Sneeuw als kant. Sneeuw op de dennenen op de struiken.
In witte bontjassen vergeten. En verstrikt in de takken.
Gewelddadige sneeuwstormen zullen komen.
O kind, ik heb lang gehuild over je lot. Met elke nacht verlang ik meer en meer, sterker.
Ik weet het, ik weet het, spoedig, snel, in de schemering van de dag, zullen ze me dragen om me te begraven met ernstige zang.
Je zult vanuit het raam mijn witte lijkwade zien. En je hart zal geperst worden van melancholisch verlangen.
O kind, ik huilde heel lang met het geheim van warme woorden, en mijn tranen vraten in parelkralen.
En ik bond een ketting voor jou van hen. Je legde het in de nek ter nagedachtenis aan mijn dagen.
|