Als ik aan het droomstille water zit, uit kijk over het weidse landschap, geniet ik telkens weer van Gods schepping.
Ik zie de witte waterlelie blozend mooi wezen, hoor het koren zachtjes ruisen in het veld, zie de schichtige herten aan de bosrand.
Ook is er het lawaai van de oprukkende stad. Huizen worden hoger, fabrieken groter mensen die te moe zijn om te genieten.
Op een bankje voor een oude hoeve zitten twee mensen te genieten van de avond. Zij zien de dag in de nacht veranderen.
Mijmerend loop ik verder naar mijn huis, waar ik kijk tegen een hoog flatgebouw; opeens zie ik bloemen op meerdere balkons.
Ook in de stad is Gods schepping aanwezig. Ik heb nog nooit bewust naar dat gebouw gekeken, maar nu weet ik dat deel ook Zijn schepping is.
|