het was do-15/11/2012
Naar zijn begrafenis moest ik wel gaan, vond ik. 'k Heb hem nooit willen ontmoeten, 'k heb hem nooit willen onder ogen komen moet ik zeggen, maar dat is eigen aan een platonische situatie, men bespaart elkaar de fysieke aanwezigheid.
Hij was een meester in verwondering en onderzoek, 'al zoekende ben ik gaande' schreef hij ooit. Eigenlijk schreef hij dat zinnetje meer dan eens. Men kan het interpreteren als 'het zoeken houdt me gaande'.
Het internet was een zegen voor hem, van nanometers tot lichtjaren. En hij vertelde daarover in gewone taal, nooit betweterig, nooit schoolmeesterachtig. Hij besefte dat wij gewone aardlingen waren en dat nam hij ons niet eens kwalijk. Hij wist dat niet iedereen zijn techneuterijen kon volgen, en daar hield hij mild rekening mee, voor ons gebruikte hij gewone woorden.
Iemand replikeerde ooit : 'al schreeft ge met een verroeste pen, ik zou het nog lezen' (JB) en dat gold voor velen onder ons.
Al zoekende is hij gegaan.
Zijn urne was in een klein, strak opstaand rechthoekig houten werk geplaatst. Sober, strak en kunstig. Zo helemaal zijn stijl, dacht ik. Kan men bij een urne glimlachen van herkenning? Heel efkes wel. Heel efkes.
Hebben wij mekaar ooit ontmoet? Ja. In levende lijve? Nee.
voor WTL, HiH-04/2016, bijgewerkt
|