Ik herinner me onze bescheiden behuizing.
Een ijzige dag, de stralen van de zon zijn laag.
En na het wassen om de kleding te drogen.
Moeder liep de tuin in met een enorme kom.
Het schort is nat, brengt stoom uit de handen.
Kralen van wasknijpers hangen aan een nek.
En de sneeuw, tijdens het wandelen, maakt een krakend geluid.
Herinnert me dat de vorst sterk is geworden.
Sneeuwstormen veegde de tuin. Waslijn langs het hek.
En zodat het wasgoed de grond niet raakt
In het midden zit een stok voor binnenwater.
Zodra de maan boven de pijp zweefde.
Vorstgebonden kleding zoals een ijsschots.
Uit de wind zong het als een touwtje
op papa's trofee-mandoline. Als vonken van
een sprankelende sneeuw van het vreugdevuur.
Het landschap is als in een oud sprookje.
En ik keek in het gesmolten "kijkgat"
Een bevroren raam met een overdekt luik.
In de oven danste het kolenvuur.
Uit de taal vloeide de taal.
Het is al de vierde dag dat ik griep heb
en daarom niet het huis verlaten.
Toen de moeder de was naar huis bracht.
Het kromde niet zoals een plaat multiplex.
En het rook naar winter in het raam.
Het houden van binnenplaatsmanieren in het huis.
Ons leven verandert van jaar tot jaar.
En het is dom om koppig ruzie te maken met innovatie.
Maar ik herinner me de heerlijke geur die
lingerie met moeder thuisgebracht door moeder.
|