Jeugd en Beroepsleven

02-01-2020
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

Ons kantoor was opgedeeld in afdelingen naar gelang de aard van het werk. Ieder afzonderlijke en welomlijnde bezigheid had een chef en een of meer ondergeschikten. Meestal gecreëerd door iemand die dat werk bij de gratie van de baas al jaren lang deed en die voor de nodige ondergeschikten zorgde om chef te kunnen zijn. Van bovenaf werd niet ingegrepen. Er waren geen specialisten om het werk te organiseren en uit gemakzucht werd dat dan maar overgelaten aan meestal onbevoegden. Nooit heb ik grote geesten kunnen ontdekken onder de destijds goedbetaalde chefs. Het waren kleingeestige kantoorratten. Wee de ondergeschikte die enige verandering aan de routine durfde brengen. In deze sfeer van meesters en meesterknechten bleef elk initiatief achterwege. Ieder werkte de dagelijkse norm en liet het denken over aan de paarden; die hebben een veel grotere kop.

Is het dan te verwonderen dat velen zelfs geen complexen meer hadden en totaal afgestompt waren?

De dagelijkse sleur had hier wel de meeste schuld aan. Ze hadden enkel interesse voor de sport en het weer. Het culturele peil stond zeer laag, dat van de chefs inbegrepen. Een gewone bediende kon zich ook niet meer veroorloven, de dagelijkse beslommeringen over de kosten van het huishouden waren hen reeds te machtig.

Sommigen, om boven het peil van de arbeider te komen en in het gevlei van de bazen te komen, hielden er een soort pseudo-intellectuele houding op na en sloegen natuurlijk een gek figuur. Het waren dan ook rare, gekke vogels.

Ik “zat” nog steeds op de afdeling “kortingen”, veel te dicht op elkaar met zes man aan één grote lessenaar. Waarom dat nodig was, heb ik nooit begrepen, want er bleef een ledige ruimte over groter dan een tennisveld.

Het moest dus zijn: ofwel had de baas geen geld om meer tafels te kopen, ofwel dat de afdeling anders een te grote uitbreiding nam.

Ik heb er mij nooit druk over gemaakt, behalve tijdens de onvermijdelijke ruzies wegens te weinig plaats met die grote fichebakken en die stapels fiches.

De orde werd terug hersteld op “kindertuin-manier) door onze chef “de kokernoot”, een kaalkop met één bosje van een dozijn lange haren.

De kokernoot was een brave vent, maar knotsgek. Hij zat de ganse dag op zijn kale kop te krabben, die vol puisten en zweren stond en liet die vuiligheid naast hem op de grond vallen.

Bij een verkoudheid gebruikte hij hele rollen WC papier. De gebruikte wierp hij in de papiermand. Het was eigenlijk een vieze vent, die dan nog de onhebbelijke gewoonte had iedereen een hand te geven, misschien zelfs aan een hond. Als, bij het naar huis gaan, hij U vergezelde gaf hij minstens vijfmaal een hand.

Bij dat naar huis gaan viel er soms wat te beleven, vooral als er een spuiter bij was. Je kon hem alles wijsmaken! Zulk een spuiter was Achiel, een stijve beschaafd sprekende bediende, die hij gaarne vergezelde. Maar die hield hem voortdurend fijntjes voor de gek. Maar dat heeft hij nooit bemerkt, hij was te blij een gesprek te kunnen voeren, al ging het altijd zijn begripsvermogen te boven. Hij had ook de zonderlinge gewoonte alles op te rapen dat hij meende te kunnen gebruiken: nagels, stukjes draad, betonijzer enz... Op een keer zag hij weer iets liggen. Achiel raapte het op; een stuk van 50 centiemen en stak het met een ernstig gezicht in zijn zak.

Ha! Neen hé!”: was de reactie van de kokernoot, “Ik heb het eerst zien liggen”.

Alle reacties van hem waren spontaan; veel te spontaan. Zijn motto was: eerst doen, dan denken. Toen Achiel, om het gesprek gaande te houden, eens vertelde van een gevelklimmer, die hij aan het werk had gezien, beging hij de (opzettelijke) fout van te zeggen dat hij niet begreep hoe die dat kon. De kokernoot begreep dat wel en hij gaf uitleg met demonstratie. Toen Achiel zich omkeerde om te zien waar hij bleef, zag hij hem ver achter zich, halfweg aan de gevel van een huis hangen.

Een andere keer nam het gesprek een culturele wending. Het ging over ballet en Achiel beweerde stoïcijns dat de danspassen zo ingewikkeld en moeilijk waren dat men hiervoor zijn hele leven moest oefenen. De kokernoot deed zijn duit in het zakje door een halve straat lang allerlei gekke danspassen uit te vinden en molentjes te draaien, terwijl hij zijn “demi-saison” bij de slippen omhoog hield.

In het vuur van zijn onzinnig geklets vergat hij soms de richting naar zijn huis in te slaan en dan stond ge, samen met hem, voor Uw deur. Ge mocht U dan gelukkig achten dat ge hem na een paar handdrukken kwijtraakte, anders ging hij mee binnen bij U. Iedere avond dacht Achiel dat hij toch te bont had gemaakt en dat hij het kwalijk zou genomen hebben, maar neen, de volgende dag draafde de kokernoot weer achter hem aan.

02-01-2020 om 11:59 geschreven door WDRAHC

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
>> Reageer (0)
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

Het moet zijn dat de directie hem attent had gemaakt op zijn vuile kale schedel met de weinige lange haren. Daarop ging hij naar zee op vakantie. Chefs hadden namelijk twee weken vakantie. Hij kwam afscheid nemen en “pollekens” geven. Achter zijn rug zegde Van Winkel: “nog niet meer of hij komt met een hoop zeewier op zijn kop terug”. De algemene hilariteit werd aangenomen als waren het de beste wensen en weg was hij. Op een maandagmorgen kwam hij terug en sloop langs een omweg stilletjes naar zijn plaats. We hadden allen pijnlijk verwrongen gezichten door het inhouden van een onbedaarlijke lachbui, want hij had een ruige, rosse “perruque” op het hoofd. Wij dierven gewoon niet opzien, want we hadden de open monden en de op uitbarsting staande lach bemerkt op het gezicht van al de andere bedienden. Opeens stond hij voor ons: “het is zo toch beter, nietwaar jongens?”

Wij beaamden dat volkomen, blij dat we onze spanning kwijt waren. Hij was ontroerd door ons medeleven. Toen hij even weg was riep Van Winkel uit: “maar nu is het helemaal een kokernoot”!

Maar zijn viezigheid bleef en verergerde nog onder die rosse pels. Hij haalde ze eronder uit voor zover hij er aankon. Het is dus begrijpelijk dat we zulke chef niet “au sérieux” konden nemen en we haalden allerlei kattenkwaad uit om hem op stang te jagen. Zo had je het geval met de pennenbakjes die we eens kregen en buitengewoon belachelijk vonden. We hielden er een trommelconcert mee, door ze op en neer te laten wippen, tot hij het op zijn zenuwen kreeg. Eindelijk was het zover en Stan, een oudere man, die nooit meespeelde, zei: “daar komt hij”. Hij had nooit kunnen zien wie dat lawaai gemaakt had en nu barstten zijn zenuwen uit en wel op Stan. Deze wist zich onschuldig en protesteerde, maar de kokernoot was niet te stuiten in zijn onverantwoordelijke kwaadheid. Dit werd een werkelijke ruzie en de oudere man pakte zijn stoel beet om de pruik van onze gekke chef af te slaan. Ik nam mijn pennenbakje, brak het in twee en wierp het in de papiermand. Hij was door die daad zo verbaasd dat hij niets meer begreep en afdroop tot de volgende gag: het incident met Kalium.

Bob, een van de jongeren, had een groen stukje hars meegebracht en zegde naar waarheid, dat het ontvlamde bij aanraking van water. Dat wou Peeters, een klein dik ventje met een halve kaalkop, niet geloven. Hij had wel verstand van muziek, maar niet van chemie. “Niet geloven, niet geloven? Steek het dan maar eens in Uw mond!” Dat deed hij gelukkig niet, maar de ander suggereerde het in de inktpot te steken. Ons ook goed, maar het effect was wonderbaar. Er kwam een grote gele vlam en veel gele rook uit de inktpot.

Dat was teveel voor de kokernoot en hij kwam zeggen dat het schandalig was om zoiets te zien doen door een man die al twintig jaar tot de categorie volwassenen behoorde. Peeters wist zich geen houding te geven en smeet zijn pijp kapot voor de voeten van de chef. Die was daardoor totaal uit zijn lood geslagen en is naar zijn plaats uitgeweken.

Dat het incident Kalium moest gevolgd worden door een nog grotere gag, was te denken en de grap Magnesium was in voorbereiding.

Ik had traag brandend magnesiumpoeder uit lichtpatronen meegebracht. Niemand waagde het echter van dat goedje in volle kantoor aan te steken.

Aan een andere bureeltafel achter ons zaten nog twee man van onze afdeling: de deftige Hollander Nijst en de Rus Pachkoff. Nijst had de gewoonte zijn lucifers brandend in de asbak te gooien en die gewoonte zou hem duur te staan komen. Met Pachkoff spraken we af van niets te gebaren en toen Nijst even weg was vulden we zijn asbak met het poeder. Nu maar afwachten tot hij een sigaret opstak. De eerste maal mislukte het, de lucifer was uitgegaan, maar de tweede maal lukte het wel.

Ik zag plotseling geheel het kantoor in een verblindend wit licht, dat seconden aanhield. Terwijl Nijst als een bezetene, vlak bij dat licht, blies en blies en totaal verblind was, hoorde hij het temerig geklaag van de kokernoot, die vond dat dit toch veel te ver ging. Achteraf vroeg Nijst, wie dat geweest was, want hij had natuurlijk niets kunnen zien.

We hebben ook nog het geval “helicopter” gehad. Wij bonden met een draadje een schroefje, uit dun papier gesneden, aan een achterpoot van een “Februari-meikever”. Na veel beademen en zelfs met lucifers verwarmen, kregen we de kever zover dat hij zijn eerste vlucht waagde. Het effect was wonderbaar met die draaiende schroef en het kantoor stond voor de zoveelste maal op stelten. Ditmaal kon de chef ermee lachen, de vorige streken hadden zijn zenuwen gehard tegen deze onschuldige kleinigheid.

Eenmaal hebben we hem toch nog boven zijn toeren zien draaien, maar dat was niet onze schuld. Recht tegenover hem zat zijn assistent, een luie en arrogante vent, die de hele dag niets anders deed dan met zijn potlood op zijn lessenaar tikken. Dat was echter maar schijn, want in werkelijkheid deed hij toch iets en wat hij deed, mocht niet. Hij kopieerde namelijk de adressen van alle grote klanten en de voorwaarden van verkoop en gaf die lijsten door aan een concurrerende firma.

Daarvan had de kokernoot nooit iets bemerkt en dat werd hem dan ook door de bazen flink ingepeperd. Ze hadden gehoord dat die arrogante vent een depot voor de concurrentie had ingericht, samen met nog twee bedienden. Ze vlogen alle drie buiten, maar het kwaad was geschied.

Het spreekt vanzelf dat we bij dit alles ook nog werkten, maar dat is reeds verteld.

02-01-2020 om 12:00 geschreven door WDRAHC

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
>> Reageer (0)
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

Met de nieuwe assistent deed ook de politiek en Vlaamsgezindheid zijn intrede in de afdeling. Verscheidene bedienden vonden elkaar terug in betogingen en tegen-betogingen. Het was de tijd vóór de opkomst van het Nazisme en de bloeiperiode van het Fascisme van Mussolini. In België ontstond een fraskiljons fascisme dat geleid werd door vlaamshatende gewezen militairen; de “Fraternellen”. Wij gingen betogen voor de Vlaamse zaak en voor de Vlaamse Ijzerfrontsoldaten. Later bij het vormen van geuniformeerde strijdgroepen door alle mogelijke groeperingen, naar het voorbeeld van de Nazis, hebben we daarmee opgehouden.

Verscheidene bedienden maakten dan deel uit van die talrijke tegenstrijdige groepen, aangetast door de uniformziekte.

Maar laat ons de politiek voorlopig nog, uit het kantoorleven weglaten. We hebben er later nog last genoeg mee gehad.

We hadden het reeds over Nijst, een brave man die veel te vroeg gestorven is. Bijna allen, die in dit verhaal voorkomen, behoren reeds lang niet meer tot de levenden. Ook de Rus Pachkoff is al lang dood, door een bom getroffen in de kelder van zijn woning. Maar destijds was hij nog springlevend en eten dat die vent kon! Hij at de ganse dag aan zijn bureau: appelsienen, vis, vlees, brood, zonder ophouden. Zijn boeken hadden alle vuile, vette “ezelsoren”, want hij waste nooit zijn handen. Hij reinigde ze slechts oppervlakkig met appelsienenschillen. Hij was ook de enige gemotoriseerde bediende, niet per auto maar wel per moto. Hij nam meestal Nijst mee en heeft hem eens verloren voor een viswinkel. Hij stopte daar zoals gewoonlijk en Nijst stapte af. Hij bedacht zich echter en reed door. Hij was fameus geschrokken toen hij aan het huis van Nijst kwam en stopte, zich omdraaide en bemerkte dat hij zijn passagier kwijt was.

Een andere rare vogel was Babilon. Hij had een café en was nog natiebaas ook, bij ons was hij chef. Hij kwam altijd veel te laat op kantoor, geladen met ettelijke pinten. S' Morgens ging hij eerst nog het kolen lossen aan de elektriciteitsfabriek controleren. Op het kantoor sliep hij regelmatig en vergat soms in de namiddag te komen. Hij had een half dozijn pijpen bij en rookte de ganse dag; dat is als hij er was en niet sliep. Zijn pijpen schudde hij altijd leeg in de papiermand en hij heeft slechts eenmaal een ongeluk gehad, maar toen was het ook een flink vuurtje. Zijn assistent was een klein ventje, die schoenen maat 35 droeg met heel hoge hakken. Hij was altijd bezig, want hij werkte voor zijn chef mee. Hij is dan later ook chef geworden, toen werd hij het “baaske” genoemd.

Vervolgen wij met de meest arrogante chef, de beruchte Gevaert. Hij was een gekende duivenmelker en had een zeer groot hok met prijsduiven. Hiervoor had hij een bediende, die zich aan het verzorgen van de duiven zeer moe maakte en aan het verzorgen van de vrouw van zijn baas nog veel meer. Volgens horen zeggen is hij ervan “gegaan”. Bij ons was die fameuze Gevaert chef van de afdeling “premies” en hij hield er een maîtresse op na, die hij een auto gegeven had, een ongehoorde luxe in die tijd. De bedienden van die afdeling schenen het ook heel breed te hebben.

Van Put, bijvoorbeeld, had een bungalow in Schoten, waar volgens kwatongen, die het weten konden, hij fameuze drinkgelagen hield. De andere bedienden lieten het zo niet merken, maar schenen er toch warmpjes in te zitten. Ergens moest groot profijt aan die premies zitten. Na een heel lange tijd moet toch een van de bedienden van een grote premiewinkel in de Kerkstraat, die uitsluitend van de “Solo” bestond, niet tevreden zijn geweest met zijn part. Wat er juist aan de hand was, wisten wij niet, maar toen kwamen plotseling en voor de eerste maal, experten de boekhouding nazien. En de bom barstte. Men sprak van verduistering van vier miljoen. Een directeur werd plotseling ziek, een agent werd doorgezonden en de premiewinkel werd opgedoekt. Gevaert bleef echter en deed heel verontwaardigd, toen men hem zegde dat de waardebons die in de margarinedozen werden gelegd, tientallen malen binnen en buiten gingen met telkens een paar duizend tegelijk aan 6 Fr en 12 Fr per stuk. En dat hij daar nooit iets van bemerkt had, dat zijn bedienden zulke fraude durfden plegen. Toen verdwenen plotseling van het toneel: Van Put en de maîtresse.

De overige bedienden bleven onnozel doen alsof ze er niets van begrepen en Gevaert bleef even arrogant, maar te agressief, volgens mijn oordeel. Hij duldde niet dat er maar iets gefluisterd werd. Ik zie Odderie nog aan onze plaats staan met het onnozelste en verontwaardigste gezicht van de wereld, zeggen: “ Maar van juffrouw Gusta had ik dat toch niet gedacht!” De volgende dag was hij ook niet meer te zien. Zijn huis met twee verdiepen, dat hij pas had laten bouwen, is achteraf openbaar verkocht. Wij vermoeden natuurlijk dat het luxeleventje, dat zij allen leden, niet de grote som uitmaakte en wij hadden gelijk. Gevaert werd aangehouden. Hij heeft enkele maanden gevang gehad en is later in een transportzaak gegaan.

Een andere kwibus was Wuyts. Die was knettergek, maar eerlijk, voor zover ik weet. Hij stond aan het hoofd van de reclame afdeling en was een toegewijde chef, want hij maakte zich voortdurend kwaad. Hij wond zich op, bulderde en schold op iedereen, liefst door de telefoon, waarvan hij er een paar kapot geslagen heeft. Hij liep de hele dag rond met een rood opgezwollen gezicht, gereed om een beroerte krijgen. Als een echt ouderwetse heer kon hij niet buiten zijn wandelstok, die hij op straat altijd liet ronddraaien als een windmolen. Op het kantoor was het een gevaarlijk wapen, waarmee hij dikwijls dreigde en hem eenmaal op het hoofd van zijn assistent liet neer komen. Die assistent, een gewezen schoolmeester, was een gewiekst arrivist, die nooit naliet zijn chef op stang te jagen met het uiteindelijk fatale gevolg. De firma is tussenbeide gekomen voor de hospitaal- en begrafeniskosten uit een noodfonds, dat later het “Wuytsfonds” genoemd werd en dat uitgebreid werd tot huwelijken, jubilea en dergelijke.

02-01-2020 om 12:02 geschreven door WDRAHC

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
>> Reageer (0)
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

Tot de reclameafdeling behoorde destijds een vliegende brigade, waarvan een net meisje deel uit maakte. Op zaterdag kwamen ze meestal naar het kantoor om de zaken te bespreken. Dat meisje noemden we “Tinneke Tet”, naar aanleiding van twee stevige buitengewoon hoge, vooruitstekende attributen. Ze kende haar charmes en spreidde ze, gedeeltelijk zichtbaar, ten toon. De toenmalige zomermode leende zich daar uitstekend voor: weinig textiel bovenaan en onderaan. Als ze zo op die hoge kantoorstoel zat, aan die ouderwetse zeer hoge lessenaar, was dat steeds een attractie en lieten verscheidene mannen hun potlood vallen om een lagere gezichtshoek te hebben. Haar charmes hebben haar later een rijk huwelijk bezorgd.

De assistent, nu chef van de afdeling, was gearriveerd. Hij liet het zich ook zo voorstaan, hij deed nog verwaander als zijn voorganger, maar met de glimlach.

Al dadelijk had hij aangepapt met een stille juffrouw, want met zijn eigen vrouw kwam hij niet zo best overeen.

Het was de immorele levenswijze van sommige bedienden waar niets over gezegd mocht worden. Op kantoor was iedereen diep gelovig, maar dat zal dan wel schijn geweest zijn.

De “Witte” was ook zo'n geval. Hij was hoofd van de afdeling facturatie. Hij had twee dochters, die later echte lichtekooien zijn geworden en hun man in de steek lieten. Hoe kon het ook anders met het voorbeeld van een vader, die zijn briefwisseling altijd uiteen deed samen met een slanke jonge vrouw, die dan heel dicht bij hem moest komen zitten. Dan kon iedereen zien dat hij zijn been over dat van dat vrouwmens sloeg en dat hij altijd maar één hand boven tafel had. Niemand van die zedige, katholieke collega's zei er ooit iets van. Misschien dachten zij aan de mogelijkheid ook een kans te maken.

Dan had ge nog “Anneke Pap”, de secretaresse van de kantoorchef, een dik, mollig geval, natuurlijk niet gehuwd. Omdat iedereen van wanten wist, probeerden verscheidene of ze er ook geen succes bij hadden. Ik zag toevallig dat een stijve, deftige bediende aan haar vlezig achterste en nog meer tastte en paar klinkende oorvegen kreeg.

Er waren nog meer van die gevallen en er waren maar heel weinig vrouwen op kantoor. Waren de kantoor-zeden destijds veel losser dan nu? Ik weet het niet, maar durf er niet aan denken wat dat nu zou kunnen zijn, met oneindig meer vrouwen op kantoor.

Om te vervolgen zal ik mij maar houden bij de mannelijke rare kwibussen. Er was er een bij die de hoofdvogel van huichelarij afschoot. Hij was namelijk altijd ziek, zo beweerde hij en moest ieder uur zijn medicijn nemen. Jarenlang heb ik hem het deksel van zijn lessenaar weten omhoog houden om daarachter stiekem aan zijn medicijnflesje te drinken. Van Winkel is er in geslaagd een paar maal ook een slokje van dat medicijn te nemen en hield vol dat het Cognac was.

De chef van die afdeling was een doodbrave man, die iedereen behulpzaam was met verhuis en transport want dat was zijn afdeling. Zijn hobby was jagen en hij kwam soms met zijn jachtgeweer naar kantoor. Wij noemden hem “mijne man”, maar daar had zijn vrouw schuld aan. Zijn assistent was de “vetmouche”, de vuilste en slordigste bediende van heel de firma.

Gingen we enkele meters verder, dan troffen we een andere chef aan: “Jan Pistolet”, een verwaande vent met een kostersgezicht, werkend lid van het Kristelijk Syndicaat. Op een keer kwam hij eens aan onze groep zijn syndicale wijsheid prijsgeven. Aan iemand, die lekker een broodje met kaas opat, zei hij “ge moet nu geen pistolets eten, want het is crisis” Niemand begreep het verband, tot ik hem vroeg: “wat hebt gij daar mee te maken?”. Zulke stompzinnige vraag, verlaagde mij nog meer in de ogen van die geleerde potentaat en hij vroeg: “zijt U gesyndiceerd, mijnheer? “Daar hebt gij niets mee te maken”: zei ik, even stompzinnig. Sindsdien had hij die bijnaam en was hij kwaad op mij.

Maar ik was een zonderling. Dat ondervond ik op een keer toen een fotograaf kwam om het ganse kantoor te fotograferen. Destijds was dat een hele rompslomp. Grote driepikkels en kilo's magnesium kwamen er aan te pas, ook oude legerprojectors en een reusachtig fototoestel met een zwart laken erover, alles verbonden met draden. Uiteindelijk was de hele boel geïnstalleerd en Jan, de nieuwbakken reclame-chef, die dit grapje geënsceneerd had, draafde door het kantoor om iedereen orders te geven om stil te zitten.

Toen hij aan onze afdeling kwam zeggen dat we niet naar het “vogeltje” mochten kijken, zei ik hem dat we dat al sinds onze meerderjarigheid wisten. “Oh, pardon!”: zei hij, “ik kende de graad van Uw slimmigheid niet”. Een ijzige stilte, gevolgd door een bulderende lach volgde op deze knappe speech. Dan ging het magnesiumlicht aan en vulde het hele kantoor met witte rook. Toen ik later de foto zag, kon ik mij niet herkennen op dat grauwe vlekje van een speldenkop groot. Sindsdien was Jan ook kwaad op mij.

02-01-2020 om 12:03 geschreven door WDRAHC

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
>> Reageer (0)
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

Dan was er nog een chef die ik niet zal vernoemen want hij leeft nog, hoewel Jan ook nog leeft.

Dat die chef nog leeft heeft hij te danken aan het verzorgen van zijn gezondheid. Ik heb hem bijna zijn hele kantoorleven weten de resten van het bazendiner gaan opeten. Ook een hobby, maar dan een voedzame. Jan heeft later zijn voorbeeld gevolgd en is er eveneens wel bij gevaren.

Tegenover hem zat onze betreurde vriend Melis, een man met een grote dosis gezond verstand en een gouden hart. Hij had maar een gebrek. Hij maakte zich voor de lol kwaad en drukte zich altijd bijtend sarcastisch uit. Hij is later aan een maagzweer gestorven.

Jef Tutter” heb ik ook zijn bijnaam weten verdienen. Normaal was die een droge grapjas, maar eens, met 1 April, schoot hij een bok. Peerke was een kleine, eenvoudige loopjongen en hij; Jef, ging dat manneke eens voor de aap houden. “Ga eens voor mij naar de drogist om een deegnaald”: zei hij, maar Peerke wilde eerst centen hebben en kwam met een grote suikeren tutter terug. Jef; later “Tutter” nam dat niet en maakte zich kwaad. Hij sloeg hiermee zulk belachelijk figuur dat zijn bijnaam voor het grijpen lag.

Manneke Tut”: was dan weer een andere. Hij was een geleerd, maar zeer lui ventje, dat jarenlang zijn broekzakken versleten heeft, want hij haalde zijn handen er nooit uit. Hij stond hele dagen bij de ene of andere te kletsen.

Gewild heb ik een ganse afdeling overgeslagen: namelijk het kantoor van een aanverwante firma. Beginnen we met kassier. Een lange slungel met veel kinderen en een geitebok. Hij woonde natuurlijk op de boerenbuiten. Hij reed met de fiets tot aan het station, daarna met de trein en dan weer met andere fiets naar huis. Zijn broekspijpen, nog van de broek van zijn trouwkostuum, waren ronde stoofbuisjes geworden. Zijn groen geworden bolhoed en zijn “caoutchouc” borsthemd met col en al waren eveneens van zijn trouwkostuum. Hij stonk altijd naar geitenbok en at iedere middag twee boterhammen met Solo en een smal reepje chocolade.

Naast hem zat de enige dactylo, een grijze juffrouw, zo van 50 tot 70 jaar, die in haar lange kantoorleven een beetje simpel geworden was en altijd voor de gek werd gehouden. Een van haar collega's, Jan, deed haar eens een geschenk: een mooi geborduurd groen kussen. Hij had het misschien goed bedoeld, want de houten stoelen waren heel hard. Zij wou het echter niet aanvaarden en riep met haar schrille, pieperige stem: “maar mijn kamers zijn allemaal in het roze!”. Sindsdien noemden wij haar juffrouw Roos en ze heeft nooit nog een woord gesproken met Jan.

Spreken met Jan was trouwens een attractie op zichzelf. Hij was bijzonder traag in zijn manier van spreken. Al zijn traag uitgesproken woorden hingen aaneen als de bollekens van een paternoster. Maar stil, die man leeft gelukkig nog.

Ego was de clown van dat kantoor. Hij was de naïefste en onnozelste jongen, die ik ooit ontmoet heb. Hij geloofde bijna alles wat men hem vertelde, zelfs dat hij boksen kon, maar dat is hem niet bekomen. Eén zaak echter heeft hij nooit geloofd. Hij wou niet geloven wat de illusionist Benevol verwezenlijkte en ging eens tijdens een voorstelling op de scene. Hij werd lekker gehypnotiseerd en deed allerlei dwaze kuren. Toen wij het hem achteraf vertelden, geloofde hij het niet. Wij konden hem niet overtuigen van wat we met eigen ogen gezien hadden.

Naast Ego zat een zwarte Spaanse schoonheid. Wij noemden haar de: “Madonna van de sleepings” wegens haar donkere slaperige ogen. Ze is later aan de haak geslagen door Raoul, tot afgunst van de meeste jonge mannen. Maar Raoul had een verkeerde greep gedaan en is tot zijn vroegtijdige dood een lijdzaam object geweest van die zwarte duivelin.

Maar ik vergat haast onze kassier te vermelden, een kantoorrat zonder weerga. Hij was nog jonkman en nam nooit een dag verlof, tot hij op rijpere leeftijd toch trouwde. Toen heeft hij twee uren vrij gevraagd voor de trouw. Van een gekke vent gesproken, deze was werkelijk stapelgek. Tot aan zijn dood, even voor de pensioenleeftijd, heeft hij niets anders van de wereld gezien dan de binnenkant van zijn kantoortje.

Een echt buitenbeentje was de “Pip”, een jongen met een enorm minderwaardigheidscomplex en nationaalsocialist. Hij aanbad Hitler en als lid van Verdinaso, smokkelde hij uit Duitsland dat het kletterde. Op zijn boeken schreef hij niet: van... tot.... (datum), maar: Vom... bis... . Hij was ook graatmager en als homofiel die hij was, was hij bang dat een meisje hem in broek en hemd zou zien, daarom ging hij zich steeds achter een grote kast verstoppen om zijn “Gilet” uit te doen. Zijn sympathie met de Hitlerianen bracht hem echter heel wat op, mede door zijn handelsgeest, maar hij wedde op het verkeerde paard.

Enkele anderen voelden zich ook aangetrokken door de fascistische stromingen en werden lid van Rex, Verdinaso, De Vlag, Vlaams-nationalisten enzovoort en droegen buiten de kantooruren zwarte, grijze en groene uniformen. Ze beweerden allemaal de enige goeden te zijn en dikwijls was het volop ruzie.

Zoals ge ziet was onze volière samengesteld uit de zonderlingste types, rare kwasten en dwars doende kwistenbiebels, allen geestelijk minderwaardig. De enkele braven en verstandigen vormden een minderheid.

Tussen deze bende logge, tamme en wilde beesten heb ik de schoonste jaren van mijn leven gesleten, zonder noemenswaardig letsel aan mijn geestelijke gezondheid. Ik nam toen de dingen niet zo zwaar op, tot de oorlog kwam met al zijn narigheid.

Ik was natuurlijk een van de slachtoffers, terwijl die minderwaardige clowns het toch maar klaarspeelden om te blijven waar ze waren; op de sinds lang veroverde kantoorstoel. Enkelen onder hen zijn hun engelbewaarders kwijtgeraakt en hebben pech gehad. Verscheidene hebben een schone begrafenis gehad en vele hebben hun huis verloren.

De actieve nazivrienden hebben de bons gekregen, een paar zijn zelfs gesneuveld. Maar het grootste gedeelte van die clowns zat nog steeds op hun plaats en sommigen deden alsof zij de grootste slachtoffers waren. Wij, veteranen van Duitsland, moesten hen niets vertellen over onze miserie. Zij hadden het veel erger gehad, zegden ze.

Eigenlijk waren ze te verdelen in twee categorieën: diegenen die er goed uitzagen doordat ze een groot gedeelte van hun bezit hadden besteed aan dure smokkelwaar en diegenen die uit gierigheid, graatmager waren geworden. De laatsten hadden zelfs nog wat kunnen sparen, doch moesten direct na de oorlog hun gespaarde geld afgeven tijdens de operatie “Gutt”. Geleidelijk werden de salarissen aangepast aan de nieuwe levensduurte. Het mijne werd, gezien de kosten van het levensonderhoud, veel te laag aangepast en ik kwam nauwelijks toe voor het hoogstnodige, maar dat is verleden tijd.

Maar keren we terug naar het kantoor. Na de oorlog werd ik verwelkomd door Jan en kreeg ik werk in de reclame afdeling. Dat werk hield niet veel in, want er mocht of kon geen reclame gemaakt worden. Tijdens de oorlog waren in het geheim duizenden etalagestukken gemaakt, die na de bevrijding in de winkels geplaatst zouden worden. Voorlopig ging dat nog niet en het had ook geen zin bij gebrek aan grondstoffen voor de margarine, die voorlopig nog streng gerantsoeneerd was. Zoals ge ziet maakte Jan in de oorlog wel propaganda voor een Duitse overwinning, maar had in het geheim reeds reeds etalagestukken met Belgische vlaggen laten maken. Hij was gewiekst genoeg om op twee paarden te wedden. Toen de concurrentiemogelijkheden groter werden gingen die stukken naar de winkels, geplaatst voor zover ze niet onbruikbaar waren door het te lang opgestapeld liggen.

Onze afdeling bestond, buiten de chef uit vier man...

Hier eindigt het geschrift, vrij onverwacht, het is duidelijk dat mijn vader meer wou schrijven of is die tekst verloren gegaan? Kort daarop hield hij op met schrijven, hij voelde zich niet wel, maar sprak daarover niet. Niet lang daarna is hij overleden.

02-01-2020 om 12:05 geschreven door WDRAHC

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
>> Reageer (0)


Inhoud blog
  • Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Archief per week
  • 30/12-05/01 2020

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!