Ik kom van waar de wind vrij is, waar het water in de vloed gek is, waar het vlas met zijn hoofd knikt, blauwe bloeiwijzen laat vallen. Ik kom daar vandaan, waar het bos is als een muur, waar konijnen rondzwerven over de leningen, waar de ziel dronken is van mondharmonica, van de honing van juli boekweit, ik zal zingen, dansen en verbergen, en op zijn minst enige vermoeidheid wegjagen. Ik heb heilige koppigheid in het bloed van de boerenploeg geërfd.
|