Het enige wat dat dat minderwaardig sergeantje kende was brullen, met een hoge falsetstem, het galmde tussen de blokken van de kazerne.
Nooit deden we iets goed. We konden volgens hem, niet in de rij staan, niet aftellen, niet rechtsomkeer maken, niet in de pas gaan. Alleen “ter plaats rust” kenden wij perfect. Hij moest wel weten dat we het allemaal moedwillig verkeerd deden, maar dat stoorde hem niet. Door zijn gebrul streelde hij zelf zijn ijdelheid; het prototype van de gekke militaire beroeps-grapjas.
Wij mochten voor de eerste keer naar huis gaan.
Zoals kinderen, wanneer de klas uit is, stormden wij naar de tram, door die cafémeisjes nageroepen, die ons nu niet interesseerden, met hun syfilis en hun druipers. Ik was nog maar vier dagen in die grote kazerne met zijn grote slaapzalen en ruime gangen en vond het thuis allemaal veel te klein en te eng. Ik had veel te vertellen en vooral veel mee te nemen om dat slechte eten wat aan te vullen. Ik drong aan op meer zakgeld, want in de kantine kon je wit brood, margarine en kaas kopen en natuurlijk ook bier drinken. Moeder vertrouwde het niet geheel. Ik had haar best maar niet verteld van die tientallen cafédiensters. Ze zei dat ik zuinig moest zijn, nu ik niets meer verdiende en dat ik wel aan dat eten gewend zou worden, want in de tijd van vader was het veel slechter.
De volgende dagen in de kazerne begon het soldatenleven pas goed. We moesten naar de dokter voor de nodige inspuitingen of inentingen. In een lange rij stonden we in adamskostuum te wachten in een koude gang waar aan beide zijden de deur open stond. Toen de rij zover gevorderd was dat we konden zien hoe ze in de rug van de voorafgaanden vogelpik speelden met ongeëvenaard sadisme, vielen er prompt een paar sterke, naakte, mannen omver. De pillendraaier van dienst wierp er dan een emmer water over, zodat ze een longontsteking konden opdoen en ze moesten terug in de rij. Nu waren we een paar dagen vrij van dienst, buiten “corvee bouffe” natuurlijk en we hielpen elkaar om de vest aan te trekken.
De volgende week werd ingenomen door turnen en “exerceren”, ditmaal met de karabijn. We kregen ieder een geweer uit de oorlog van 1870, waar generaties rekruten al aan geprutst hadden en waar vast geen kogel meer door de kromme loop ging. Jaren later in de oorlog waren het nog steeds dezelfden, waarmee wel niet zal geschoten zijn. Er waren trouwens geen anderen. We mochten ze gelukkig terug afgeven omdat ze voor het drillen van andere rekruten moesten dienen. De enige geweren die wel in goede staat waren, waren deze van de wacht.
Toen de eerste militaire dril, die door dat dwergmonster gegeven werd, achter de rug was, kwam de hogere graad aan de beurt. Een grote, kalme en oudere onderofficier leerde ons met zachte hand en zonder brullen; lopen, springen, klauteren en de finesse van de bewegingen in colonne. Iedereen deed alles voorbeeldig en in perfecte regelmaat. Op een bepaalde dag haalde die nietige kwibus het in zijn hoofd om zijn collega te vervangen. Het is hem niet goed bekomen. Hij kreeg er bijna een bloedaandrang van en hield er heesheid aan over. Wij kwamen er van af met drie dagen arrest voor iedereen.
Natuurlijk moesten ze de soldaten straffen, anders zou er absoluut geen orde in die bende wildemannen te houden zijn.
Daar zogezegd iedereen soldaat moest worden, behalve de ongeschikten waar toevallig al de rijkeluis-zoontjes bij waren, kreeg men een willekeurig samenraapsel uit alle standen van de samenleving. Er werd gewoonweg geen enkele selectie gemaakt. In onze bende waren beschaafde jongens, die gestudeerd hadden naast simpele jongens met een beetje ontwikkeling en primitieven, die bij iedere ruzie hun mes trokken.
In onze batterij waren op honderd man, 5 ongeletterden die niet lezen of schrijven konden en bij het minste vergrijp of onbegrip gestraft werden. De straffen bestonden uit “kwartierarrest”, “Politiekamer” en “cachot”. Voor die laatste term bestond geen Vlaams woord. Kwartierarrest bestond hierin dat ge het kwartier of kazerne niet mocht verlaten. Op alle onmogelijke uren werd dan de “sonnerie” geblazen en moesten de gestraften zich aan de wacht gaan melden: “Koeken halen” zoals dat heette. De eventuele vuile karweitjes moesten ook door deze soort gestraften opgeknapt worden. Ze moesten wel hun gewone dienst doen, zoals deze die de zwaardere straf “Politiekamer” kregen, maar deze laatsten moesten 's nachts in het wachtlokaal op houten britsen slapen. Met “cachot” werd slechts zelden gestraft. Dat was een echte gevangenisstraf, die in een donker hok moest uitgezeten worden. De diensttijd werd dan verlengd met het dubbel aantal dagen die in dat hok doorgebracht werden.
|