Faust werd geboren rond 1480 in Knittlingen (tussen Maulbronn en Bretten), en hij stierf rond 1540 in Staufen bij Breisgau. Hij leefde in de vrij turbulente periode van de grote ontdekkingen (ter christianisering en uitbuiting !!). Het was de tijd van het huma-nisme en de Renaissance (de tijd van de bevrijding van de menselijke persoonlijkheid). In deze periode trad ook de grote scheuring in het Christendom naar buiten. Kortom, het was een tijdperk met schitterende namen, maar tevens een tijdperk van groot leed.
Faust verdiende zijn brood o.a. met het trekken van horoscopen (en verdiende daarmee waarschijnlijk een hele boel geld), met waarzeggerij, alchemie en magie. Hij maakte naam als Paracelsus, maar in tegenstelling tot deze laatste was hij een oplichter. En benevens dat alles was hij ook nog eens arts.
Toentertijd gaven velen zich uit voor tovenaar, en beloofden de meest nmogelijke dingen (zoals een zomertuin vol fruit in de winter, of het tevoorschijn halen van antieke helden uit de hel), maar toch moet Faust dat ietsje meer gehad hebben, om tijdens zijn berucht leven reeds zo beroemd te worden. Bovendien werd zijn naam na zijn dood tot vliegenvanger van vele vertelde gebeurtenissen. Allerhande onwaarschijnlijke en duivelse geschiedenissen, die reeds langs in zwang waren, werden ineens met zijn naam verbonden.
De eerste schriftelijke getuigenis over de historische Faust was van de hand van de abt Johannes Trithemius, in een brief uit 1507 aan de astroloog Johann Virdung, die nog tijdens het leven van Faust in druk verschenen. Het was het langste, en meest succesvolle eigentijdse verslag. Faust werd beschreven als een lummel, een opschepper, een goddeloze held, een door ijdelheid geplaagde would-be-humanist, een charlatan, een echte belediging voor de kerkelijke instituten. De hele brief getuigt van minachting. Faust werd duidelijk als een ketter beschouwd. Vooral de angst, dat deze vulgaire landloper de klassieke studies en de geleerde magie een slechte naam zou geven onder de orthodoxe christenen, was hieraan niet vreemd.
Dat dit verslag niet van enige jaloersheid gespeend was, werd ons eerst later duidelijk : Johannes Trithemius werd er immers zelf van verdacht, tovenaar te zijn (hij zou o.a. Helena van Troje voor keizer Maximiliaan opgevoerd hebben), en bovendien nog jaloers (Faust was als het ware een concurrent). Zich baserende op antieke geschriften over het geloof in onzichtbare, spirituele krachten kwam men in de middeleeuwen tot de opvatting, dat deze niet demonisch waren, maar wel zouden kunnen optreden als bemiddelaar tussen de geest en de concrete realiteit. Johannes Trithemius was een gevierd, doch controversieel aanhanger van deze opvattingen.
Tientallen jaren bleef de brief van Trithemius de enige getuigenis omtrent de historische Faust. Veel meer dan hierboven reeds vermeld is er ook niet geweten. Familiale omstandigheden, vluchtoorden als hij gezocht werd, niets is ons hieromtrent bekend. Zelfs de dokters- of magistersgraad is nooit bevestigd. Deze komen eerder voor uit de massas verhalen en geruchten. Immers, wie zo veel kon, moest wel minstensmagister of doctor zijn.
Het zijn beslist niet de aanhangers van Faust geweest, die hem met de duivel in verband brachten (Luther zou de eerste geweest zijn). Faust zelf zal het ook wel niet zo hebben voorgesteld, maar zulke twijfelachtige eer was anderzijds wel de best denkbare propaganda. Reeds tijdens zijn leven werd Faust aldus een wandelende legende (anekdoten, wilde verhalen, ...).
Na de dood van Faust werd de legende steeds meer en meer aangedikt, terwijl ze daarbij steeds meer en meer op het zijn-alles-kunnen en zijn gruwelijke dood werd toegespitst. Een protestants geestelijke zou de eerste geweest zijn die de dood van Faust aan de duivel toeschreef (1548). En volgens de Zimmernsche Chronik (+/- 1565)zou hij door de duivel mee naar de hel zijn gesleurd.
Eenmaal men aan deze duivelse ingreep geloofde, was het maar een kleine stap meer naar een duivelspact van 24 jaar (het verbond van een ontevreden, niet te bevredigen mens met de duivel, die alles beloofde tijdens deze beperkte periode), voor het eerst in hetFaustbuch uit 1587 neergeschreven.
Het pact met de duivel, dat in de middeleeuwen al wel eens meer voorkwam, kwam o.m. voor in het verhaal van Theophilus, die men wel eens verkeerdelijk dekatholieke Faust genoemd heeft, die op voorspraak van Maria gered werd. Het dubbelmotief (het pact, en de alles-kunnende tovenaar) kwam echter pas voor het eerst bij Faust voor.
De mythe ontstond in een periode waarin de ontwikkeling van de christelijke gedachten mens en bovennatuurlijke wereld had gepolariseerd in een conflict tussen goed en kwaad.
Faust was zeker een charlatan, maar ook een verstokte individualist, die zijn eigen weg ging in een maatschappij waarin een vaste baan en woonplaats vereist waren.
Hans Fallada (1893-1947)
is een pseudoniem voor Rudolf Ditzen. Op zijn achttiende werd hij voor het
eerst in de psychiatrie opgenomen. Ondanks zijn latere verslaving aan morfine
en alcohol was hij een zeer productief auteur. Hij werd in 1932 wereldberoemd
met de roman Wat nu, kleine man ?. Hij stierf kort na het inleveren van het
manuscript voor Alleen in Berlijn.
Dit boek brengt ons een
verslag van de laatste jaren uit het leven van Otto en Elise Hampel (in het
boek Otto en Anna Quangel). Dank zij de bezetenheid van de nazis om alles te
noteren, of in statistieken te gieten, beschikte de auteur over een
gedetailleerd verslag van de verhoren. Hun beider leven eindigde onder de galg
in 1943, veroordeeld wegens land- en hoogverraad. Gedurende twee jaren (sinds
het sneuvelen van Elises broer in Frankrijk) hadden zij het namelijk
aangedurfd, om, met regelmatige tussenpozen, her en der in Berlijn briefkaarten
achter te laten, die opriepen tot verzet tegen het nazi-regime. Een
arbeidersechtpaar in gevecht met Goliath. Zij waren er van overtuigd, dat hun
daden anderen er ook van zouden overtuigen, dat een wereld zonder Hitler een
betere wereld was. Maar de meeste kaarten worden onmiddellijk bij de Gestapo
ingeleverd. Pas wanneer Otto op een ongelukkige manier een kaart verliest op
het werk, en hij dit probeert op te vangen door iemand anders te verplichten,
deze op te rapen en naar het partijlid op het werk te brengen (eigenlijk maakt
hij zich hier niet verdachter door dan zijn collegas), loopt het grondig mis.
Voor het eerst ervaart hij hoe anderen tegenover deze kaarten staan. Overal
heerst angst.
Het verhaal van Anna en
Otto wordt op meesterlijke wijze in de globale context van angst en terreur,
die het Derde Rijk kenmerkt, ingevoegd. Het is het eerste Duitse boek ooit
geweest die de interne weerstand aangekaart heeft. Een een ogenschijnlijk
"fait divers", in dit geval het sneuvelen van de zoon, maakt van twee
oudere, niet direct fanatieke meelopers van het regime, fervente tegenstanders.
Mijns inziens wordt er ook heden ten dage nog veel te weinig aandacht besteed
aan de interne tegenstand in Duitsland tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Enerzijds is dit het
verhaal van een koppel dat geweldloos verzet biedt tegen een onmenselijk
regime, anderzijds is dit een spannende detective, die afwisselend verhaalt
vanuit het standpunt van de "daders", anderzijds uit het standpunt
van de "speurders" (Gestapo). Of een verhaal van jagers en wild (dat
slecht afloopt voor het (in dit geval) goede wild).
Het verhaal besluit met het proces en de terechtstelling
van Otto. Niet alleen ondervragingen van verdachten, maar ook de processen in
Nazi-Duitsland zijn een aanfluiting van wat wij tegenwoordig als democratie
ervaren. Fallada beschrijft dit op een sarcastische manier.
Als nawoord toch nog een positieve noot. Een van de
nevenfiguren in het verhaal, eerst een fervent aanhanger (hij behoorde tot de
Hitlerjugend), vindt op het einde van het verhaal de goede weg terug.
Deze uitgave is gebaseerd op de oorspronkelijke tekst,
die onlangs werd teruggevonden. Deze bevat, in tegenstelling tot de in 1947
gepubliceerde versie, meer politieke nuances, en is rauwer en explicieter.
Het boek sluit met een tekst van Fallada over Duitsers
in verzet tegen de Hitlerterreur, waarin we ook meer vernemen over het
ontstaan van het boek.
Een van mijn stokpaardjes in de literatuur (en meer algemeen in de kunst) is de Faustfiguur. Het begon allemaal met een eerste lezing van het eerste deel van de Faust van Goethe. Ondertussen heb ik al een heel overzicht van werken verzameld, waarin deze "magiër" ten tonele wordt gevoerd.
Ik, Lezer100, ben een fervente lezer van al het gedrukte dat mij onder de handen komt. In wat volgt wil ik jullie mijn ervaringen delen. Bovendien vloeit er af en toe ook wel eens een gedicht uit mijn pen. Ook dat wil ik jullie zeker niet onthouden.