Poëzie 2.
Sneeuw fladdert, wervelt, op straat is wit. En de plassen veranderden in koud glas.
Waar vinken in de zomer zongen, vandaag, kijk! Zoals roze appels, goudvinken op de takken.
De sneeuw wordt gesneden door ski's, zoals krijt, kraken en droog, en een rode kat vangt vrolijke witte vliegen.
Ik hou er zoveel van als er sneeuw komt.
Van ver weg van de eeuwige sneeuw.
In zijn ontspannen, soepele sereniteit.
Zijn harige vacht is al luchtig.
Hij is onaards, omdat hij van boven komt.
De aarde is onderworpen aan hem, als een slaaf-.
Zij, alsof een vrouw de strijd niet kent.
Haar tederheid en nederigheid in de kou is dichterbij.
Sneeuw valt zo zacht op mijn schouders.
En ik ben als een witte vogel, zweven.
Zijn, als een wonder, ik verafgoden.
Hij zal mijn ziel genezen in het wit.
Ik zal kalmeren, ik zal blijven leven ...
Getransformeerd door de uitstraling van sneeuwvlokken.
Rimpels zitten op voren.
Een kans geven om het verdrietige te vergeten.
Ik hou er zoveel van als er sneeuw komt.
Van ver weg van de eeuwige sneeuw.
Geeft me vertrouwen in complete hopeloosheid.
En een gestage stap, geen chaotische loop.
|