Ik zal geen spijt krijgen van de rozen, verdord met een makkelijke lente. Ik ben zoet en druiven aan de wijnstokken. In de handen gerijpt onder de berg. De schoonheid van mijn vallei is verraderlijk. De vreugde van de herfst is goudkleurig. Langwerpig en transparant, als de vingers van een jonge maagd.
|