Sint-Pieter kan zijn ogen niet geloven. Op een dag staan er aan de hemelpoorten veertig Marokkanen. Dat heeft hij nog nooit meegemaakt. Hij denkt: ik zal maar eens rap aan God vragen wat ik ermee moet doen. Dus hij laat de groep even wachten bij de hemelpoorten en gaat naar God. 'God, ik heb veertig Marokkanen aan mijn poorten staan. Kan ik die wel binnenlaten?' 'God', zegt God, 'Marokkanen... We willen zeker onze hemel niet laten overspoelen door Marokkanen. Weet je wat, laat de braafste tien binnen!' Sint-Pieter vertrekt, maar een paar minuten later staat hij al terug bij God, deze keer in alle staten. 'Wat is er gebeurd?' 'Ze zijn weg!' 'Wat, die Marokkanen?' 'Nee, mijn poorten!!!
|