4. "Plautus in het Nederlands"
4.1. De invloed van Plautus op de wereldliteratuur is enorm geweest. Naast Molière kunnen we William Shakespeare vernoemen. Voor Duitsland is Gotthold Ephraim Lessing (1729-1781) te vermelden. Hij schreef in 1764 een komedie, getiteld "Der Schatz", een bewerking van Plautus' "Trinummus". Een halve eeuw later was het Heinrich Wilhelm von Kleist (1777-1811), die "Amphitryo" op de planken bracht. Die grote namen, benevens het feit dat een werk als "L' avare" van Molière nog geregeld wordt opgevoerd, mogen ons niet doen vergeten dat ook de Nederlandse letterkunde beroemde vertegenwoordigers telt, die de Latijnse komedie als inspiratiebron gebruikten. Pieter Corneliszoon Hooft (1581-1647) wilde in 1617, in geldnood verkerend, door het schrijven van een "kasstuk" een einde maken aan die situatie. Hij opteerde voor Plautus' "Aulularia", waarvan hij, nog vóór Molière, een eigentijdse bewerking aan het 17de-eeuwse publiek gaf : "Warenar".
4.2. De hoofdpersoon in dat stuk, een oude vrek, heeft in zijn huis toevallig een pot met geld gevonden, die zijn grootvader daar zonder iemand iets te zeggen onder de vloer verstopt had. Sinds die ontdekking leeft de vrek als op een vulkaan. In zijn eigen huis voelt hij zich door iedereen bespied. Hoor maar, hoe hij in het stuk van Hooft een oude meid er van langs geeft.
Warenar : Eruit, zeg ik, eruit : ik zeg je fluks eruit. Ze wroet met heur ogen as een varken met zijn snuit. Reym : O mijn rug, o mijn kop, o mijn neus, o mijn wangen. Warenar : Ja, ja, je bakkes moet altemet vliegen vangen. Reym : En waarom sla je me nou, mijn neus en mond die bloen? Warenar : Vraag je waarom, totebel? opdat ik je zeer zou doen. Reym : En waarom mag ik dan in huis niet langer banken? Warenar : Ziet deze baviaan, wat heb ik hier voor ranken? Zal ik jou, denk ik, reen geven van mijn bedrijf? Ik tije thans wel met een knuppel op 't lijf. Spoed me van de deur, fluks of je bakkes zal vliegen vangen. Reym : Hoe wel waar men er an die zalig waar gehangen, tenminste hoefd' men niet te dienen zulken gek. Warenar : Wat preutel je? Reym : Niet. Warenar : Zo speult den nikker met jouw bek. 't Eerst dat ik weer wat doe, kom je me dan daar op storen, ik zal je met een avager de ogen uit de kop boren. Fluks hier, of ik leg je een tang tussen hals en buik. Hoe gaat ze voort, als een luis op een terige huik. Hier, bet hier naar toe, zeg ik nu is 't te degen, blijft me daar zitten spinnen, zonder voet te bewegen, en kijk je om, of wijk je een stro breed van daar, je krijgt goekoop de galg tot het nieuwe jaar. Ik ben dus oud en heb mogelijk vijftig meisjes versleten, maar van mijn leven nooit haars gelijk geweten : z' is arg als de droes, en wil ze haar best temen, ik zorg ze zal me nog eens uit den nest nemen, zo doortrapt slim is ze, en zo duivels beus. Krijgt ze de snof van de Pot met geld in de neus, ik ben armer man als de gevangen slaven. Nu moet ik de vloer eens weer op gaan graven, en zien of ze nog staat zo ik ze heb gesteld. Als ik denk dat er iemand mocht raken achter 't geld, zo word ik kilkoud van boven tot onderen. Reym : Ja, wel ik en weet me niet genoeg te verwonderen, hoe mijn meester dus van zinnen komt beroofd, wat dulheid mag hem wezen in 't ijdele hoofd? Tot mijn ellende, dus onlangs geslagen, dat hij mij tienmaal op een dag ten huis uit gaat jagen : een helen nacht leit hij wakker, en staat vijftig maal op. Een helen dag zit hij in huis, gelijk als op de winkels de kreupele snijers met haar gekruiste schinkels. Nu is 't immers ommekomen, en ik weet geen raad, van Klaartjens eer te bedekken, die op haar uiterste gaat, beladen met kind, en haast zal moeten baren : nu is 't al verloren, ik en zie 't niet te klaren. Wee mij verneemt hij er of 't minste maar sles; best dat ik me verhang hier ergens in de Nes, aan een pasteibakkershaak, zo ben ik uit het vrezen; mijn tanden wateren als ik denk wat een kalkoen dat ik zou wezen. (Warenar, eerste bedrijf, eerste toneel)
Voetnoten 1. fluks : dadelijk, vlug 4. altemet : af en toe soms 6. totebel : vuilpoes 7. banken : blijven 8. ranken : listen, streken 9. reen geven van mijn bedrijf : rekenschap geven van wat ik doe 10. tijen : gaan 12. Hoe wel ... : Wat zou ik er goed aan toe zijn als ik gehangen en dood was 14. preutelen : mompelen / nikker : duivel 18. avager : grote boor 20. terig : met teer besmeurd / huik : lange vrouwenmantel met kap 21. bet : een beetje / te degen : goed 25. meisjes : dienstmeisjes 27. arg : sluw / droes : duivel / haar best : zo goed als ze kan 28. ik zorg : ik vrees / uit den nest nemen : beetnemen 30. snof : geur 43. snijers : kleermakers / schinkels : onderbenen 44. ommekomen : verloren, gedaan 45. Klaartje : dochter van Warenar 48. of = van 49. Nes : in die Amsterdamse buurt speelt het stuk zich af 50. pasteibakkershaak : haak, aan de voorgevel aangebracht, waaraan de pasteibakker, die tevens poelier was, het geslacht gevogelte ten toon hing
4.4. Bij Plautus heet de vrek Euclio, de oude meid Staphyla. De scène komt op dezelfde plaats in het stuk : eerste bedrijf, eerste toneel.
Euclio : Exi, inquam, age exi! exeundum hercle tibi hinc est foras, circumspectatrix cum oculis emissiciis! Staphyla : Nam cur me miseram verberas? Euclio : Ut misera sis, atque ut te dignam mala malam aetatem exigas. Staphyla : Nam qua me nunc causa extrusisti ex aedibus? Euclio : Tibi ego rationem reddam, stimulorum seges? Illuc regredere ab ostio! illuc, sis. Vide, ut incedit! At scin quo modo tibi res se habet? Si hercle hodie fustem cepero aut stimulum in manum, testudineum istum tibi ego grandibo gradum. Staphyla : Utinam me divi adaxint ad suspendium potius quidem quam hoc pacto apud te serviam! Euclio : At ut scelesta sola secum murmurat! Oculos hercle ego istos, improba, ecfodiam tibi, ne me observare possis, quid rerum geram. Abscede etiam nunc, etiam nunc, etiam ... ohe, istic adstato. Si hercle tu ex istoc loco digitum transvorsum aut unguem latum excesseris, aut si respexis, donicum ego te iussero, continuo hercle ego te dedam discipulam cruci. Scelestiorem me hac anu certo scio vidisse numquam, nimisque ego hanc metuo male, ne mihi ex insidiis verba imprudenti duit, neu persentiscat, aurum ubi est absconditum; quae in occipitio quoque habet oculos, pessima. Nunc ibo ut visum, sitne ita aurum ut condidi, quod me sollicitat plurimis miserum modis. Staphyla : Noenum mecastor, quid ego ero dicam meo malae rei evenisse quamve insaniam, queo comminisci : ita me miseram ad hunc modum decies die uno saepe extrudit aedibus. Nescio pol quae illunc hominem intemperiae tenent; pervigilat noctes totas; tum autem interdius quasi claudus sutor domi sedet totos dies. Neque iam quo pacto celem erilis filiae probrum, propinqua partitudo cui appetit, queo comminisci; neque quicquam melius est mihi, ut opinor, quam ex me ut unam faciam litteram longam, meum laqueo collum quando obstrinxero. (Aulularia, 40-78)
Voetnoten 2. oculi emissicii : speurogen 5. aetatem exigere : zijn leven doorbrengen 6. extrudere, trusi, trusum : naar buiten jagen 7. rationem reddere : rekenschap geven / stimulus, i : prikkel (gebruikt om ploegossen aan te drijven of om slaven te geselen / stimulorum seges : schertsend gezegd van slaaf of slavin die veel geslagen wordt 8. sis = si vis 9. incedit : indicatief i.p.v. de conj. van de indirecte vraag (zo ook "habet") 10. fustis, is : knuppel 11. testudineus gradus : de gang van een schildpad 12. adaxint : archaïsche conj. perf. (= adegerint) / suspendium, i : ophanging, zelfmoor 13. hoc pacto = hoc modo 15. ecfodere : uitgraven, uitkrabben 19. digitum, unguem : acc. van maat 20. respexis = respexeris / donicum = donec 21. discipulam : bepaling van gesteldheid bij "te" (= als leerlinge, d.w.z. om je te leren gehoorzamen) 24. inprudens : niet vooruitziende, zonder het te weten / duit : arch. conj. pr. van "dare"; "verba dare" = (hier) het iemand betaald zetten 26. occipitium, i : achterhoofd 28. sollicitare : bezorgd maken, verontrusten 29. noenum = non / mecastor : "bij Castor" / erus, i : meester 31. comminisci : zich verbeelden 33. intemperiae, arum : (hier) razernij 34. interdius : (bijw.) overdag 35. claudus : mank, kreupel / sutor, oris : schoenlapper 37. probrum, i : schande / partitudo, inis : bevalling / appetere : naderen 39. littera longa : bedoeld is de hoofdletter I 40. laqueus, i : strop / obstringere, strinxi, strictum : toesnoeren
|