Het begin van de herfst.
Zoals in de oude aquarel, berkenschijnen zachtjes en warm, en de donkere pijnbomen zo snel werden oud. Ze zuchten hopeloos hard. In hen rijpen de gevoelens van innerlijke droefheid. Niet alle hooiberg en in de bosjes zijn vervaagd. De zon streelt met zachte stralen. De laatste bloeiwijzen van de aarde. Meer in de weiden patrijzen zijn vetmesting. Afsterving alsem in verweerd gras. En de rook van het vuur is zo aardig zoet. Als een jeugdherinnering, dwalend in mijn hoofd. De schurken van wolken zijn dapper van vrijheid. De menigte van toeschouwers staart de zijkanten. Als de cellen van de natuur gevoelloos worden. De winterslaap gaat tot de lente. Het vertrouwde bos is als een oude tempel van verdriet. Vriendelijk open zonder strijd. En achter zijn vermoeide schouders oh, de echo van het geschreeuw van het lot. Begin van de herfst. De winden zijn nog niet gesneden door de lange doeken, regent warme, vervaagde straaten met zacht licht.
|