+ Poëzie.
Elke avond, zodra de dag aanbreekt, neem ik afscheid,
het verlangen naar doodsleed. En opnieuw, bij het aanbreken van een koude dag, zal het leven mij overweldigen en pijnigen.
Ik zeg vaarwel en goed, zeg vaarwel en kwaad. En de hoop en afschuw van scheiding van het aardse. En de volgende ochtend ontmoet ik de aarde opnieuw. Om het kwaad te vervloeken, om voor goed te doen.
God, God, vol kracht en kracht, zijn jullie allemaal zo leven om te leggen, naar een sterfelijke, gevuld met ochtenddromen, over u smacht zonder rust dragen.
We hebben haast, we genieten van verwennerij.
We willen tijd hebben om overal genoteerd te worden,
en een uniek leven als dit gaat over in achteloze ijdelheid.
We verspillen talenten aan kleinigheden, soms spenderen we alles
voor afval tot een cent. En nu merken we helemaal niet hoe het hart
vol zit met afval. Om helemaal niet meer te leven zorgeloos te zwijgen.
Het is tijd om te stoppen, zonder gedoe om na te denken over het eeuwige.
|