Het sprookje. Herfst begint rustig. Ze loopt door het bos, als een elandkoe, niet zien, niet horen, terwijl ze achter de takken gaat. Maar nadat jij en ik ons haasten. u ziet, de trossen van september bergas brak uit. Zie je, de paddestoel werd rood onder de rinkelende esp. Hangt met een lichte waas aan een pijnboom een web. Het verwarde de zomer met een blad van esp.
De herfst komt, triest als het is, vreemd genoeg. En de regen klopt op het glas hetzij forte of piano. En buiten het raam, schouder en licht, zingt en cirkelt de wals-Boston zwerverwind. En de gele bladeren vliegen, vaarwel zeggen tegen de zomer. En uit plaats we roepen achter hen een duet. In een gekke brutale bron haasten we ons om te vergeten, hoe goed is het voor ons om in hoogte met je mee te draaien. We zijn verstrooid als gebladerte, onder de walsgeluiden. En we zullen gezicht naar beneden vallen in het gras, uitgestrekte armen. En het zal weer zijn, in al zijn glorie, schouder lengte en helder. Cirkelend, verdrijvend alle angsten, zwerverwind. de herfst gaat voorbij, triest als het is, vreemd genoeg. Doornige sneeuw vliegt uit het raam naar de piano. Glijdt over gevoelige toetsen, is schoon en helder. Alles over de lente, alles over liefde wordt gezongen door de wind .
|