+ Poëzie.
In een vergeten kerk sta ik voor de deur. En ga ik rustig naar het altaar. Ik heb lang naar God gevraagd: Redder, zijn er paarden in het paradijs? Immers, dit leven is het beste moment dat ik doorbreng, waarschijnlijk in het zadel. Laat het vreemd aan iemand lijken, er is niets mooiers op aarde. Gekke sprong, kracht en druk, drievoudige fractie van gesmede hoeven, gekke wind, wil en ruimte, ja horizon die je aantrekt. Verkeersborden in de verte leiden ergens onder de weiden, mist en regen. Geloof me, mensen, ik ben niet schuldig, dat ik op paarden werd geboren. En het paard raakt zijn handpalmen aan met zijn lippen, in het gras van de dauw glinstert met diamanten. En de hele wereld in de ogen van paars verdrinkt, en de zon strengen manen vergulden. Misschien kiezen we niet voor het lot, en boven wordt het vuur van mijn ziel gegeven. Vergeef me, Here, maar ik heb geen paradijs nodig, als er geen paarden in het paradijs zijn.
Ik zou je alleen aanraken, ik zou alleen je gezicht zien, ik zou in je ogen duiken. Voorbij de geneugten van het huilen. Ik zou gewoon je stem horen. En een vluchtige blik vangen. Spanning tussen de vingers van het haar. En, de weg zal teruggaan. Ik zal je zachtjes bij de schouders nemen. Bij kussen zal ik me verkleden en als ik je de gave van spreken ontzeg, zal ik de weg terug sluiten. Ik zal je wervelen met een wervelwind van verlangens. En bij de afgrond op de rand, zal ik door de vreugde van het lijden leiden, ik zal mijn dorst te drinken geven. Lang, lang, dan droom ik, hoe ik je hand in mijn hand houd, als kussen de ogen en wimpers, en ik druk mijn wang tegen mijn wang. Ik zou je alleen aanraken, ik zou alleen je gezicht zien, ik zou in je ogen duiken, en de geneugten van het huilen opvangen.
|