Latijnse thematische bloemlezing
Latijn lezen aan de hand van het continuum
Ga terug
  • naar lijst met teksten en onderwerpen
  • 28-08-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Caput 5 : Het schouwspel 5

    5. "Terentius in het Nederlands"

    5.1. De invloed van Plautus op het toneel van latere tijden is enorm geweest. Het succes van de tweede belangrijke Latijnse komedieschrijver, Publius Terentius Afer (ca. 195-159 v. C.) daarentegen, was minder groot, omdat hij er zich minder dan Plautus op toelegde de lachlust van het publiek te prikkelen met grappen en schertsen, maar heel getrouw zijn Griekse modellen navolgde, waarbij het komisch element vooral moest voortvloeien uit de intrige zelf. Zo doen de stukken van Terentius verfijnder aan en werden dan ook in de eerste plaats door een meer gecultiveerd publiek gewaardeerd.

    5.2. Tot de beste werken van de jonggestorven Nederlandse dichter G. A. Bredero (1585-1618) wordt het blijspel "Moortje" gerekend, dat een navolging is van een stuk van Terentius ("Eunuchus"). Het werd voor het eerst opgevoerd in 1615 en de eerste druk kwam tot stand in 1617, kort vóór de dood van de dichter :



    In dat stuk heeft de Amsterdamse koopmanszoon Ritsart een verhouding met de snol Moy-aal. Deze laatste heeft pas weer bezoek gekregen van de pocherige zeekapitein Roemert, die haar als geschenk een mooi meisje heeft meegebracht, dat hij buitgemaakt heeft op een Spaans koopvaardijschip.






    Ritsart van zijn kant belooft haar een negerin, als zij de mededinger de laan wil uitsturen. Intussen heeft Ritsarts broer Writsart het mooie meisje toevallig ontmoet en is op slag dolverliefd op haar geworden. Als negerin verkleed (vandaar de titel "Moortje") dringt hij in het huis van Moy-aal binnen en verleidt er het mooie meisje, dat achteraf van goede afkomst blijkt te zijn en in de stad nog een rijke broer heeft. Door tussenkomst van die broer en Writsarts vader komt het aan het eind van het stuk tot een huwelijk. Ritsart en Roemert van hun kant komen overeen in het vervolg de gunsten van Moy-aal broederlijk te delen.

    In het nu volgende fragment maken we kennis met de parasiet Kakkerlak, die de tafel schuimt bij Roemert en trots zichzelf en zijn "beroep" aan het publiek voorstelt :

    Wat verscheelt de ene mens bij d'ander.
    D' een is een lompe boer, en d' ander die is schrander!
    D' een weet hem bij de lui wel mooitjes te doen voort,
    en d' ander is een gek die weet niet hoe het hoort :
    dit schoot mij in de zin, juist als ik onder ander
    een van mijn kennis zag, mijn landsman, een uitlander;
    die al zijn goedje had verslampamd, en versluimd,
    en uit onachtzaamheid, verwaarloosd, en verzuimd,
    gelijk als ik, die 't heb vertuiswuisd, en verspeeld,
    verhasardeerd, versloerd, verslemd, en verbordeeld.
    Ik zag hem an, hij stond en was berooid en pover,
    ellendig, jichtig, krank, en had noch om, noch over.
    Wel landsman, zeid' ik, hoe dus schamel en bedrukt?
    Och, sprak hij, al mijn goed is gans verongelukt :
    de vleiers die weleer mijn ware vrienden schenen,
    zijn als mijn mid'len nu verdreven en verdwenen,
    of is er ievers een, die scheert met mij de gek.
    Mijn maagschap schuwt men, en aanzien mij met de nek.
    Helaas! wat komt mij op, de dood is al mijn wensen,
    mij, die verlaten ben van God en alle mensen.
    Mijn oren werden dol, mijn tong sprak zeer verwoed :
    hebt gij dan alle raad verloren met uw goed?
    Slaloze trage mens, is 't zoverre gekomen
    dat u de wanhoop heeft ook alle hoop benomen?
    Dat is een euvele zaak, zo bent g' er bijster an,
    ik ben van stad en staat uw gildebroer : een man
    die ook wel heb geproefd verscheidenheid in spoeden,
    van ruime weelden en van schaarse arremoede;
    nochtans was ik getroost, en heb mij gans gezet
    naar 't avontuur mij dwong, 't was mager dan, of vet.
    Aanschouwt nu eens mijn staat, en mijn welvarendheden,
    van gladde lijf en leen, van propre nette kleden :
    ik had niet als ik kwam, het was al door de keel,
    ik heb niet, en ik heb al evenwel nog veel,
    vermits mij niets gebreekt. Toen sprak hij : Ach ik vreze
    dat ik der rijken-gek en tafel-zot zou wezen.
    Neen zeid' ik weer daarop, ik heb een zekere kunst,
    daar ik mij met geneer, en krijg eenieders gunst :
    hier is een slag van volk die toch in alle punten
    de meeste willen zijn met treflijk uit te munten,
    hoewel ze plomp en plat en boers zijn van gestalt;
    dien blaas ik in het oor hetgeen hun best bevalt,
    dien prijs ik het verstand, en schoonheid van manieren,
    en grootheid van haar geest, al moet ik het versieren;
    diens loven loof ik ook, is 't recht, onrecht of boos,
    haar oordeel acht ik hoog al waar' t gans reukeloos.
    Ik schik mij naar den tijd, en naar haar zotte grillen,
    ik doe al wat zij doen, en al wat zij willen,
    is 't met der harten niet, 't is altoos naar de schijn.
    Dit doet er veel geacht bij grote meesters zijn.
    (Moortje, vss. 587-636)

    5.3. "Eunuchus" van Terentius werd door Bredero op de voet gevolgd : het verhaal van de handeling is nagenoeg identiek, alleen heet Moy-aal Thais en haar minnaar Phaedria in plaats van Ritsart. De mededinger Thraso is geen zeeman, maar soldaat. Phaedria's broer Chaerea is niet als negerin, maar als eunuch vermomd, wanneer hij het huis van Thais binnendringt om er het mooie meisje te verleiden dat Thais van Thraso heeft gekregen. Hieronder volgt dezelfde scène van de tafelschuimer, die bij Terentius Gnatho heet :

    Di immortales, homini homo quid praestat! Stulto intellegens
    quid interest! Hoc adeo ex hac re venit in mentem mihi :
    conveni hodie adveniens quemdam mei loci hinc atque ordinis,
    hominem haud impurum, itidem patria qui abligurrierat bona.
    Video sentum squalidum aegrum, pannis annisque obsitum : "Oh!
    Quid istuc, inquam, ornatist?" - "Quoniam miser quod habuit perdidi, em
    quo redactus sum! Omnes noti me atque amici deserunt."
    Hic ego illum contempsi prae me : "Quid, homo, inquam, ignavissime!
    Itan parasti te ut spes nulla reliqua in te siet tibi?
    Simul consilium cum re amisti? Viden me, ex eodem ortum loco,
    qui color, nitor, vestitus, quae habitudo est corporis!
    Omnia habeo, neque quicquam habeo; nihil cum est, nihil defit tamen."
    - "At ego infelix neque ridiculus esse neque plagas pati
    possum." - "Quid? tu his rebus credis fieri? Tota erras via.
    Olim isti fuit generi quondam quaestus apud saeclum prius;
    hoc novum est aucupium; ego adeo hanc primus inveni viam.
    Est genus hominum qui esse primos se omnium rerum volunt,
    nec sunt; hos consector, hisce ego non paro me ut rideant,
    sed eis ultro adrideo et eorum ingenia admiror simul;
    quidquid dicunt, laudo; id rursum si negant, laudo id quoque;
    negat quid : nego; ait : aio; postremo imperavi egomet mihi
    omnia adsentari; is quaestus nunc est multo uberrimus.
    (Eunuchus 232-255)

    Voetnoten
    1. quid : in welke mate, hoe / praestare : overtreffen (+ dat.)
    3. mei loci atque ordinis : "van mijn rang en stand" ("loci" slaat op de afkomst door geboorte, "ordinis" op het persoonlijk fortuin
    4. abligurrire : verbrassen
    5. sentus : ruig / squalidus : vuil / pannus, i : vod / obistus : a) bij "pannis" : geheel bedekt met  b) bij "annis" : gebukt onder de last van
    6. ornatist = ornati est
    8. contemnere : (hier) beschaamd maken
    9. parasti = paravisti / siet = sit
    10. amisti = amisisti / Viden = Videsne
    11. nitor, oris : schittering
    13. plaga, ae : slag, stoot
    15. saeclum, i : generatie
    16. aucupium, i : vogelvangst; (hier) manier om geld te verdienen
    18. consectari : volgen
    19. adridere alicui : iemand toelachen
    22. adsentari : gelijk geven, naar de mond praten



    28-08-2008, 00:00 geschreven door Willy
    Reacties (1)
    Foto
    Mijn favorieten
  • Alles voor leraar en student klassieke talen

  • Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!