Ze noemden me een tovenares en gaven boeketten. S Nachts, in de volle maan, stelden ze sonnetten samen. Ze smeekten om een samenkomst, ze beloofden alles op hun voeten en hielden hem bij hun schouders, omdat ze verdrietig waren. Ze hebben elkaar verraden voor mijn plezier, ervan overtuigd dat loyaliteit slechts een conventie is. Ze zeiden dat de plas van mijn ogen onvermijdelijk is. En ze baden tot de heilige dat ik zachtaardig zou worden, dat ik mezelf, helemaal mezelf, zonder een spoor zou geven, Heet verzekerd dat liefde zoet zou zijn. En in reactie op mislukkingen, na de vijfde poging. Ze noemden een besmetting. Ze antwoordde met een glimlach. Alle bekentenissen raakten het hart niet aan. Ik heb er maar een nodig de beste ter wereld.
|