Langs mijn straat klinkt dat jaar stappen mijn vrienden vertrekken. Mijn vrienden, het langzame vertrek van die duisternis achter de ramen is aangenaam. Mijn vrienden rennen, er is geen muziek of zang in hun huizen, en alleen als de meisjes van Parijs blauw hun veren aansteken. Wel, ja, wel, niet de angst voor jou wakker maken, weerloos, midden in deze nacht. Tot het verraad van de mysterieuze passie, mijn vrienden, mist je ogen. Oh eenzaamheid, hoe jouw karakter is cool. Schitterend met een ijzeren kompas, hoe koud je de cirkel sluit, geen aandacht schenkt aan de nutteloze zekerheid. Dus bel me en beloon. Je lieveling, gestreeld door jou,getroost, leunend tegen je borst, was je koude blauw.
Laat me op je tenen gaan staan in je bos, aan het einde van het slow motion gebaar, vind je gebladerte, breng het naar je gezicht, en voel je als wees, als gelukzaligheid. Geef me de stilte van je bibliotheken, je concerten strikte motieven, en wijs, ik zal diegenen vergeten die zijn gestorven of nog leven. En ik zal wijsheid en verdriet leren kennen, voorwerpen vertrouwen me hun geheime betekenis toe. De natuur, leunend tegen mijn schouders, zal de geheimen van haar kinderen aankondigen. En dan van tranen, van duisternis, van de arme onwetendheid van vroegere vrienden, zullen mijn mooie trekken verschijnen en weer oplossen.
|