Inhoud blog
  • Gesprek met Frans Depeuter over zijn anti-essay 'Het verborgen leven van Gerard Walschap'
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Boekenbeursgesprek met Frans Depeuter over 'Het verborgen leven van Gerard Walschap'
    Boekenbeursgesprek op 31 oktober 2009
    11-11-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gesprek met Frans Depeuter over zijn anti-essay 'Het verborgen leven van Gerard Walschap'

    Boekenbeursgesprek dd. 31 oktober 2009.

    Interview met Frans Depeuter.

    Staf Versweyveld: Frans Depeuter, ooit in voorhistorische tijden zat ik bij je in de klas in het Sint-Jozefscollege van Herentals en stelde jij mij de vragen. Vandaag is het eindelijk mijn beurt. Mijn wraak zal zoet zijn. Je bracht onlangs een gedurfde verhandeling uit over één van onze grootmeesters uit de Vlaamse literatuur. Voluit noemde je dit een anti-essay en gaf het de titel: ‘Het verborgen leven van Gerard Walschap – Een alternatief onderzoek naar de vent achter de vorm’. Je neemt met dit essay een monument van de Vlaamse literatuur van de vorige eeuw onder handen. Waarom Walschap en niet bijvoorbeeld Ernest Claes of Marnix Gijsen.

    Frans Depeuter: Wat mij al een hele tijd in Walschap intrigeerde was de dubbelzinnigheid.

    Je moet weten dat hij een van mijn jeugdidolen was. In de kleine bibliotheek van mijn moeder bevonden zich, naast een heleboel Davidsfondsboeken, ook werk van de Pillecyn en Streuvels uit de Wereldbibliotheek en jawel, zelfs een paar Walschapromans, meer bepaald Volk en De wereld van Soo Moereman. Toen ik die boeken in mijn handen kreeg, waren dat openbaringen, wegens de vernieuwing van de vorm én de inhoud.

    Die directe volkse verteltrant, zonder belletristische beschrijvingen en moraliserende beschouwingen, die vrije manier van schrijven over de seksualiteit, had ik nog in geen enkele Vlaamse roman aangetroffen. Kwam daar nog bij dat ik het vechten voor het bestaan, de koppige eenzelvigheid en de hang naar eerlijkheid van de meeste personages herkende.

    Walschap werd een god voor mij…

    En dat is zo gebleven tot in de jaren ’60…Toen kwam de gestencilde revolutie met Heibel en andere Bokken. Voor de eerste keer in Vlaanderen werden literatuur én literatoren ongeremd kritisch onder de loep genomen. De heiligverklaarde coryfeeën, of ze nu een kalotje of een rode muts droegen, werden opnieuw op de weegschaal gezet en ditmaal werden de gewichten geijkt volgens het Vorm-vent-principe van Ter Braak en du Perron. Een principe dat ik altijd heb aangehangen en dat ook aan de basis ligt van mijn vroegere en huidige activiteit in Heibel.

    Een van de ‘heiligen’ die op hun sokkel wankelden, was de ‘Prins der Nederlandse Letteren’, Gerard Walschap, die door het jonge krapuul stevig werd aangepakt. Zelfs een Walter van den Broeck, had het naar aanleiding van Alter Ego over een kunstmatige en onhandige flop vol “praat van een paar ouwe wijven”, wat niet heeft belet dat Van den Broeck later een vurige Walschapaanbidder werd.

    Het beeld van de Grote Schrijver kalfde af. In de Walschapboeken na 1960 en zijn interviews stootte ik op uitlatingen en opvattingen waarvan ik steil achteroversloeg. Overigens verloochende Walschap alles wat hij ten tijde van Houtekiet postuleerde omtrent de romanvorm. Alter ego, Het Gastmaal, Het Avondmaal, Het Oramproject zijn schoolmeesterachtige verhandelingen in een banale vorm gegoten. Die bovendien bol staan van slecht geformuleerd betweterig en hyper-reactionair geklets.

    En als er iets is wat mij prikkelt tot onderzoek, is het wel de discrepantie tussen Vorm en Vent, zeg maar schijnheiligheid. Zodat ik niet meer naast Walschap kon natuurlijk.

    Staf Versweyveld: Had je bij het schrijven niet de vrees dat heel je demarche tegen de prins der Nederlandse letteren onbegrip zou genereren, kwetsende verwijten zou losmaken in het pro-Walschap-kamp?

    Frans Depeuter: Uiteraard genereert mijn boek weerstand in bepaalde kringen. Zo heb ik b.v. een reactie gekregen van iemand van het Gerard-Walschapgenootschap, die op een gratuite manier bepaalde zaken probeert te weerleggen. Zo in de zin van “ik geloof nooit dat” of “het is onmogelijk dat”. De man zei o.m. dat ik meer ‘respect’ moest hebben voor een

    zo zo veelvuldig gevierd en gelauwerd auteur. Waarop ik alleen maar kan repliceren dat ik nog altijd meer respect heb voor de waarheid dan voor de nimbus rond het hoofd van om het even wie.

    Dat de geëstablishte media aan mijn dossier minder aandacht besteden dan aan de zoveelste roman van een literaire superstar, was te verwachten. Dat zal in hoofdzaak wel te wijten zijn aan het heiligschennend karakter van mijn het werk, dat niet strookt met de mainstream omtrent Walschap. Aan iconen mag je niet raken, je moet ze op zijn voetstuk laten staan en er kaarsen voor branden.

    Dat is overigens ook de reden waarom mijn werk niet bij een gerenommeerde uitgeverij uitkomt. Denk je echt dat het zou worden geaccepteerd door een uitgeverij die zich ‘Houtekiet’ noemt? Of die de vlag ‘Vrijdag’ op haar mast heeft gestoken. Deze namen tonen aan dat die bedrijven berusten op adoratie van de iconen. Voor doorgedreven ‘kritische’ benaderingen van literaire ‘goden’, is er bij hen geen plaats.

    Kortom: ik heb heel bewust het manuscript niet aangeboden aan de gevestigde uitgeverijen, maar mij direct tot Berghmans Uitgevers gericht. OK, Berghmans is een klein bedrijf, maar het heeft meer lef dan de gevestigde uitgeverijen die zich richten naar het ‘correcte’. Ik zal het zo zeggen: liever een kabouter met kloten aan het lijf dan een gecastreerde reus!

    Staf Versweyveld: Bij lezing voelde ik met de punten van mijn ellebogen dat je bij het samenstellen en schrijven gedreven bent geweest door een soort van verontwaardiging zonder daarbij het meesterschap van Walschap te ontkennen of te minimaliseren. Waar komt die kwaadheid precies vandaan? Om heel concreet te zijn: welke negatieve, irritante kwesties wrijf je Walschap aan?

    Frans Depeuter: Kwaadheid is het zeker niet, veeleer een hoge graad van ergernis. Terwijl door auteurs als Timmermans, Claes en vooral Streuvels bij herhaling de luizenkam is gehaald, werd en wordt over Walschap steeds de mantel der liefde gespreid. Walschap was een heilige in de Linkse Kerk en daar moest je met je tengels afblijven. Reeds van tijdens de oorlog is rond hem een soort van ‘cordon protecteur’ gespannen, - zoals dat overigens nu nog het geval is voor sommige literaire afgoden.

    Welnu, als je de vent Walschap naast de vorm Walschap legt, dan bemerk je een enorme kloof tussen wat hij schreef en wat hij deed. En dát is iets waar ik een kind van zou krijgen in mijn knie. Het eerste wat je van een auteur mág en moét verwachten, is consequentie in woord en daad. Een schrijver heeft immers de pretentie de weg te wijzen aan de wereld. Het is zoals vroeger met de pastoors: als pastoor Munte met zijn meid aanpapte, was het veel erger dan wanneer boer Vermeulen met het melkmeisje in het hooi kroop.

    Ik heb in mijn boek aangetoond dat de ‘mens’ Walschap heel anders was dan de ‘schrijver’. Vooral op 5 domeinen uit zich dat:

    • § Zijn geloofsafval was hoofdzakelijk ingegeven door (overigens terechte) rancune tegen de clerus, die hem erg onheus had behandeld.
    • § In tegenstelling tot de meeste van zijn romanfiguren was hij een zelfingenomen egootje, dat als manipulator geen weerga had.
    • § Hij heeft dingen gezegd en geschreven die zonder meer racistisch zijn en die thans in aanmerking zouden komen voor de antiracismewet.
    • § Hij noemde zich aldoor een socialist, maar was in feite een liberale socialist, een kaviaarsocialist zoals er heden ten dage nogal wat rondlopen.
    • § Zijn houding tijdens de oorlog was, om het met een eufemisme te zeggen, niet vrij te pleiten van Deutschfreundlichkeit.

    Staf Versweyveld: Laten wij deze punten een na een nader bekijken en beginnen met zijn adieu en merci aan het katholieke geloof. Waren zijn geloofscrisis en uiteindelijke geloofsverzaking dan onoprecht?

    Frans Depeuter: De geloofscrisis van Walschap was eigenlijk meer een Kerkcrisis, gebaseerd op de onheuse behandeling door het klerikale instituut. In 1929 haalde hij met zijn controversiële roman over de huwelijksmoraal, Adelaïde, de banvloek van de clerus en een aantal katholieke critici op de nek. Er werden kwalificaties gebruikt als “viezigheid”, “misdadig en zedeloos”, “bezetenheid”, “pornografie”. Het ging zelfs zover dat hij tijdens de mis, in het bijzijn van vrouw en kinderen, door zijn parochieherder van op de preekstoel geblameerd werd en dat zowat 100000 kajotters en huismoeders in een krantenmotie beloofden nooit iets van die ‘vuilschrijver’ te zullen lezen……Je zou voor minder zeggen ‘Salut en merci’.

    En dat heeft Walschap dan ook gedaan. Hij verliet het katholieke huis, waarin hij tot nu toe eten en drinken had gevonden. Maar geen nood. Dadelijk vond hij bescherming onder een ander dak, dat van de linkse Kerk, die hem als een held onthaalde. Méér zelfs: hij kreeg een sokkel tegen de hoofdpilaar, met een kaarsenhouder en een offerblok ervoor. Herwig Leus, die vanuit vrijzinnige hoek toch onverdacht is, schreef in ‘Bok’: “Walschap speelde het klaar om langzaamaan naar de top te klimmen () en zonder veel moeite dan nog: de vrijzinnigen ondersteunden hem en gaven hem een flinke duw omhoog waar dat nodig bleek.”

    Maar Leus zei nog straffere dingen: “Uit ‘Vaarwel dan’ blijkt dat Walschap enkel en alleen om opportunistische redenen het geloof heeft vaarwel gezegd. In ‘Salut en Merci’ zegt Walschap over God: ‘Ge komt zonder hem verder dan met hem.’ Inderdaad, Walschap is verder gekomen zonder God dan met hem. Walschap heeft zijn weg gemaakt door op zeker ogenblik ‘stik’ te zeggen aan God. Bij Walschap heeft dat ‘stik’ iets van een reclame-slagzin van een grote zaak.”

    Het ‘stik’ legde Walschap inderdaad geen windeieren. Ondanks de boycot van klerikale zijde groeit zijn succes. Eigenlijk moeten we zeggen: ‘dankzij’ de boycot, zoals hijzelf in Muziek voor twee stemmen (1963) schrijft: “Als ik bedenk wat men van mij kan gedaan krijgen met een klontje suiker, ben ik de Vlaamse geestelijkheid dankbaar die mij onveranderlijk met azijn heeft gedrenkt. Ik zou het anders nooit zo ver hebben gebracht”?

    Staf Versweyveld: Je wrijft Walschap ook racisme aan.

    Frans Depeuter: In 1965 schreef Walschap in een artikel dat getiteld was ‘Opdat de blanke ontwake’: “Zelf laat ik geen gelegenheid meer voorbijgaan om mijn mening te zeggen over de gekleurde achterblijvers.”

    Welnu, die ‘mening’ komt aldoor sterker tot uiting naarmate hij ouder wordt, dus in zijn boeken na 1960. In Het Oramproject laat hij het hoofdpersonage, Adi Breugelovs, uitspraken doen waarvoor je thans gegarandeerd meneer De Witte van het Centrum voor Gelijke Kansen en Racismebestrijding op visite zou krijgen.

    Ik laat u even proeven:

    • § ’Ik haat de negers van Afrika. In de negentiende eeuw waren het nog naakte apen en nu wij er mensen van gemaakt hebben jagen ze ons uit hun land omdat we hun niets dan kwaad zouden hebben gedaan. Ik haat nog meer de negers van Amerika ().”
    • § Het zijn “analfabete, konijnachtig zich voortkwekende miljoenenenvolkeren”, zegt hij, met wie we geen medelijden moeten hebben, want “wij zijn in een ruwer klimaat even arm geweest als zij en wie had medelijden met ons, wie hielp ons? Wij hebben onszelf opgewerkt. Dat moeten ook zij doen. () Onze hulp houdt hen langer lui en arm.’”

    Jamaar, hoor ik sommigen al zeggen, dat zijn de woorden van een romanfiguur, niet die van zijn schepper… In dat verband verwijs ik naar het interview dat Willem M. Roggeman in 1977 van hem afnam. Roggeman stipt aan dat Breugelovs overkomt als een racist en vraagt aan de auteur: “Zijn dit dan ook de ideeën van de schrijver Walschap?” Waarop Walschap resoluut antwoordt: “Ik ben het volledig eens met Adi Breugelovs.” En als de verbaasde interviewer nogmaals aandringt: ”Velen vragen zich af in hoever u het met hem eens bent,” doet de zelfverklaarde humanist er nog een schep bovenop: “Vijfhonderd procent.” Wat overigens bevestigd wordt door het feit dat hij ook in zijn interviews uitspraken deed die er zwaar over zijn.

    Staf Versweyveld: Walschap nam in die boeken ook uiterst conservatieve standpunten in, stel je.

    Frans Depeuter: Ooit heeft hij gezegd: “de nieuwe mens, de man die verstandig en bekwaam leeft, seksueel en creatief, rechtvaardig en volkomen los van zijn voormalig geloof, ethisch en sociaal geëngageerd”, dat is “Houtekiet, dat ben ik zelf”. Jammer genoeg is er in dat nieuwe mensbeeld geen plaats voor homo’s en provo’s, die hij via zijn ‘alter ego’ uit de roman Het Avondmaal “geperverteerden” noemt. Als het mogelijk was, zou hij “al de nozems, beatles, provo’s en hippies in scheepsruimen naar Argentinië sturen, achter de runderen met knuppels het slachthuis in drijven”.

    Ja, de oudere Walschap gaat er nogal driftig tegenaan. Ook de literaire nieuwlichters uit de jaren ’60, zoals Paul de Wispelaere en Ivo Michiels, zou hij tegen de muur willen zetten. En zelfs een Picasso zou hij “met groot plezier neerknallen”, zei hij ooit in ‘Vergeet niet te lezen’.

    Nochtans vormde dat alles blijkbaar geen bezwaar voor de Vereniging van Vlaamse Letterkundigen en voor de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde en voor de Vlaamse PEN om hem gedurende acht jaar voor te dragen als onze kandidaat voor de Nobelprijs Literatuur.

    Staf Versweyveld: Toch poneert Walschap bij gelegenheid telkens met groot aplomb dat hij een socialist is.

    Frans Depeuter: Ik heb daarnet al gezegd dat hij een salonsocialist was.

    Ik ga het niet hebben over zijn talrijke koninklijke onderscheidingen tot Ridder en Commandeur en Grootofficier, met als kers op de taart: het baronschap!

    Laten we het liever hebben over zijn “erelint van de cultuurmens”, zoals hij het uitdrukte in Salut en merci: “Ik draag sedert jaren dit erelint van de cultuurmens, ik geniet de plichten en rechten die het oplegt en verleent. Zij wogen mij licht. Als het dienstmeisje er niet was, moest ik wachten tot de straat ledig was om de vuilnisbak tot op de rand van het trottoir te dragen. Als ik een ruitje kocht, drie meter kippedraad of twee meter lat, moest ik deze lage voorwerpen in papier laten wikkelen, zodat ik iets culturelers scheen te dragen. Timmeren in het tuinhuisje moest ik opgeven om de buren niet te laten merken dat een grote geest op zulke gemene bezigheden zijn zinnen zet

    Ja, socialisme noemt men dat…

    Ook zijn armoede, waarover hij constant klaagt, is van bedenkelijke aard. Walschap trouwde in 1925 met de dochter van een hoteleigenaar die bovendien regentes was, wat in die tijd heel wat betekende. Op de glamourachtige huwelijksfoto staat de armoedzaaier met een wit hemd met manchetknopen aan de mouwen, en met witte handschoenen in de hand en glanzende zwarte schoenen aan de voeten, naar de toen bekende studiofotograaf Stijn Blanckart te kijken. Het bruidje is volledig in smetloos wit gekleed: mondaine witte schoentjes, witte kousen, lange witte handschoenen en een wit kleed met een lange tulen sleep. Na de late, plechtige mis om 11.30 u., werd een feestmaal aangeboden dat bestond uit 12 gangen waaronder palingbrokjes, bruidskorfjes, zalm, reebok, jonge duifjes, ananas in witte wijnroom, kampernoelie in tulband, Rouaanse eendjes, kreeft, roomijs, fruit en gebak.

    Als ik dan denk aan het huwelijk van mijn ouders, die geen foto, geen feest, geen late mis hadden en 3 km ver te voet over een karspoor naar de kerk gingen, en uit wier mond ik nochtans nooit het woord ‘armoede’ heb vernomen, dan heb ik toch mijn bedenkingen omtrent de ‘armoede’ van de heer Walschap.

    Ook in verband met zijn loon zijn er merkwaardige dingen. Reeds in de tijd van zijn bruiloft klaagde de man steen en been over zijn ‘armlastigheid’. Nu moet je weten dat hij in 1923 als redactiesecretaris van het ‘Het Vlaamsche Land'… 930 frank per maand verdiende, d.i. 11160 frank per jaar. Ter vergelijking: de jaarwedde van een gehuwde onderwijzer met nul dienstjaren bedroeg toen tussen 5200 frank (in een gemeente tot 5000 inwoners) en 5800 frank (in een gemeente met meer dan 100000 inwoners).

    In de jaren ‘20 begon Walschap ook, bij links zowel als bij rechts, ijverig te lobbyen voor een regelmatige betrekking. Of beter voor één betrekking: inspecteur van de bibliotheken. Want ondanks zijn ‘armoede’ aanvaardde hij niet de eerste de beste job. Tot 4 maal toe weigerde hij iets wat voor hem ‘geregeld’ werd. Eerst was er het redacteurschap van ‘De Morgenpost’ (Antwerpse editie van ‘De Standaard’), dat hem door Frans Van Cauwelaert, de katholieke burgemeester van Antwerpen, werd aangeboden. Walschap weigerde en ging voort met klagen. Toen Van Cauwelaert 3 jaar later nogmaals dat redacteurschap aanbood, weigerde hij weer. In 1934 presenteerde kanunnik/professor Arthur Boon, de voorzitter van de Katholieke Vlaamse Radio-Omroep hem de functie van journalist bij het gesproken dagblad. Walschap wees het af en klaagde voort. In 1940 verwees hij ook het aanbod van Maurice Roelants om conservator van het Brusselse Wiertzmuseum te worden naar de scheurmand.

    Slechts één job vond hij goed genoeg: het inspecteurschap van de bibliotheken, maar hiervoor had hij jammer genoeg niet het vereiste diploma. En toch zou het in orde komen.

    Staf Versweyveld: U beschuldigt de zelfverklaarde socialist ook van onverholen sympathie met de bezetter in de jaren 40-45.

    Frans Depeuter: ‘Onverholen’ is niet het juiste woord, want Walschap probeerde zijn sympathie met alle mogelijke middelen te verhullen.

    In het oorlogsleven van Walschap treffen we heel wat ‘deutschfreundliche’ handelingen aan. Ik vermeld er enkele…

    Vooreerst is daar het zonet vermelde inspecteurschap van de Openbare Bibliotheken… Zowat 15 jaar heeft hij gelobbyd bij links en recht, bij rood en blauw en oranje, bij vrijdenkers en geestelijken, ja tot zelfs bij koning Leopold III, maar tevergeefs. En dan vallen de Duitsers binnen en een paar maanden later, in oktober 1940, wordt het begeerde ambt hem in de schoot geworpen. Terwijl iedereen toch weet dat het verwerven van zo’n staatsambt tijdens de oorlog onmogelijk was zonder inzet van de collaborerende instanties.

    Een paar maanden later doet zich alweer iets vreemds voor. De Duitse dichter Adolf von Hatzfeld, die zich inzet voor het Duits-Vlaamse cultuurengagement, komt op uitnodiging van de DeVlag enkele lezingen geven in Vlaanderen. In Brussel, Brugge, Gent en Hasselt wordt hij ingeleid door uitgesproken Duitsgezinde lieden als Urbain Van de Voorde, Robert Van Roosbroeck, Herman De Vleeschauwer en Lambert Swerts. In Antwerpen biedt Walschap zich aan om die taak op zich te nemen, en in zijn toespraak zou hij hebben gezegd: “De komst van deze Duitse dichter is een eerste bijdrage, niet enkel ter inleiding van een Nieuwe Orde, maar ook van een nieuwe liefde. Zoals de Vlamingen Duitsland trouw bleven in zijn nederlaag, zo zullen zij het evenzeer in zijn triomf trouw ter zijde staan.”

    Ook bij de keuze van zijn uitgevers laat Walschap serieuze steken vallen. Hij debuteert in Duitsland in 1933 bij de joodse uitgever Jacob Hegner. Wanneer de Reichspropaganda-minister Jozef Goebbels echter de Reichsschrifttumskammer instelt met het doel de Duitse kultuurmarkt ‘judenfrei’ te maken, probeert Walschap zich op alle mogelijke manieren los te maken

    van Hegner-Verlag. Dat lukt hem uiteindelijk in 1938, en dan verhuist hij naar de uitgeverij Diederichs, die bekend stond als “eine Sammeladresse für völkisch-nationale Autoren” en ook de steun genoot van het Goebbelsministerie. Ook voor zijn Franse vertalingen verzeilt hij in vreemd gezelschap. In 1941 en 1942 verschijnt bij de collaborerende uitgeverij Éditions de la Toison d'Or een Franse vertaling van Houtekiet met een inleiding van de collaborateur Guido Eeckels; in 1944 was het de beurt aan Denise.

    Vermelden we ook nog het geval van de ‘Berlijnse Rede’. Op 1 februari 1941 gaat Walschap, op uitnodiging van het Deutsch-Belgische Gesellschaft om een reeks lezingen te geven in Duitsland, in Berlijn een voordracht houden, waarin hij o.m. zegt dat “die ganze Geschichte des flämischen Stammes beweist, daß er unter allen Germanen gewiß nicht der am wenigsten leidenschaftliche ist“.

    Even ‘vreemd’ is dat Walschap tijdens de oorlog meermaals het bezoek krijgt van een paar hoge ambtenaren van het Militair Bestuur die een centrale rol speelden in de Flamenpolitik, nl. Sonderführer Dr. Hans Teske en Dr. Franz Petri. De eerste was verantwoordelijk voor literatuur bij de Propaganda Abteilung en besliste over de toewijzing van papier en vanaf 1943 over de licentienummers voor nieuwe boeken. De tweede hield zich bij de Militärverwaltung bezig met de reorganisatie van het Vlaamse cultuurleven. Verklaart dat misschien het feit dat Walschap nooit een censuurnummer heeft moeten aanvragen en dat hij gedurende de hele oorlog zoveel papier kreeg als hij wilde?

    Staf Versweyveld: Je hebt het enkele malen ook over Walschap relaties met de collaborerende pers.

    Frans Depeuter: Die verliep vrij vlot, om niet te zeggen vriendschappelijk.

    Zo verschijnt n 1941 een fragment van Houtekiet in de ‘Brüsseler Zeitung’, een uitgesproken antisemitische en antigeallieerde krant.

    Ook bij ‘De Dag’ lag Walschap in de gunst. Op 1 september 1941 prijkte er zelfs publiciteit voor het ‘boek van de week’ Een mensch van goeden wil met vlak daaronder het “tweede boek van de week”, Mijn Kamp. Daarnaast staat stichtende lectuur over “de kliek der bewonderaars van het met de zegen Israëls tot stand gekomen drievoudig verbond Churchill-Stalin-Roosevelt” en “de anglo-bolsjevisten”, “de kwakzalvers van Radio-Londen” en de “schraapzucht” van de joden die “zich op misdadige wijze aan het algemeen welzijn vergrijpen” en zo “geld bijeen sjacheren”, enz.

    Een ander sprekend feit is zijn ‘avontuur’ met de nationaal-socialistische krant ‘Volk en Staat’. Het redactielid Jeanne De Bruyn had een positieve recensie geschreven over het ‘volksverbonden’ De wereld van Soo Moereman, maar in 1944 haalde ze de cynisch-pessimistische Tor en De Consul compleet onderuit als “een opeenstapeling van akeligheden en kunstmatigheden”, die niets meer met het ‘volk’ te maken hadden. Walschap is van de haan gepikt en reageert furieus in een brief aan de redactie, waarin hij schrijft: “Ik heb in volksverbondenheid niets te leren van die sukkel (). De modelvolksverbondenen, de Duitsers, verstaan mij en haar niet.”

    Staf Versweyveld: Ik lees ook iets over brieven aan de Gestapo…

    Frans Depeuter: Ach ja, de brieven aan de Gestapo, dat is een verhaal op zich. In 1949 schrijft de essayist Jozef Van Mierlo aan Walschap een brief met een zware beschuldiging over diens oorlogsgedrag. De eerste reactie van Walschap is dat hij wegwuivend antwoordt dat hij om de brief “slechts smakelijk gelachen” heeft. Maar dan preciseert Van Mierlo, dat Jan Grauls, de oorlogsburgemeester van Brussel, hem vertelde dat er brieven waren ontdekt, waarin Walschap aan de chef van de Gestapo schreef dat de beste propaganda in België tegen de Katholieke Kerk bestond in de verspreiding van het nationaal-socialisme. Nu herinnert Walschap zich plots dat hij inderdaad eens een brief had geschreven naar een Gestapoman omtrent ‘Een mensch van goede wil’: “Ik weet niet meer wat hij daaromtrent wilde hebben en ik weet ook niet meer wat ik hem heb geantwoord. Ik vermoed dat hij een exemplaar heeft gevraagd en dat ik ontwijkend heb geantwoord”. En tevens herinnert hij zich dat hij ook eens een brief had geschreven aan een studiekring van Duitse officieren, die “uit zuiver intellectuele belangstelling” zijn mening over het klerikalisme in Vlaanderen had gevraagd. Daarmee is de kous echter niet af: in een volgende brief schrijft Van Mierlo hem dat het niet om één of twee, maar om zes Gestapobrieven gaat. En jawel, nog die zelfde dag blijkt het Walschap ook te binnen te schieten dat het er inderdaad best 6 kunnen zijn geweest, maar “ik geef u de stellige verzekering dat al wat ik geschreven heb in mijn vorige brief juist is op detail-hiaten van mijn geheugen na ()”. M.a.w. Walschap wist niet meer óf hij brieven had geschreven, maar hij weet absoluut zeker dat er in die brieven niets verkeerds stond.

    Staf Versweyveld: Zou je Walschap een collaborateur noemen?

    Frans Depeuter: Nee, dat is een brug te ver. We kunnen hem niet op dezelfde lijst zetten als pakweg Bert Peleman, Wies Moens, Pol Le Roy, Cyriel Verschaeve en anderen die zich actief inzetten voor het nationaal-socialisme. Misschien moeten we in het geval Walschap het woord ‘sympathie’ vervangen door ‘pragmatische inschikkelijkheid’ (wat in feite nog smaller klinkt dan open collaboratie). Laten we zeggen dat hij een kleine schipperaar was, zo’n typische kruidenier die zijn winkel probeerde te redden. Jeroen Brouwers gebruikte er de termen “kleine collaboratie” en “smalburgerlijk opportunisme” voor.

    Nu moeten we zeggen dat de meeste Vlaamse auteurs tijdens de oorlog zoniet duitsvriendelijk dan toch erg ‘grijs’ waren. Slechts enkele durfden het aan om tegen de stroom in te roeien en in het verzet te gaan, zoals Victor Brunclair en Kamiel van Baelen (die omkwamen in Duitse kampen) of Raymond Herreman en Johan Daisne.

    Die ‘grijsheid’ kwam voort uit voorzichtigheid en eigenlijk kunnen we dat best begrijpen. Niet iedereen heeft de overmoed om als martelaar de eeuwigheid in te gaan, en daarvoor hoef je zelfs geen schrijver te zijn. Mijn essay houdt dus geen veroordeling in van de vele kleine Vlaamsgezinde mensen die in het begin van de jaren ’40 geloofden in een nieuwe, betere wereld en pas achteraf zagen welke nachtmerrie hun droom zou zijn geworden.

    Maar wat ik wél veroordeel, is dat er ná de oorlog, wanneer de balans opgemaakt was, nog lieden (én kunstenaars) waren die hun arm omhoog staken (wat ik zelf heb meegemaakt). Ik geloof dus dat ik het geval Walschap zou hebben gelaten voor wat het was, indien hij niet zo’n leugengordijn om zich had opgetrokken.

    Wat mij bij Walschap zo tegen de borst stootte, was dat hij na de bevrijding zijn kruideniersgeest aan de man probeerde te brengen als “lijdzaam verzet”. In plaats van een onderzoek naar zijn oorlogsgedrag eiste hij zelfs erkenning en beloning, omdat (citaat) “ik met een stoutheid die niemand mij toen heeft nagedaan, stelling nam tegen de nieuwe theorie”. Constant heeft hij het over zijn “openlijk verzet” en “meer dan gewone moed”. In een brief aan Victor E. van Vriesland schreef hij zelfs: “Voor de vrijheid heb ik met mijn eigen gezin en familie gevochten op leven en dood.” Dát is niet één, maar twee bruggen te ver.

    Staf Versweyveld: Destijds is er een onderzoek geweest naar Walschaps gedrag tijdens de oorlog. En toen heeft Walschap zich toch verdedigd?

    Frans Depeuter: Inderdaad, hij heeft zich verdedigd, maar zijn verdediging was weinig overtuigend. Om zijn ‘heldenmoed’ aan te tonen verwijst hij naar de (sic) “honderden artikelen” en “tientallen voordrachten” die hij benut zou hebben om zijn antipathieën tegenover de bezetter “scherp uit te spreken”. Jammer genoeg is van al die ‘dappere’ teksten niets terug te vinden, evenmin als van zijn toespraak tot Von Hatzfeld en de brieven aan de Gestapo. Terwijl Walschap toch alle mogelijke kattebelletjes die hij kreeg en schreef, zorgvuldig bewaarde, blijken juist de documenten die een objectief bewijs zouden kunnen leveren dat Walschap zuiver op de graat was, in de nevelen des tijds te zijn verzwonden. De beweringen van Walschap omtrent zijn ‘verzet’ zijn dus niets anders dan… beweringen van Walschap.

    Staf Versweyveld: Je hebt allicht enorm veel research moeten doen om alle informatie bij elkaar te krijgen. Mag ik aannemen dat je daartoe ook de nodige subsidie hebt gekregen van het Vlaams Fonds voor de Letteren?

    Frans Depeuter: Subsidie?… Vergeet het maar. Ik heb overigens geen subsidie aangevraagd, omdat ik ze toch niet zou krijgen. Ik ben, ondanks mijn 42 publicaties in boekvorm, mijn 24 toneelcreaties, mijn 13 literaire prijzen en mijn 100den bijdragen in kranten en tijdschriften, zelfs geschrapt van de lezingenlijst. Depeuter kleurt te veel buiten de lijntjes, zie je. Ik heb een ‘vuil blad’, ik gedraag me niet correct genoeg. Terwijl een ander voor een op stapel staande biografie over Walschap zomaar even 40000 euro krijgt en de uitgever een supplementaire pot in de handen wordt gestopt, doen ikzelf en Berghmans Uitgevers alles op eigen risico.

    Ik wil er trouwens op wijzen dat het huidige subsidiesysteem compleet fout is. Vroeger kreeg je al dan niet steun voor een werk dat beoordeeld werd nadat het verschenen was. Nu wordt subsidie verleend voor iets wat ‘men’ gaat maken. En die ‘men’ zijn steeds weer dezelfde gegadigden van wie het Fonds voor de Letteren weet dat ze zeker geen ‘incorrect’ werk zullen maken.

    De uitsluiting van anderen gebeurt op basis van de willekeur van enkele ‘specialisten’ die vaak je werk niet eens kennen.

    Alles wordt gekanaliseerd. Ik denk met weemoed terug aan de jaren ’60-’70, toen een wildgroei van teksten het literaire leven overspoelde. Nu wordt alles officieel ‘in correcte banen geleid’ door een methode van pre-subsidiëring.

    Overigens vraag ik me af waarom een schrijver moet worden gesubsidieerd met belastinggeld van de burger. Een bakker of een beenhouwer wier zaak niet marcheert, hebben dat toch ook niet. Maar een schrijver wordt reeds als ‘armlastig’ beschouwd indien hij geen jaarinkomen heeft van 35000 euro, dat is de grens voor subsidiëring. Schandalig is dat. Temeer omdat de meeste auteurs nog op het inkomen van hun partner kunnen rekenen. Er zijn er zelfs bij die constructies, zoals een bvba, opzetten om toch maar zoveel mogelijk binnen te rijven.

    Nu goed, ik heb dat gemeenschapsgeld niet nodig omdat ik - gelukkig maar! - beschik over een matig pensioen.

    Ik blijf in leven.

    Ik blijf schrijven.

    En vooral: ik blijf mezelf.

    11-11-2009 om 21:21 geschreven door jos

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (14 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    Archief per week
  • 09/11-15/11 2009

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!