Brussel, 31 mei 2010.
Betreft: Staatshervorming fiscale autonomie
Geachte Heren Leterme en Peeters,
De economische crisis vereist creativiteit en durf. De staatshervorming vormt een uitdaging
zeker vandaag nu meer en meer traditionele activiteiten van de federale overheid moeten
overgeheveld worden naar de gemeenschappen en gewesten. Weinigen zullen ontkennen dat
een onmisbaar onderdeel van de volgende staatshervorming het financieel verantwoordelijk
maken van de deelstaten is. Dit houdt concreet in dat de deelstaten hun ontvangsten zullen
moeten afstemmen op hun uitgaven, of omgekeerd. In de huidige situatie is de financiële
verantwoordelijkheid van de deelstaten relatief beperkt omdat ze niet beschikken over een
belangrijke hefboom om hun inkomsten te bepalen. Om hieraan te verhelpen lijkt het
onvermijdbaar dat in de toekomst de inkomstenbelasting zal worden overgeheveld naar de
deelstaten.
De consensus in Vlaanderen over deze overheveling is bijzonder groot en groeit in Wallonië.
Dit betekent ook het einde van het debat. Nochtans kan men grote vragen stellen bij een
copy-paste van het federale inkomstenbelastingstelsel op regionaal niveau. De
tekortkomingen van dit stelsel zijn inderdaad talrijk. Door een aaneenschakeling van perverse
effecten werkt ons huidig progressief belastingstelsel sociale onrechtvaardigheden in de hand.
Eerst en vooral speelt het mechanisme van belastingafwenteling. Mensen denken in termen
van netto lonen. Hoe hoger de belastingdruk, hoe meer iemand zal geneigd zijn om de factuur
door te schuiven. Uiteindelijk betaalt de consument alle belastingen, ongeacht hoeveel hij of
zij verdient. Daarnaast is er ook nog het fenomeen van de fiscaal aftrekbare uitgaven. Hoe
meer men verdient, hoe hoger de aanslagvoet, hoe groter het fiscale voordeel wordt. Dit is net
het omgekeerde van de oorspronkelijke doelstelling van een progressief systeem. Een
vlaktaks daarentegen is wel fiscaal rechtvaardig, want iedereen betaalt evenveel en door de
afschaffing van de aftrekposten kunnen grootverdieners geen megavoordeel meer genieten.
De regionalisering van de fiscale bevoegdheden in het raam van de nakende staatshervorming
biedt een unieke en eenmalige opportuniteit voor de invoering van een nieuw toekomstgericht
belastingstelsel. Vele jonge staten hebben de afgelopen twee decennia geopteerd voor een
vlaktaks. De eenvoud en dus rechtvaardigheid van zulk stelsel samen met het
groeistimulerend karakter maken van de vlaktaks het gedroomd inkomenstenbelastingstelsel.
Bovendien kunnen bij een regionalisering van de personenbelasting de deelstaten van nul
beginnen. Met de invoering van een sociale vlaktaks kiest de regio voor een eenvoudig en
transparant systeem. De overgang van het bestaande progressieve stelsel naar een regionale
vlaktaks stelt echter overgangsproblemen. Om deze hinderpalen te overwinnen, stellen we een
gefaseerde invoering voor.
In een eerste fase zou het belastingtarief 35 procent bedragen en dit met een vrijstelling van
10.000 euro. Dit tarief zou worden toegepast op het totaal netto belastbaar inkomen. Dit houdt
dus in dat in een eerste fase alle bestaande aftrekposten behouden blijven. Berekeningen met
cijfers voor 2006 geven aan dergelijk stelsel 21 miljard euro opbrengst genereert Dit is 900
miljoen minder dan het bestaande stelsel. Dit verlies aan belastingopbrengst situeert zich
uitsluitend bij het hoogste inkomensdeciel. Het kan eenvoudig gecompenseerd worden door
de aftrekposten van deze groep in te perken wat gemakkelijk haalbaar is door te werken met
belastingkredieten.
In een volgende fase zou dan ieder jaar gesnoeid worden in alle aftrekposten, wat
tariefverlagingen en/of vrijstellingverhogingen moet toelaten. Beleidsvoerders kunnen
bepalen of ze de andere budgettaire voordelen van een vlaktaks (lagere inningskosten, hogere
groei, minder fraude enz.) ook gebruiken op de belastingen verder te verlagen dan wel om
andere budgettaire doelstellingen te realiseren. Zo moet geleidelijk aan de aanslagvoet op alle
inkomsten gelijkgemaakt worden, inclusief de roerende voorheffing. Dit betekent dus een
stapsgewijze verhoging van de roerende voorheffing. Eerst naar 20% en later _ als de vlaktaks
tot 30% gedaald is _ naar 25%. Finaal groeien beide tarieven naar elkaar toe. Op dat ogenblik
kunnen de beleidsvoerders overwegen om de roerende en onroerende voorheffing te
vervangen door een vermogensrendementsheffing. Bovendien verminderen de lage tarieven
van de vlaktaks de huidige vlucht naar managementvennootschappen en schijnzelfstandigen.
Door de vereenvoudiging van het systeem krijgt de fiscus de kans de misbruiken van deze
rechtsvormen grondig aan te pakken.
We zijn overtuigd dat dergelijk belastingstelsel, wanneer het geloofwaardig wordt
aangekondigd, substantiële economische voordelen zal opleveren.
Hoogachtend,
Werner Niemegeers (Consulta), Oude Houtlei 2, 9000 Gent
Jef Vuchelen (VUB), Pleinlaan 2, 1050 Elsene
Eric Pompen, Trends/Cash, Raketstraat 50, 1130 Evere