+Poëzie.
Herfstavond. De lucht is helder, en het bos is helemaal naakt. Ik zoek tevergeefs naar mijn ogen. Nergens vergeten blad. Nee op het zand van de brede steegjes. Iedereen kalmeerde en stilletjes te slapen. Net als in het hart van de trieste dagen van de verre stilte slaapt de bedroefde rij.
Op de rode avond dacht de weg, Struiken van lijsterbes mistige diepte. Hut van de oude vrouw kraak op de drempel kauwt geurige kruimel stilte.
De herfst koud zacht en gedwee. Sneaks waas naar de haverwerf. Door het blauw van het glas glinstert de geelharige jongen zijn blik op de truc van het spel.
Nadat de pijp is omarmd, sprankelt de as van groen uit de roze oven. Iemand is het niet, en wind met dunne lippen. Over iemand die fluistert, in de nacht omkomt.
Iemand's hakken verpletteren niet langer de bosjes. Bladgoud en grasgoud. Zuchten, duiken mager rinkelen. Kussende snavel van een kakelende uil.
Het slot is dikker, in de schuur van vrede en slaperigheid. De witte weg zal een glibberige sloot in beeld brengen. En zachtjes gerst strooien, bungelend aan de lippen van knikkende koeien.
|