanen en mannen uit het oostblok,noem maar op. Die stoppen ze allemaal in containers. En kun je die nu verdomme een voor een gaan openbreken ? Dan rollen er meer kisten bananen dan smokkelwaar op de kade,daar kan je van op aan. En je hebt als politieman toch ook nog je schrijfwerk,niet ? Stapels papieren gaan er alle dagen uit zo’n politiebureau naar buiten,mijn duim en mijn wijsvinger hebben er eelt van gekregen.

     

    Nee,in ons vak ben je afhankelijk van tips. Als je een tip krijgt kun je ergens aan beginnen,anders is het zoeken naar een speld in een hooiberg. En zelfs een tip kun je niet altijd vertrouwen. Ik was eens van wacht op een zaterdagavond,en de telefoon rinkelt,en een mannenstem vertelt me dat er in de houtloodsen aan het Amerikadok op dat ogenblik een man bezig was stapels hout te markeren,die de volgende nacht met een vrachtwagen zouden gegapt worden. En hij geeft de nummerplaat van die kerel ook nog op. Nu,dat was een tip die kon tellen,gefundenes fressen,zeggen de Duitsers. Wij er naar toe. En wat vinden wij ? Een koppel dat naar de totempaal gaan kijken was. Die stond aan de splitsing van de rijweg naar het Albertdok toe. En die hadden daar zo’n goesting van gekregen dat ze achter een stapel hout een nummertje maakten. En na veel heen en weer gepraat over de radio blijkt dat noch het tweetal,noch de wagen gesignaleerd is.Maar iets verder staan nóg een wagen geparkeerd. En wie zit daar in ? De jaloerse echtgenoot van het vrouwtje,ja,en die had ons gebeld vanuit de telefooncel vlakbij. Wel,we hebben hém een nachtje in de doos gestoken. Dat zal hem leren met de voeten te spelen van de Bordeauxstraat.

     

    Afijn,de dames van de consul dus. Wel,vroeger toen de dokken nog niet tot aan de Hollandse grens liepen,en de schepen nog aanmeerden aan de Scheldekaaien of in de oude haven,toen hadden de matrozen het nog gemakkelijk om eens lol te trappen aan de wal. Ze doken het Schipperskwartier is en klaar was kees. Daar konden ze nog te voet naar toe als het moest en de nood hoog was. Hoe zou je zelf zijn,een paar weken op zee en niks te zien dan water en de tronies van de andere kerels,dat kruipt niet in de kleren. En dus vaarden de vrouwtjes van het Schipperskwartier daar wel bij. Behalve als er een Engels schip binnengelopen was,want die mannen lopen altijd in groepjes door de straatjes,en keren hun zakken binnenste buiten en zeggen “no pence” ! En dan zeiden de vrouwtjes :”Het is weer noppes vandaag”.Dat komt daar van,ja. Als er nu een Engels oorlogsschip op bezoek is ,het is nog altijd noppes. Maar kom,het Schipperskwartier is van de Blindestraat,daar houdt de Bordeauxstraat zich niet mee bezig.

     

    Laat nu die haven zó groot worden,en de tijd tussen lossen en laden zó kort dat de matroosjes niet meer van hun schip raken om een wipje te gaan doen. En zelfs als er een deel verlof krijgt om er eens uit te knijpen,of liever er eens in te knijpen,dan nog moet er een deel acherblijven en wacht doen. En dan laten ze de dames van de consul komen,ja.

     

    Ik zou ze de mobiele willen noemen. Ze nemen een taxi en rijden naar het schip dat het noodsignaal heeft uitgezonden. En voor zover het om meerderjarigen gaat en er inderdaad een soort van afspraak is gemaakt kun je er nog in komen. Het zijn ook mensen,zij die er willen voor betalen en zij die er voor werken. Al heb ik van werken een andere opvatting. Mijn duim en mijn wijsvinger...,nu ja,ze zullen dààr wel geen eelt op krijgen,zeker,het zou maar erg zijn.

     

    In mijn tijd,als het té ver ging,dan trokken we er op af. En té ver gaan,dat begint bij minderjarigen,die geld nodig hebben voor drugs of die drugs krijgen op het schip. Of als er een stuk of vier samen een taxi huren,en boot per boot afdoen,klanten gaan ronselen zogezegd. Een soort marketentsters,ja,die vroeger met een leger meetrokken. En die wippen dan een loopplank op,dagen de uitgehongerde matroosjes uit met een striptease,wat gemakkelijk genoeg is,want onder hun mantel dragen ze gewoon niks,dat werkt vlugger,ze moeten dan maar eens streaken,en de hele bemanning gaat overstag. Nee,zoiets gaat te ver,en daar hebben we een stokje voor gestoken. Of willen steken,want die vrouwtjes zijn niet van gisteren. De matrozen trouwens ook,niet.

     

    En dus zagen we na een paar gelukte ingrepen plots alleen nog taxis rijden met één enkele dame in,gewoonlijk met een bontmantel aan. En als je die dan volgde en aan de loopplank ging staan wachten  tot ze weer naar beneden kwam,en je haar papieren vroeg,dan keek zo’n dametje eens naar boven,en dan kwam er een officier de loopplank af,en die zei je dan heel beleefd in het Frans of Engels of Duits dat de dame van de consul op bezoek was geweest omdat haar man een jeugdvriend was van de kapitein. En dan stond je daar. Want wie gaat nu het consulair korps om zijn papieren vragen,zeg nu zelf.

     

    Zo gebeurde het dat het consulair korps plots heel uitgebreid werd,want overal waar je dacht een vrouwtje te betrappen bleek het om de dame van de consul te gaan van het land waar het schip geregistreerd was,of waar de kapitein van afkomstig was,of de eerste stuurman,en ga maar door. Er bestaan landen genoeg,ik heb ze eens geteld,bijna tweehonderd en er komen er nog altijd bij. Genoeg om ons doorlopend voor schut te zetten.

     

    En toch heb ik er eens eentje te pakken gehad,een zaakje dat me zo maar in de schoot viel. Letterlijk dan.

     

     Het was op oudejaarsavond en ik had dienst. Dat gaat om beurten zo,het ene jaar de kerstnacht en het volgend jaar van oud naar nieuw. Wat wil je,de dienst gaat door,die houdt met feesten geen rekening.

     

    Die oudejaarsnacht was het rustig. Het was over dag erg koud geweest,en dan kruipen de mensen achter de kachel,of rustig in een café of restaurant en reveillonneren zonder al te veel brokken te maken omdat het buiten zo koud is. En in de Bordeauxstraat is het met de feestdagen toch maar een uithoek,die van de  Blindestraat hebben het drukker,daar begint de stad pas,niet ?

     

    En om een uur of elf kijk ik eens door het raam,en ik zie dat het sneeuwt,en een half uurtje later was de hele wereld wit. Een depressie die de weerman niet zag aankomen,denk ik. Ik ga buiten eens een kijkje nemen,en het was veel zachter geworden. En mooi ! Ik zeg altijd dat sneeuw al het lelijke van de wereld bedekt,en het mooie blijft over. En ik denk bij mezelf : over een halfuurtje gaan de boten fluiten,daar wil ik bij zijn. Want je weet,klokslag twaalf op oudejaar gaan ze op alle boten en bootjes in de haven aan het zeel van de stoomfluit hangen,of aan de knop van de sirene of wat ook. Dan wordt het nieuwe jaar verwelkomd. En al ben je een oude politiehond,het doet je altijd wat,geloof me.

     

    Dus trommel ik mijn maat op,en wij met de combi naar de haven. Ik weet nog dat ik gedacht heb aan al die feestneuzen,die nog thuis moesten geraken,want de sneeuw viel nu zo dik dat er al vlug een witte vacht van vijftien centimeter over de haven lag,die alles bedekte.

     

    Behalve het spoor van die éne taxi,die ons recht naar de—verdorie,ik mag het schip niet noemen—nu ja,dat ons recht naar die boot voerde,waar de dame van de consul net aan de manschappen,die van wacht waren,een gelukkig nieuwjaar ging wensen,of wat dacht je.

     

    Veel hoop hadden we niet. Ze zouden wel weer het bekende smoesje achter de hand hebben. Maar omdat we toch de boten wilden horen fluiten,en we naast een groot exemplaar stonden,bleven we maar wachten. De taxi stond er wel niet meer,maar dat was een nieuwe tactiek,die ze pas ontwikkeld hadden. Ze lieten die op een afgesproken uur terugkomen,zo viel het niet op dat het schip bezoek had. Zonder dat spoor in de sneeuw toch niet. Als tegenzet stelden wij de combi verdekt op,je moet toch iets doen.

     

    En om twaalf uur gingen de sirenen en de fluiten,en ik wens mijn maat een gelukkig nieuwjaar,en hij mij,hoe gaat dat. Een borreltje hadden we niet,en het mijne is nu ook leeg,zie ik”.

     

    Ik bestelde één borrel,één koffie,en de dienster kwam bijtanken. De gewezen dienaar van de openbare orde hief het glaasje omhoog,goot het naar binnen,keek nog eens wrokkig naar de taxi,die nog altijd bij de tanker stond,en hervatte zijn verhaal.

     

    -“Wel,een uurtje later staan we daar nog altijd bij die loopplank,en ik dacht er over om maar terug te rijden naar de Bordeauxstraat. Want op die loopplank lag zoveel sneeuw dat ik dacht : daar komt vandaag niemand meer af. En net op dat ogenblik komt er een taxi aangereden,en die toetert al van ver. En dàt was niet om het nieuwe jaar,nee,want een minuutje later gaat een deurtje bovenaan de loopplank open,en er komt een dame buiten. In bontjas,ja. En van aan de voet van de loopplank konden we in het neonlicht van de kade zien dat ze een behoorlijk aantal keren proost gezegd had. Wat wil je,ook voor hen die moeten werken,zo noemen ze dat toch,is het maar één keer nieuwjaar.

     

    En amper zet dat dametje een voet op de eerste trede van die loopplank,of het onvermijdelijke gebeurt : ze glijdt uit en klauwt met één hand naar de wand van het schip en met de andere naar het zeel dat voor leuning moest doorgaan. En door die maneuvers gaat de bontjas open en krijgen we ze in haar prachtige naaktheid te zien,want ze had er natuurlijk niks onder aan. Een schilderij,meneer !  En het werd geen stilleven,nee,want met haar gegrabbel was ze iets te laat,en ze dondert op haar achterwerk trede voor trede de hele loopplank af. Ik zie nóg haar borsten op elke trede vrolijk opwippen. En in een ultieme poging om haar val te stuiten spreidt ze de benen,en zet de hielen schrap tegen de loopplank aan,maar het enige resultaat was dat ze voor sneeuwruimer speelde. Want toen ze eindelijk beneden belandde,vlak vóór onze voeten,had ze vrijwel al de sneeuw van de loopplank tussen haar tenen en haar kin zitten,en leek ze net een sneeuwman met een veel te krappe bontjas aan. Maar letsel had ze duidelijk niet,al zou ze de volgende dag wel niet kunnen gaan zitten,nee.

     

    Dat was voor mij het lang verbeide ogenblik om eindelijk de wet nog eens toe te passen. –“Juffertje”,zeg ik,”we zullen op het bureau eens gaan uitzoeken wat u hier op het schip uitgespookt hebt. Intussen arresteer ik u wegens openbare zedenschennis,met name het zich naakt vertonen op een openbare plaats”.

     

    En ze bekijkt me met een paar lodderoogjes,steekt dan de handen uit de mouwen van de bontjas,klopt stevig op het pak sneeuw,dat op haar lichaam rust,waardoor de sneeuwman plots overduidelijk een sneeuwvrouw werd,en zegt streng : “Ik bén geen juffertje. Ik ben de dame van de consul. En wie is hier naakt ?”. En ze doet over haar nieuwe witte jurk haar bontjas half dicht,zo ver als het ging,en maakt aanstalten om naar de taxi te stappen. Maar dat liet ik niet doen. 

     

    -“Ogenblikje,mevrouw van de consul”,zeg ik,”U mag straks van het door u bestelde vervoermiddel gebruik maken om naar het consulaat terug te keren,maar eerst even uw identiteit controleren,niet ?”. En ik fluister mijn maat iets in het oor,en die gaat de combi halen,en we verzoeken de dame vriendelijk om in te stappen en ik zeg haar :”Een identiteitscontrole in de sneeuw is toch maar een koude bedoening,dat zal je wel begrijpen,niet ?”.

     

    En ze stapt in de combi,en ik zet met draaiende motor de verwarming op volle gas en frutsel wat met de radio,haal wat papieren uit mijn laatje te voorschijn,blader er een minuut of twee in,en wat ik verwachtte gebeurt : het pak sneeuw laat los en glijdt met een plof op de vloer van de combi.  En vóór ons zat het levende—en ik moet toegeven appetijtelijke—bewijs van het misdrijf.

     

    Ik had eindelijk mijn dame van de consul te pakken.

     

                                   -------------------------------------------------

     

    De man zweeg en likte veelbetekenend  aan zijn snor. Dus bestelde ik nog een kleintje voor hem,een koffie voor mij.

     

    -“Wel”,zei ik,”dat was mooi meegenomen voor een oudejaar,niet ?”.-Hij knikte,maar ik merkte dat het niet van harte was.

     

    -“Och”,zei hij,”ik kreeg een pluimpje,dat wel. En mijn maats werden ook een beetje meer doortastend. Voorbeelden trekken,zeg ik altijd . Maar mijn volgend voorbeeld was niet alles,verre van”. Hij schudde het hoofd,verzonk in gedachten,schudde weer het hoofd,en dronk zijn borreltje leeg.

     

    -“Een paar dagen later volg ik weer een taxi”,hernam hij,”en ik zie er weer eentje van een loopplank komen. De sneeuw was al weg,gelukkig voor haar. Maar ik greep ze toch bij de lurven,en al haar consuls ten spijt ging ze de combi in en recht naar het bureau. Daar mocht ze een telefoontje plegen,naar haar advocaat dacht ik,en dan zonder pardon de doos in.

     

    En een half uurtje later staat de hoofdcommissaris,trillend van woede,vóór mijn neus te schuimbekken,en hij schreeuwt met overslaande stem dat ik onmiddellijk de dame van de consul van Labrador of zoiets bij hem moet brengen,zodat hij ze persoonlijk naar huis kan voeren vóór haar man ook van het schip kwam en er een diplomatieke rel volgde. Het paar was toch wel zeker voor een receptie uitgenodigd geweest,en mevrouw had er vóór haar echtgenoot genoeg van gekregen,en zo was ze recht in mijn val gelopen,of liever ik in de hare,ja.

     

    Die diplomatieke rel is er toch gekomen,voor mij dan. Want enkele dagen later was er de nieuwjaarsreceptie voor het consulair korps en de hoofdcommissaris heeft er voor gezorgd dat ik,uitgerekend ik,voor de bewaking in stond,en hij heeft me persoonlijk op het hart gedrukt aan de betrokken consul en zijn dame mijn verontschuldigingen aan te bieden.

     

    Ik heb dat dus gedaan. Met een heel klein hartje. Maar ik had sterk de indruk dat de hoofdcommissaris de oorzaak van het misverstand tot in de puntjes uitgelegd had,want de dame van de consul keek me heel geamuseerd en een beetje spottend aan,dacht ik. En de andere dames ook,ja. Maar vriendelijk waren ze wel”.

     

    De gewezen wetsdienaar veegde met de hand het raam weer schoon,en wij zagen de vrouwen in de bontmantels net weer van achter de loods vandaan komen en in de taxi stappen. En die reed waarachtig verder de haven in.

     

    Mijn gezel keek de wagen na,en haalde de schouders op.

     

    -“Toch vind ik die ginder veel leuker”,zei hij.

    05.07.2021

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

    30-12-2008, 00:00 geschreven door bosman  

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (4 Stemmen)
    01-01-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.KIJK OOK OP VLAAIKENSTWEE 05.07.2021

    Wegens drukte op VLAAIKENS vindt u verhaal acht "Een Plasje Verkeerd", verhaal negen "Keulle zit weer op zijn Paaltje" , verhaal tien "Daar komt de Bruid",  verhaal 11 "Schoonbeek Groener !" , verhaal twaalf "Een koning treedt af" ,verhaal dertien "Storm in het Willemdok" , verhaal veertien "Miss Bibs" en verhaal vijftien "Pech voor Dame Fortuna" op VLAAIKENSTWEE ! En het vijftien.de verhaal PACQJE vind u op vlaaikensdrie

    ..................................................................................................................

    01-01-2009, 00:00 geschreven door bosman  

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    06-07-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Zestiende verhaal

    Er werd een nieuw verhaal PACQJE geplaatst op de blog vlaaikensdrie

    06-07-2021, 11:03 geschreven door bosman  

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)

    Omdat het al een beetje druk wordt op VLAAIKENS plaats ik de volgende verhalen op VLAAIKENSTWEE. De eerste zijn : 8.Een Plasje Verkeerd. 9.Keulle zit weer op zijn Paaltje. 10.Daar komt de Bruid. 11.Schoonbeek Groener ! 12.Een koning treedt af 13.Storm in het Willemdok 14.Miss Bibs 


    Omdat er een logische volgorde zit in de verhalen,en omdat de foto's en verklarende teksten in de kolommen er naast met elk verhaal te maken hebben, volgen de recente steeds onderaan !! Voor onervaren bezoekers :je kan gewoon in "INHOUD BLOG" in de linkerkolom op het verhaal van uw keuze klikken,maar dan komen de begeleidende foto's en inleidingen niet mee naar boven... Neem dus maar liever de lift naar de kelder...Volgorde der verhalen van boven naar onder : 1.Getuige ten laste 2.De beet van de Pirañha. 3.Muisje Piep 4.Figaro's Bruiloft 5.Bemin Uw Vijanden 6.De Ziekte van Schmidt 7.De Dames van de Consul (Een oudejaar in de haven)

    Hallo,ik ben Bosman,een prille blogger van 80 jaar die graag vertelt.Maar geloof me,al de verhalen,die hopelijk op mijn blog nog zullen volgen,stoelen op feiten die ergens echt gebeurd zijn.Soms zijn ze met elkaar verweven,maar nooit helemaal verzonnen.Neem nu dit eerste verhaal : drukker "Piet" was mijn grootvader,en hij ging inderdaad maar ééns in de zes jaar op café om de uitslag van de gemeenteraadsverkiezingen te vernemen.En in zijn beginperiode als drukker ging hij inderdaad twee,drie keer per week naar de grote stad,vijftien kilometer te voet heen en vijftien terug...En wie in de archieven van een bepaalde rechtbank gaat snuffelen,vindt daar het proces van de dame,die op haar handen wandelde in de door mij beschreven omstandigheden.En jà,mét de door mij beschreven getuigenis...Zo zie je maar.Nee,het is geen lectuur voor eerste-communiekantjes,noch voor pezewevers.We kunnen zelden lachen met de dingen op het ogenblik zelf dat ze ons overkomen.Maar als het leed geleden is soms des te meer...Voor die mensen schrijf ik.Prettige lectuur !!

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !




    Welkom op mijn blog!

    Archief per jaar
  • 2021
  • 2009
  • 2008

    Foto

    Foto

    Foto

    Dit tweede verhaal,"De Beet van de Pirañha",situeert zich in het "Sas van Emmele",alias Emblem-Ranst.Weliswaar heb ik voor de gelegenheid de woning van de sassenier verbouwd tot watermolen,en heeft eigenaar Miel Vranckx het Sas in 1965 gesloten omwille van de vervuiling van de Nete,geruime tijd vóór de werken het zwemgedeelte dichtgooiden.Maar het was inderdaad dààr dat een meisje door een onbekende hand onder water haar bh-tje verloor...En wat de beet van de Pirañha betreft denk ik met eerbied terug aan de inmiddels overleden dokter,die met een nijptang uit de koffer van zijn auto het slachtoffer én zijn jongebroer bevrijdde...Overigens is het "Sas" nog altijd een mooi plekje,geliefd bij fietsers,wandelaars en liefhebbers van een natje en een droogje...

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    HONNI SOIT QUI MAL Y PENSE

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Het vierde verhaal gaat alweer over Catalonië.Let wel : ik heb nooit bezwaar gehad tegen het vuurwerk dat ze ginds afsteken op Sint Jan,24 juni is er een mooie dag voor.Of liever,een mooie nacht,als je de Catalanen kent.Je kan's anderendaags lekker uitslapen en voor één keer ook nog een siësta doen met de autochtonen.De winkels zijn toch dicht en het strand ligt er om 4 uur ook nog. Maar ik heb ginds een bloedhekel gekregen aan de heiligen Petrus en Paulus.Want die eisen ginder óók hun vuurwerk op,en dàt is op 29 juni.Wat betekent dat je die nacht alweer geen oog dicht doet.En laat het nu juist de volgende dag 30 juni zijn,dé dag van de grote terugrit naar het verre Vlaanderen,met rode oogjes van het gebrek aan slaap... Overigens moet ik deemoedig een bekentenis hernieuwen : het nog niet lang getrouwde bruidje,dat op VE-day haar witte jurk stond te showen voor een publiek van bewonderende geallieerde soldaten,en het mooie ding verloor aan een verloren vuurpijl,heeft mij ook vergeven.Want die pijl ontglipte héél ongelukkig in de achterwaartse zwaai uit mijn hand en vloog de open deur binnen...

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Die oudejaarsavond hadden mijn vrouw en ik een scheepskapitein uit het toenmalige Joegoslavië als tafelbuur.En toen,in het prille nieuwe jaar,de man naar zijn schip terug wou ontdekte hij dat er buiten gans onverwacht een dikke laag sneeuw lag en dat hij geen vervoer naar het vierde havendok kon vinden.We hebben dan maar voor Sint Bernardshond gespeeld en hem heelhuids,zij het ten koste van een deuk in mijn bumper,naar zijn varend tehuis gebracht.Omdat hij met alle geweld ons wou vergasten op een glaasje Slivovic zijn we met gevaar voor lijf en leden de dik besneeuwde loopplank langsheen de scheepswand opgeklauterd,en een uurtje later -de hemel weet hoe-zonder vallen weer afgedaald.Wat dus met "de dame van de consul" in dit zevende verhaal niet het geval was...

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Ik moet bij dit zevende verhaal iets rechtzetten.In de linkerkolom vertel ik van mijn zwerftochten door de haven lang geleden.Ik heb er van alles gezien en gefotografeerd,tot een schip toe,dat in brand stond, en luttele minuten nadat ik rechtsomkeer had gemaakt om terug naar mijn werk te rijden in de lucht vloog tot innig geluk van de persfotograaf die maar op zijn knopje te drukken had voor de foto van het jaar...Ik heb er bananen zien lossen (en vaak een tros meegekregen).Ik heb er rare types gezien in alle kleuren en van alle werelddelen.Maar "dames van de consul" heb ik er nooit ontmoet.Hebben ze bestaan ? Bestaan ze misschien nog ? Of zijn ze een product van de verbeelding,die aan menige toog de vrije teugel krijgt ? Ik zal het nooit weten...

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!