1. Materiaal en Techniek
|
Materiaal: Type ondergrond, formaat, kleurenpalet, medium Techniek: Oppervlaktetextuur , borstelstreek (type/groot/fijn), geste, kleurmenging |
2. Afmetingen en kader
|
Tektonisch werk (kader speelt constructieve rol in een vreedzaam co-existentie tussen werk en ruimte er omheen) Actektonisch werk (missen rust en stabiliteit en worden door het kader met enige frictie in bedwang gehouden) Expositiewijze Kadervormen
|
3. Ordening
|
Contouren Lineair (vast en scherp, helder, eenduidig, uitgeknipt) Picturaal (diffuus en zacht, omfloerst, vaag, wollig, weinig gefixeerd) Veelheid (lineaire vormen zijn meer geïsoleerd; waarneming van het geheel beter op afstand) Samen (afzonderlijk picturale vormen geven geen info, maar vormen een geheel via binding met andere delen) Absolute duidelijkheid vs relatieve onduidelijkheid Compositie: Compositiehoofdvorm: Scene keuze (uitstraling,sfeer) Vorm en modellering: Illusie van ruimte Kleurenschema/harmonie Licht Beweging en ritme Ordonnantie: Zig-zag patroon (graduele ordonnantie) Dichtbij en veraf naast elkaar (contrapuntische ordonnantie) Mengvorm van beide
|
4. Ruimte
|
Ruimtelijkheid en plasticiteit Oppervlaktekwaliteit o.a. ruw,schetsmatig, glad, afgewerkt (plasticiteit) Wisselwerking tussen beeld en ruimte zoals open of gesloten vorm (ruimtelijkheid) Figuur/Achtergrond (ruimtelijkheid) Illusie van ruimte: Overlapping van vormen Oversnijding van vormen Lineaire diepte (volgens perspectiefregels) Picturale of sferische ruimte (schilderachtige ruimte) Picturaal-ruimtelijk (vage contouren van een vorm, maar met meer aandacht voor de ruimte er omheen) Lineair-plastisch (scherpe/tastbare vorm waardoor geïsoleerd van de ruimte er omheen en versterking van de plasticiteit door licht/donker contrast van ruimte en vorm) Groottegradiënt (perspectief verkorting) Textuurgradiënt (van duidelijk naar een diffuus geheel) Scherptegradiënt (contouren meer onscherp naar horizon) Helderheidgradiënt (trapsgewijs kleurverandering warm/helder vs. koel/vergrijsd)
|
5. Licht
|
Licht/donker contrast Eigen schaduw (versterking plastische eigenschappen van de afgebeelde vorm) Slagschaduw (benadrukt de ruimte waarin het object zich bevindt) Licht-om-zichzelf (aangeven dominant punt) Symbolisch betekenis van licht cultureel bepaald- licht/donker, goed/kwaad, dag/nacht, veiligheid/gevaar) Spiegeling (correct gespiegeld beeld) Reflectie (weerkaatsen van licht) Lichtrichting Soort licht : zonlicht, kunstmatig, diffuus
|
6. Kleur
|
Kleursoort: Monochroom, Polychroomd Kleurcontrasten Oppervlakte/Voorwerps kleuren (locale kleur van object) Vlak/Verschijningskleur (bevinden zich in de ruimte, niet gebonden aan object) Kleurperspectief Kleurgebruik Zelfstandige kleuren (neutraal gebruik) Optische kleurmenging (pointillisme)
|
7. Beweging
|
Bewegingsillusie (houdingen Initiaalfase (aanzet van een beweging) Bewegingsgestalte (samenvoeging van verschillende houdingen in een beeld) Ritme (snel na of naast elkaar opvolgen van beeldfragmenten of vormen) Een lopend verhaal (opeenvolging van episoden weergegeven in een reeks van min of meer afzonderlijke taferelen)
|
8. Standpunt & Plaatsing
|
Standpunt: Laag standpunt (opzien tegen het afgebeelde, grotere betrokkenheid met het geheel (landschap) Gewoon (beide voeten op de grond) Hoog standpunt (oppermachtig gevoel, vertedering, verschaft meer informatie
Plaatsing: Is het standpunt afhankelijk gemaakt van de plaats die het werk uiteindelijk gaat innemen
|
9. Functie & Genese
|
Functie: Wat is de bedoeling van het kunstwerk: Studie, Decoratief, bepaalde mening, esthetisch , recreatief, religieus, politiek, economisch, educatief, vermaak, theorie
Genese: Hoe is het ontstaansproces van het kunstwerk
|
10. Inhoud en betekenis
|
Voorstelling,verhaal, onderwerp, thema, sfeer, titel Boodschap (visie over een thema, onderwerp van het thema) Abstrahering oftewel suggereren van de werkelijkheid (Figuratief, non figuratief, Natuurlijk, Abstract) De middelen waarmee het kunstwerk is gemaakt
|
|