"Waar olifanten vechten, daar wordt het gras vertrappeld." Het gezegde is al verschillende keren gebruikt om aan te geven dat je bij een titanenstrijd beter uit het gewoel kan blijven. In het beste geval word je niet vertrappeld, en meestal puur je er weinig winst uit, wanneer je je toch in de strijd mengt. Is dit geen wijze raad voor Bruno Tobback?
Kijk maar naar de strijd om het Antwerpse stadhuis in 2012. Dat zou een tweestrijd worden tussen de uittredende burgemeester Patrick Janssens van de Stadspartij (een wat vreemd samengaan tussen de lokale afdelingen van de SP.A en CD&V) en Bart De Wever van de N-VA. Het resultaat kent u intussen. Laten we eens naar de andere kandidaten kijken. Is er iemand die zich tussen de twee titanen heeft kunnen wringen? Niet echt. Dat is Filip Dewinter (Vlaams Belang) niet meer gelukt, maar ook niet Annemie Turtelboom (Open VLD) of Meyrem Almaci (Groen).
Bruno Tobback kan zich misschien wel spiegelen aan twee andere -naast Bart De Wever- winnaars: Peter Mertens van de PvdA, en Marc Van Peel van CD&V.
Zowel Mertens als Van Peel zijn uit het strijdgewoel weggebleven. De eerste door radicaal te mikken op een ander kiespubliek; de tweede door zich aan te sluiten bij één van de olifanten, en later door die in te ruilen voor de andere olifant. Door de eerste beweging (een Stadspartij vormen met de SP.A) slaagt Van Peel erin 5 gemeenteraadszetels uit de brand te slepen, met de tweede beweging loodst hij zijn partij in de coalitie.
Kanselier
Bruno Tobback moet misschien ook eens naar het verleden van zijn eigen partij kijken. In het voorjaar 2007 schuift de toenmalige voorzitter van de SP.A, Johan Vande Lanotte, zichzelf expliciet naar voren als kandidaat-premier. Het is niet dat de Vlaamse socialisten torenhoog boven alle andere partijen prijken in de peilingen; SP.A flirt met de 20%-grens, terwijl ze bij de verkiezingen van 2003 nog meer dan 24% haalde.
In 2007 haalde Vande Lanotte dan ook het argument van de socialistische familie boven om het premierschap te claimen. Zijn redenering was simpel: als de socialistische familie de grootste is, kan die de premier leveren. En vermits een Franstalige premier uitgesloten is, kan ik, Johan Vande Lanotte, dan de premier worden.
De geschiedenis heeft aangetoond dat dit niet de beste redenering was. De PS werd toen in de verkiezingscampagne geteisterd door corruptieschandalen in Charleroi, en haalde een barslecht resultaat. Voor het eerst waren de Franstalige liberalen groter dan de PS. Bovendien haalde ook de SP.A zelf nauwelijks 15%, toen nog een historisch dieptepunt voor de partij. Het kartel SP.A/Spirit sloot op dat moment, in 2007, op geen enkele manier aan bij de onderstroom in Vlaanderen die voor het eerst een communautair getinte stem zou uitbrengen. De kanseliersaanspraak van Johan Vande Lanotte kon meteen worden begraven.
Het merkwaardige is dat Vande Lanotte eigenlijk nooit volledig overtuigd was van die strategie. In "De coulissen van de Wetstraat" zal hij toegeven dat hij vond dat je in een federale regering veel meer kon bereiken als vicepremier dan als premier. Maar toen vond iedereen bij SP.A/Spirit dat hun boegbeeld zich moest mengen in de kanseliersstrijd, zoals die toen heette. In het andere geval zou de partij vervallen in een soort bijrol die er vooral uit zou bestaan dat ze vanop de zijlijn commentaar zou kunnen geven bij de titanenstrijd.
Blijkbaar maakt Bruno Tobback nu dezelfde redenering.
Eén boegbeeld?
Er zijn twee verschillen. Op het federale strijdtoneel staat SP.A nu alleen. In het jongste nummer van Samenleving en Politiek analyseert ULB-politicoloog Pascal Delwit de moeilijke politieke situatie van de PS op dit moment. "Vooral het SP.A-optreden in de federale regering blijft de PS verbazen. De partij gedraagt zich daar allerminst socialistisch. Neem nu de maatregelen om de indexkorf aan te pakken, of de koers van minister van Werk Monica De Coninck. In sociaal-economische vraagstukken lijkt alleen nog de PS een linkse koers te verdedigen."
En dan is er nog de vraag of bij de "moeder der verkiezingen", met verkiezingen op het regionale, federale én Europese niveau, partijen zich zullen kunnen beperken tot één boegbeeld. Bij de vorige "moeder der verkiezingen", in 1999, bestond er nog een duidelijke hiërarchie in de politieke verhoudingen. Het federale boegbeeld, Jean-Luc Dehaene, stond duidelijk hoger in die pikorde, dan het Vlaamse boegbeeld, Luc Van den Brande.
Die hiërarchie staat onder druk, dat is duidelijk. Maar de vraag is of uitpakken met uitsluitend één boegbeeld de juiste politieke strategie zal zijn.
Opnieuw is het goed toeven in het verleden. Het zorgt altijd voor een beter begrip van het heden.
(De auteur is Wetstraatjournalist en presentator van De Zevende Dag.)
PS. Het resultaat van al dat grasduinen in het politieke verleden ziet u vanaf eind april op Canvas in "De coulissen van de Wetstraat".