We hielden allebei, net als kinderen, plagen, testen, spelen. Maar iemand onvriendelijke netwerken We verspreiden ons, ontdooien een glimlach. En hier zijn we allebei op de pier. Niet wetende het gewenste paradijs. Maar weet dat ik zonder woorden bij je hart blijf .
Je hebt me alles verteld zo vroeg. Ik heb alles op gelost zo laat. In de harten van onze eeuwige wond. In de ogen van de stille vraag. De aardse woestijn is grenzeloos. De hoge hemel is starless. Een zacht geheim is afgeluisterd. En de vorst is eeuwig krachtig.
Ik zal met de schaduw praten. Mijn lief, vergeet geen liefde. Je beeld is onbeweeglijk in de schaduw van mijn hangende oogleden. Het wordt donker. De luiken worden dichtgeslagen. De nacht nadert alles. Ik hou van je, spookachtig, oud. Jij alleen, en voor altijd.
Gedurende de vele winters herinner ik me de dagen van de zonnewende, en elk was uniek en werd opnieuw herhaald zonder te tellen. En hun hele serie is beetje bij beetje opgemaakt dat zijn de enige dagen waarop het ons lijkt dat de tijd is geworden. Ik herinner ze allemaal: de winter komt in het midden, wegen zijn nat, de daken stromen en de zon warmt op een ijsschots. En liefhebben, als in een droom. Aan elkaar worden haast gemaakt. En in de bomen erboven. Zweet uit de hitte van het nest. En halfwake handen luiheid gooi en draai aan de wijzerplaat. En de dag duurt langer dan een eeuw. En eindigt niet met een knuffel.
|