Op mijn raam klopt de regen. Opende het raam en zag naar buiten.
De arbeider krijst over de machine. Ik was een straatmuzikant,
en jij was de zoon van een prins. Ik zong over het lot van een schurk,
en met vergulde balustrade. Je bent geen onzin voor mij en
geen cent, je gaf me een glimlach.Maar de oude prins herkende
het idee. Hij schreeuwde de zoon van de opdracht af
en beval de bediende lakei om het meisje het erf uit te jagen.
En ik werd die avond dronken. Maar in een gezegende wereld,
ik was een prinses dochter, en jij was een straatmuzikant.
|