Het Vleeshuis.
Sedert de tweede helft van de 14de eeuw deed het Vleeshuis nog een tijdlang dienst als schepenhuis, vierschaar en gevangenis. Rond het midden van de 15de eeuw was het gebouw echter bouwvallig. Met de goedkeuring van hertog Filips de Goede, Heer van Dendermonde, brak men het oude gebouw af en verving het in 1460-1462 door een nieuwbouw in gotische stijl. Dit gebouw werd opgericht op een onregelmatige vierhoekige plattegrond met op de zuidwestelijke hoek een octogonale traptoren. De marktgevel en de zijgevel werden door bouwmeester Jan Gueteghem bekleed met witte kalkzandsteen; voor de achtergevel gebruikte hij Mespelaarse baksteen. De dakvensters en trapgevels werden versierd en bekroond met beeldhouwwerk, de dakkapellen met vergulde loden appels en de smeedijzeren torenspits met lelies, bladwerk, banderollen en een vergulde weerhaan. In de 15e eeuw hield de Sint-Jorisgilde van de voetboogschutters bijeenkomsten op de eerste verdieping. Op het torentje geeft een zonnewijzer de tijd aan. Het Vleeshuis werd grondig gerestaureerd in het begin van de 20ste eeuw en als Oudheidkundig Museum in gebruik genomen.
Op de gelijkvloerse verdieping bevond zich de halle voor de lokale beenhouwers, die enkel hier hun vleeswaren aan particulieren mochten verkopen. In 1862 verdwenen de laatste 'vleesbanken' en werd de ruimte omgevormd tot een overdekte groentenmarkt. De eerste verdieping was ingericht als gildekamer van de Sint-Jorisgilde (kruisboogschutters), terwijl de zolderverdieping dienst deed als vergader- en oefenlokaal van de rederijkerskamer de Leeuwerkenaars. Beide verenigingen dienden in 1715 hun lokalen te ontruimen ten behoeve van de Hoofdwacht van het Hollandse en het Oostenrijkse garnizoen die hier, overeenkomstig de bepalingen van het Barrièretraktaat, waren gelegerd. In 1771 verrees tegen de marktgevel een dubbele arduinen buitentrap met perron als directe toegang tot het wachtlokaal. In 1875 vond de Stedelijke Muziekschool hier een onderdak. Het Vleeshuis werd in 1898-1899 ingrijpend gerestaureerd naar de plannen van stadsarchitect Edouard Bouwens. Bij de voltooiing van de werken verhuisde de muziekschool naar de gelijkvloerse verdieping en kon het in 1895 gestichte 'Oudheidkundig Museum' beschikken over de overige verdiepingen. Het gebouw ontsnapte in september 1914 aan de moedwillige brandstichting die grote delen van het stadscentrum in de as legde. In 1943 werd het toegevoegd aan de lijst van de beschermde monumenten.
|