De autochtone Latemnaars brengen een gevarieerde agenda
DEN LAETHEMSCHEN VRIENDENKRING
SINT MARTENS LATEM
- De vriendenkring heeft een gevuld programma.
Op 21 maart , tijdens de bloemenmarkt, brengen we samen met de Latemse Middenstand, in de raadzaal en de rechtse ruimte van de Artiestenzoler de fototentoonstelling Koppen uit Latem en Deurle van de Latemse fotograaf Erwin De Keyzer.
In de raadzaal wordt dan tevens doorlopend een nieuwe, unieke versie vertoond van de mooiste plekjes van onze dorpen in 3D gefotografeerd door Guy Van Coillie.
In april plannen we de Familie De Cauter met een hommage aan Django Reinhard.
Mei is dan weer iets voor de sportliefhebbers. Ons lid Dirk Nachtergaele, verzorger van enkele beroemde wielergoden, vertelt ons, samen met Rik Vanwalleghem (Directeur van het Museum Ronde van Vlaanderen en wielerjournalist) over hun belevenissen in het wielerpeloton.
Dirk zal ook voorlezen uit zijn poëziebundel. Deze bundel en zijn boek zal trouwens te koop zijn tijdens een signeersessie.
In juni plannen we dan een avondlijke rondvaart op de Gentse binnenwateren (meer gegevens
volgen op latere datum).
We zijn met enkele van onze leden de sportieve toer opgegaan zijn.
Het Bowling & Petanqueteam is al flink aan het oefenen en zal met 1 ploeg aantreden in de
competitie bij de 50-plussers.
Wat het schema voor de bowlers betreft wordt er normaal gespeeld op de derde dinsdag van de maand om 18.30 uur. Wie vrij is kan ook op de eerste dinsdag de kegels omvergooien of de goten kuisen vanaf 15.30 uur.
De sfeer zit er nu al goed in! Voor 4,40 euro per persoon, speel je 2 games en die zijn goed voor anderhalf uur plezier!
Verder willen we nogmaals benadrukken dat ook Deurlenaars zeer welkom zijn in onze vereniging. Wie hier geboren is, of wie dertig jaar of langer in een van onze dorpen woont of er gedurende tenminste vijf jaar woonde, kan lid worden en aan onze activiteiten deelnemen!
Info: campevents@telenet.be of alberthaelemeersch@skynet.be
Dr. Geert Verhelst Verstandig omgaan met vetten en oliën
De meeste mensen weten dat het westerse dieet mank loopt in de groep van de koolhydraten, met ondermeer raffinage tot suiker en witmeelproducten, en in de groep van de eiwitten, met ondermeer teveel dierlijk eiwit van minderwaardige kwaliteit en te weinig plantaardig eiwit.
Maar doorgaans is men niet zo goed op de hoogte van wat er in de derde voedingsgroep, de vetten, verkeerd loopt in het westerse voedingspatroon. Daarin zijn er namelijk ook ingrijpende veranderingen gebeurd, die onze gezondheid niet ten goede komen. Bovendien worden we door de voedingsindustrie, de media en het medisch korps vaak volledig verkeerd ingelicht.
In de spreekbeurt "Verstandig omgaan met vetten en oliën" probeert Dr. Geert Verhelst een antwoord te formuleren op concrete vragen in verband met vetten en oliën.
Zijn vetten echt zo slecht dat we ze ten koste van alles moeten beperken?
Zijn verzadigde vetten echt zo slecht als men ons wil doen geloven? Welk kwaliteitsverlies gebeurt er bij het raffineren van oliën tot "supermarktoliën"?
Welke oliën zijn geschikt om te bakken en te braden en welke niet?
Waarom zijn margarines doorgaans geen gezondheidsbevorderende producten?
Is kokosvet gewoon een hype of zijn er echt positieve eigenschappen aan toe te schrijven?
Wat zijn omega-3-, omega-6- en omega-9-vetzuren precies en welke accenten kunnen we in dit verband leggen?
Vrijdag 5 maart om 20 uur krijg je een antwoord op al jouw vragen.
Toegang: 10 euro
Waar? Kunstgalerij Mens & Natuur -
Maenhoutstraat 75a - 9830 Sint-Martens-Latem
Beste vrienden bloggers. Onderstaande brief verstuurde ik naar alle mogelijke media. Niet één reageerde. Ik heb begrip dat moeder er niet wou over praten maar stelde vast dat ook zij in het duister moest tasten en eigenlijk niet zo happig was haar 'voorgeschiedenis' te kennen. Persoonlijk interesseert het mij en mijn (half)nicht Ann Willio wel om dit duister gat in te kleuren. Ook zij weet niets over haar grootvader, de tweede levensgezel van Mariëtte (Marie) Willio. Misschien vinden wij bij Seniorennet de sleutel van het mysterie...
Sint-Martens-Latem, 05/10/2007.
Geachte Redactie,
Na de dood van mijn vader (24 juli 2007) heb ik enkele documenten ontdekt over het verleden van mijn moeder Ferdinanda (Fernande) Willio (zie foto daterende uit 1983).
Haar leven lang is ze op zoek geweest naar haar verleden en afkomst. Haar moeder heeft ze nooit echt gekend. Ze werd grootgebracht door adoptiefouders in de streek van Zottegem vanaf haar tweede levensjaar, achtereenvolgens in de gehuchten Breivelde en Grotenberge. Naar haar zeggen was haar vader jong gestorven en diende haar moeder Mariette Willio haar dochter toe te vertrouwen aan pleegouders, de familie Tuypens, waar de weduwe dan hertrouwde met een zekere De Winter (Leeuwergem). Moeder zou ook 2 jaar verbleven hebben in een weeshuis te Gent (De Blauwe Meisjes?)
Na haar studies ging ze op 18-jarige leeftijd als gouvernante werken bij de Gentse familie Deceuninck, die ook een buitenverblijf hadden in Deurle (villaatje op hoek van de Philippe de Denterghemlaan en de Museumlaan). Daar leerde ze mijn vader, Albert Haelemeersch, kennen. Ze huwden in Gent in 1932.
Ze was, net als haar broers, een natuurlijk kind, maar niet van dezelfde vader. Tot 1965 hield ze haar verleden angstvallig verborgen omdat ze zich schaamde geen vader te hebben. Stel je voor! De zusters van haar moeder hielden wel contact met mijn moeder, maar konden of wilden haar niet helpen bij de zoektocht naar haar jeugd en verleden omdat ze de schande van de toen reeds bewust ongehuwde moeder (Mariette) nog steeds niet verwerkt hadden!(sic).
In 1966 ontdekte moeder via een gezin waar ze af en toe aan het kookfornuis stond bij zakendiners, dat haar échte vader een Gents industrieel was, een zekere Florimond François. Die Florimond François had het verhaal gedaan aan de heer des huizes, die zelf directeur was bij de Gentse katoenfabrikant Dierman, een bevriend bedrijf.
Dit geheim was lang bewaard gebleven en moeder kon het niet natrekken omdat haar vader toen blijkbaar al overleden was... Naar mijn opinie wou zij het allemaal niet meer weten.
Haar grootvader (afkomstig uit Oplinter) en haar moeder waren eerst uitbater van het stationsbuffet te Aalst en later in Gent-Zuid. Toen woonden ze vermoedelijk in de Vlaanderenstraat. Maar toen haar grootvader verongelukte, werd Mariette (officieel Marie) vermoedelijk uitbaatster van het stationsbuffet van Luik, waar ze samenleefde met een zekere De Man, met wie ze nog twee kinderen kreeg Pierre en Jean Willio, halfbroers van moeder, met wie ze een goede verstandhouding had ...
Zelf heb ik nog contact met de dochter van Jean, die de rest van de familie beter kende dan ikzelf en zelfs naar Brazilië reisde om het verleden te achterhalen, maar we raken niet verder bij gebrek aan informatie en de huidige wet op privacy.
Moeder (° Aalst 1908) overleed op 21 mei 1996 te Sint-Martens-Latem en sindsdien ben ik dan zelf vruchteloos op zoek naar herinneringen aan mijn grootmoeder en de reconstructie van moeders jeugdjaren.
Ik vermoed dat ze toch in het Gentse moet gestudeerd hebben, gezien ze, naast het Nederlands, perfect Frans en Engels sprak en daarenboven zeer bedreven was in kookkunst en snit en naad.
Dit is nu wel een lange voorgeschiedenis, maar ik vrees dat een kort zoekertje weinig zal opleveren, gezien de meeste, ja zelfs alle getuigen al overleden zijn.
Toch moet er een middel zijn om via de archieven van de stad Gent, Aalst of de NMBS, Mariëtte Willio te traceren en eventueel meer te ontdekken over Florimond François. Daarbij veronderstel ik dat gezien moeder in Zottegem werd opgevoed, ze daar ook als inwoonster moet geregistreerd geweest zijn.
Na jaren vruchteloos zoeken raak je aan het einde van je Latijn, maar toch wil ik via dit schrijven tips losweken om toch meer klaarheid te krijgen in deze familiegeschiedenis.
Misschien kunnen jullie me terug op het goede spoor brengen.
FONS ROGGEMAN: EEN PASSIE VOOR NATUUR EN TRANSPARANTIE
Kunstschilder Fons Roggeman is een buitenbeentje in de Vlaamse, ja Belgische kunstwereld. Hij is steeds zijn eigen weg gegaan en nam bewust afstand van kunstgaleries en de glitter en glamour van het mondaine kunstgebeuren. Fons bouwde aan zijn eigen wereldje en de tentoonstellingen in zijn vijftigjarige carrière kan je gerust op beide handen tellen.
Roggeman hield steeds nauw contact met de echte, spontane kunstliefhebber en liet zich al die tijd nooit van zijn stuk brengen. Hij geloofde diep in wat hij schilderde en heeft nooit gerouwd omdat internationale faam hem niet gegeven was. Zijn filosofie en zijn eigenzinnige kijk op de waarden van het leven maakten hem volkomen gelukkig en de kunstkenner wist hem steeds te vinden. Waar? Bij hem thuis, geborgen in zijn eigen wereld.
Op zijn achtenzestigste is zijn inventiviteit, creativiteit en geestdrift misschien nog groter dan ooit. Passioneler dan in de tijd dat hij als zeventienjarige besloot het ouderlijke huis te ruilen voor een onzeker bestaan als broodkunstenaar in een kamertje van het huidige Gentse Caermerklooster en zijn leven wou wijden aan wat hem lief was: de kunst.
Geboren te Aalst in 1939, kwam hij zich, na dat ommetje in Gent, in 1961 te Sint-Martens-Latem vestigen. Eerst in Huize Minne aan de Kouterbaan, later in een onooglijk klein, maar pittoresk huisje op de grens van Latem en Deurle tot hij zijn vaste stek vond in de Deurelse Broekstraat.
Hij studeerde aan de Aalsterse Kunstacademie en later aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten te Gent. Als leerling van surrealist Jan Mulder werd Roggeman nochtans als volbloed hyperrealist de vernieuwer van de landelijke traditie bij de Latemse Leie- en landschapsschilders. Hij wordt terecht beschouwd als één van de voortrekkers van een nieuwe generatie figuratieve schilders in Vlaanderen, hierin gretig gevolgd door zijn boezemvriend en spitsbroeder Joe Van Rossem.
Fons Roggeman is ook een meester in de portretteerkunst. Naast een reeks speelse, rake, soms waanzinnig akelige zelfportretten, borstelde hij ook heel wat koppen van bekende figuren uit de cultuurwereld en streekbepalende iconen uit Leiestreek.
In zijn zelfportretten uit zich de lyriek van een gevoelige kunstenaar en drijft verdriet of pijn bij de dramatiek in zijn persoonlijke, diepmenselijke ervaringen hem naar een agressieve, soms panische schriftuur. Het koloriet omvat vooral vlammende roden of grauwe blauwen en wordt drager van felle emoties, vaak schril en grillig, geborsteld in een heftigheid die alleen maar kan ontspringen uit een geest die dwaalt en nergens rust kan vinden.
Fons Roggeman is en blijft een man van het volk en legt nog steeds, net als in zijn prille beginperiode, vaak dat alledaagse met een losse penseeltrek en dat hem eigen kleurenpalet, vast op het canvas. Later komt hij tot gewaagde interpretaties van de werkelijkheid en wordt hij gepassioneerd door de speling van het licht en door de natuurelementen. Hij dwaalt plots af in de richting van de Pittura Metafisica van de Chirico waar ook het reële beeld verdrongen wordt door een imaginaire, soms poëtische droomwereld van leegte en stilte, steeds op zoek naar het hoe en waarom van het zijn. Dit resulteert dan weer in lichtflitsen, schrille kleuren en ongrijpbare natuurelementen met verrassende perspectieven. Zijn geest dwaalt af naar het louter metafysische waar hij de diepere, raadselachtige betekenis van de dingen des levens tracht te achterhalen. Die indrukken wil hij in alle eenvoud, spelend met licht en ruimte, op het canvas vastleggen om hen met anderen te delen.
Met die keuze voor een figuratieve vertolking van zijn ideeëngoed en de innerlijke emotie, roeide Roggeman steeds tegen de stroom van de heersende abstractie en het nihilisme in.
Hij hield en houdt er nog steeds aan zijn intrinsieke waarde van een artistieke creatie te veruiterlijken, los van de tijd of de diens tendensen, en die eerlijkheid zal de kunstliefhebber bijblijven.
Het thema dat Roggeman echter blijvend zal achtervolgen is het dorp. Hoewel die periode al decennia achter de rug is, zal het de kunstliefhebber bijblijven als de kroniek van een gouden era.
In die reeks probeert de kunstenaar een eerlijk beeld vast te leggen van het dorp van zijn adolescentie. Weinig kunstenaars hebben op die wijze de sporen van hun levenswandel en de markantste landmerken die ze op hun weg ontmoetten met zoveel zin voor realiteit, eerbied en romantiek op het canvas nagelaten. Ieder gebouw is streng frontaal, een onvertekende momentopname van de realiteit, zonder achtergrond en enkel geankerd door de schemer van het avondlijke blauw of van diep en warm purper. Hij noemt die hem vertrouwde dorpsgezichten bakens van geborgenheid en zekerheid, heilzaam voor zijn gevoelens van onzekerheid en wanhoop. Oorden waar hij steeds toevlucht kan zoeken bij verlatingsangst of vertwijfeling.
Begin jaren zeventig vindt Fons Roggeman opnieuw evenwicht en geluk in het gezinsleven, in de band met zijn vrouw Flora en de kinderen.
Hij neemt een nieuwe start en vindt relatieve rust in alles wat hem omringt en lief is.
De meest alledaagse dingen uit zijn onmiddellijke omgeving zijn een potentiële bron van inspiratie en worden voorwerp (of onderwerp) voor of van zijn picturale oeuvre. Zijn interieur, de radio, de muziekinstallatie, poppen, stoelen, kledingstukken, kortom alles wat het geïnspireerde, allesziende oog waarneemt in zijn onmiddellijke omgeving. Het zicht van bomen en groen vanuit de kleine raampjes geeft de aanzet tot een latere stap: het subtiele spel van zon, licht en duisternis. Critici omschrijven hem nu als de lyricus van het halfduister, met het licht als bron van hoop en als de taal van het mysterie.
Eens hij zijn intrek neemt in zijn ruim en gezellig woningatelier op grens van het landelijke Nazareth en Deurle, treedt hij letterlijk naar buiten. Hij ontdekt de groene weelde van de natuur, bespeeld door het stralen van de zon en het diffuse licht of de schaduw van de maan. Die nieuwe weelde fascineert hem en hij vindt evenwicht en geborgenheid op die rustige plek waar hij de schoonheid en de grilligheid van de kosmos herontdekt en er door tot rust komt.
Lichtspel speelt al altijd een belangrijke rol in alle werk, bewust en misschien soms onbewust.
Om niet te spreken van abstracte waarnemingen als gevoelens, pijn, woede en angst.
Totaal persoonlijke emoties en wrange momenten die toch op een voor de kunstliefhebber, die buiten de gevoelswereld van de kunstenaar staat, discreet gesuggereerd worden en effectief aanwezig zijn. Subtiel vertolkt worden ze door diezelfde kunstliefhebber ook zo begrepen.
De kunstkenner wordt zelf, bewust of onbewust, ondergedompeld in de hectische, soms chaotische denk- en gevoelswereld van de kunstenaar.
Langzaamaan is de natuurlyriek nadrukkelijker aanwezig in zijn oeuvre. Bliksemschichten die de donkere hemel splijten of frêle zonnestralen die het groen aaien en laten schitteren in hun natuurlijke biotoop, verlichten, ja ontwarren zijn onrustige geest en brengen hem tot rust.
Roggeman wordt steeds meer de schilder van het licht. Wat ook het thema moge zijn, transparantie en licht eisen een hoofdrol in de creatie en de veruiterlijking van zijn oeuvre. Ook het kosmische neemt meer en meer de bovenhand en symboliseert de eindeloosheid van het bestaan, de taal van het metafysische. Licht vang je niet. Het komt en gaat. Het is ongrijpbaar, maar het schenkt het aardse wezen de mogelijkheid waar te nemen wat een bovenaardse kracht geschapen heeft. Fons Roggeman kan er uren, dagen over filosoferen, maar eens hij denkt het te vatten, verdwijnt het in de duisternis van ons bestaan.
Het oeuvre van Fons Roggeman lijkt ingedeeld in welomlijnde cycli maar toch kan je de kunstenaar geen etiket opkleven. Hij is en blijft steeds zichzelf en niemand kon het ooit beter verwoorden dan Dr. kunsthistoricus Piet Boyens bij de retrospectieve Roggeman, ingericht door het gemeentebestuur van Sint-Martens-Latem en De Latemse Kunstkring ter gelegenheid van de vijfenzestigste verjaardag van Fons Roggeman:
<...het heeft weinig zin Fons Roggeman, naar de geest nog het meest expressionist, onder te brengen bij een moderne stroming; hij zou nooit de tirannie van een stijl kunnen dulden. Trouwens, kunstenaars, dus ook Roggeman, maken op de eerste plaats dingen, ieder naar eigen aard; ze zijn continu op weg, nooit naar een of andere (nog onbekende) stijlrichting of juist daarvan af, maar in het ideale geval naar voortdurende verandering en verdieping.
Fons is en blijft een individu, maar wel op zijn manier met anderen verbonden. Misschien niet met de tendensen die het gezicht van de tijd bepalen, maar met wat toen en nu en straks in de mens, in de objecten, in de natuur wezenlijk was, is en zal zijn...>
Mooier kun je als kunstrecensent een artiest niet typeren. Daarom ook wil ik met dit fragment de toelichting bij de kunstenaar en zijn oeuvre afsluiten. Fons Roggeman is een zoeker. Hij tast zijn nabije omgeving, de natuur en, ja, de kosmos af en blijft steeds op zoek naar nieuwe uitdagingen, ook al lijkt die challenge onmogelijk, hij durft ze aan en zal ons blijven verbazen met zijn diep-filosofische en metafysische analyses van het zijn en het bestaan.
Op uitnodiging van Den Laethemschen Vriendenkring toont Fons Roggeman zijn recentste oeuvre in de Brouwerijschuur, Dorp 24 te Sint-Martens-Latem.
Tijdens de vernissage op vrijdag 18 april vanaf 19.30 uur stelt de kunstenaar een reeks van drie nieuwe lithografieën voor, waar de geïnteresseerde kunstliefhebber nog kan op voorintekenen. De voorintekening loopt van 1 maart tot 20 april 2008.
De lithos (60 x 60 cm) zijn zowel in reeks als afzonderlijk verkrijgbaar en kosten in voorverkoop (ingekaderd) 500 per stuk of 1.350 voor de reeks. Niet ingekaderd, bij voorintekening 425 of de reeks voor 1.000. Alle verdere informatie kan bekomen worden via e-mail aan fons@fons-roggeman.be
De tentoonstelling loopt van zaterdag 19 april tot en met zondag 4 mei 2008.
Openingsuren: za, zo en feestdagen van 11 tot 18 uur. Tijdens weekdagen van 14 tot 17 u.
Enkele maanden geleden las ik in een middenstandsmagazine hoe je het als kunsthandelaar moest maken in de woelige wereld van de investeringskunst. Ik was danig verbaasd dat ik prompt de login van mijn blog vergat en er pas nu in slaag jullie de wijsheden van een groot kunstdealer te grabbel te gooien. Beter laat dan nooit. Hier komen ze:
Zakendoen als kunst
Van een besloten wereld tot een transparante markt: als mondialisering ergens van toepassing is, dan wel in de kunsthandel. Die boodschap heeft Guy Pieters al langer begrepen. Dankzij een performant netwerk bereikt hij een wereldwijd publiek. De basis hiervan is een langdurige samenwerking met zijn kunstenaars.
Ook al reis ik de wereld rond, eigenlijk ben ik altijd een dorpsjongen uit Sint-Martens-Latem gebleven, opent Guy Pieters. Ik ben een self-made man, door omstandigheden ben ik maar tot mijn vijftiende naar school geweest. De krantenwinkel die ik uitbaatte was mijn universum. Ik kwam er in contact met kunstenaars en zo ging mijn wereld open, Mijn vrouw Linda heeft mij daarbij gestimuleerd. Ik heb mijn afkomst nooit verloochend, integendeel. De vrienden van vroeger werden mijn medewerkers en ze zijn het gebleven. Om mij te lanceren in de kunsthandel had ik een startkapitaal nodig, maar de meeste banken gaven niet thuis. Enkel de lokale KBC-bankier geloofde in mij en verleende kredieten. Dat ben ik nooit vergeten. Trouw en vriendschap lopen als een rode draad doorheen mijn leven.
Popart
Sinds begin jaren 80 werk ik samen met een groep kunstenaars - onder meer Tom Wesselmann, Arman en Cesar - waarvan er ondertussen helaas al enkele overleden zijn. Voor een kunstenaar is een langdurige samenwerking met een kunsthandelaar zeer belangrijk. Wij zorgen voor de nodige begeleiding waardoor de kunstenaar in alle rust kan werken. Tegelijkertijd is dit ook een positief signaal voor verzamelaars: als een kunsthandelaar blijft investeren in een vaste kern van kunstenaars dan geeft dit vertrouwen aan verzamelaars.
Vanaf het begin hebben wij ons georiënteerd op popart, de afkorting van popular art. De beweging groeide in de jaren 50 en 60 en haalde haar inspiratie uit de commerciële cultuur. Popart is een kunststroming die alledaagse gebruiksvoorwerpen en elementen uit de massamedia combineert. De meeste popartwerken zijn vooral decoratief en hebben geen specifieke boodschap. Bekende popartkunstenaars zijn onder meer Andy Warhol en Roy Lichtenstein. Wij zijn met onze kunstenaars en verzamelaars/kopers meegegroeid. In de loop der jaren is er zo een band ontstaan waarin het prettig werken is. Voor kunstenaars ben ik een soort coach die hen begeleidt op diverse vlakken. Ook het financiële aspect is daarbij niet onbelangrijk. In sommige kunstenaars heb ik me wel vergist wat hun potentiële waarde betreft. In dat geval spelen wij het spel eerlijk met verzamelaars en kopen wij bepaalde werken terug. Op die manier vindt er ook een herschikking plaats van deze collectie.
Drie galerieën
Guy Pieters beschikt over drie galerieën in Sint-Martens-Latem, Knokke en het Franse Saint-Paul de Vence. Sint-Martens-Latem vormt het hart van onze internationale collecties, ook onze kantoren zijn er gevestigd. Wij beschikken er over meer dan 3000 kunstwerken die in speciale stockruimtes op de juiste temperatuur worden bewaard. Het voordeel van drie galerieën is dat wij onze kunstenaars de gelegenheid bieden om hun werk te tonen op drie verschillende plaatsen en met telkens een ander publiek. Verandering van locatie brengt belangstelling teweeg. De kunsthandel van Guy Pieters is inmiddels uitgegroeid tot een heuse KMO met 19 medewerkers. Om op de hoogte te blijven en alle opdrachten naar behoren uit te voeren, kan ik niet zonder een bekwame en loyale equipe. Logistiek is een belangrijk item: vijf medewerkers zijn constant bezig met het inrichten van exposities en met het transport van kunstwerken doorheen gans Europa. Zelf ben ik vaak onderweg. In de maand december staan onder meer bezoeken aan Seoul, Shanghai en Peking op het programma. Delegeren is daarom een must.
Intranet
De kunsthandel is de afgelopen decennia meer dan ooit uitgegroeid tot een internationaal gebeuren met enorm veel kopers en verkopers. Internet speelt daarbij een beslissende rol. Twee medewerkers zijn fulltime actief met het opvolgen van wat de honderden veilinghuizen - waar ook ter wereld - aanbieden. De talrijke catalogi van de verschillende veilinghuizen worden per dag klaargelegd zodat wij snel kunnen anticiperen als wij een kunstwerk willen kopen. De kans om te scoren is echter klein: was er vroeger sprake van één kans op twee dan is dat nu nog amper één op 40. We moeten ons immers realiseren dat er nog duizenden andere potentiële kopers mee bieden op het internet. Door het internet is de kunsthandel veel transparanter geworden dan voorheen. Kopers kunnen zich niet meer vergissen. Met prijzen kan niet meer gesjoemeld worden, je kan ze immers aflezen via het internet.
Om de verkoop van zijn kunstwerken wereldwijd te organiseren koos Guy Pieters voor het intranetconcept. We beschikken over drie galeries maar dat is onvoldoende om alle potentiële kopers te bereiken. Vandaar dat wij ook nog een 40-tal verkooppunten hebben over de ganse wereld. Een partner die met ons in zee wil gaan hoeft niet echt over een kapitaal te beschikken, enkel een beperkte expositieruimte of een etalage volstaat. Wel krijgen onze partners - via het intranet - toegang tot onze collectie. Zij hoeven daardoor niet alle kunstwerken effectief in voorraad te hebben maar kunnen tegelijkertijd toch kunstwerken verhandelen. Op die manier kunnen zij hun kopers een enorme verzameling aanbieden. Voor ons is dit een financieel interessante manier om kunstwerken aan de man te brengen. Onze verkooppunten zijn voornamelijk gevestigd in Europa, Rusland en het Verre Oosten. In Amerika zijn we slechts op een beperkt aantal plaatsen aanwezig. Intranet heeft ons geen windeieren gelegd. In de beginjaren genereerden wij 90% van omzet via onze galerieën. nu zijn die nog goed voor 30%. De rest van de omzet halen we binnen via het intranet.
Hoogconjunctuur
Als kunsthandel hebben wij in feite weinig invloed op de verkoopprijzen van kunstwerken. De marktwerking bepaalt het prijsniveau. Onze fee bedraagt doorgaans 30% van de verkoopprijs. Dat is een behoorlijke marge want onze kosten zijn door de jaren heen nauwelijks gestegen. In België alleen al draaien we een jaarlijkse omzet van 30 miljoen euro. Voorlopig zijn er geen aanwijzingen waarom de hoge prijzen voor kunstwerken niet meer zouden geboden worden. Vanaf 1970 tot begin jaren 90 hadden wij te maken met cycli van laag- en hoogconjunctuur. Nadien, en dat is toch uniek, is er alleen maar sprake geweest van een stijgende lijn. We mogen niet vergeten dat er veel spelers uit nieuwe landen - zoals China en India - zijn bijgekomen. Alleen al in China zullen in de komende twintig jaar circa 1200 musea voor moderne kunst gecreëerd worden.
Ondernemerschap
Ook al is de kunstmarkt grondig veranderd door de komst van het internet, dat betekent niet dat er nu meer kunstwerken voorhanden zijn dan vroeger. Er is eerder sprake van een verschraling omdat de vraag te groot is. Daarnaast is er het fenomeen van foundations die vaak gespecialiseerd zijn in een beperkt aantal kunstenaars. Dergelijke foundations kopen veel werken op en houden ze in eigen handen. Hierdoor blijven kunstwerken voor lange tijd geblokkeerd en is er van handel geen sprake meer. Dit heeft ook zijn gevolgen voor de kunstenaar die meer dan ooit actief moet zijn: geen productie betekent ook geen marktaandeel. Ondernemerschap maakt onlosmakelijk deel uit van het werk van kunstenaars. Zij moeten zich manifesteren, naar buiten treden en productief zijn.
Sommige kunstenaars staan erop om zelf de complete productie te verzorgen, andere omringen zich met een groep medewerkers. Het is dus niet zo dat ieder kunstwerk door een meester zelf is gemaakt, maar dat fenomeen is al langer aanvaard in de kunstwereld. De buitenwereld heeft vaak geen idee over de impact van sommige kunstprojecten. Neem nu het installatieproject van Christo en Jeanne-Claude in het Central Park in New York. Alleen al voor de huur van Central Park dienden zij 3,5 miljoen dollar op te hoesten en de nodige verzekeringen af te sluiten. In dit project waren niet minder dan 700 werknemers betrokken. Kortom: dit is big business.
Uitgever-publicist
Naast zijn eigenlijke activiteiten als kunsthandelaar is Guy Pieters ook actief als uitgever-publicist van kunstboeken. Bij iedere tentoonstelling wordt er zowel een catalogus als een monografie over de kunstenaar gedrukt. Het betreft dan een rijkelijk gedocumenteerde uitgave die het werk van de kunstenaar versterkt. De Belgische markt is te klein voor kunstboeken, als je hier een paar honderd exemplaren slijt mag je al van een succes spreken. Met onze monografieën mikken we dan ook op een internationaal publiek. Boeken over Christo en Jeanne-Claude worden in een oplage van 10.000 exemplaren gedrukt. Ondertussen hebben wij al een mooie verzameling monografieën op de markt gebracht van onder meer Jan Fabre, Jan Desmarets, Roger Raveel, Jacques Villeglé, Robert Combas en andere. Musea vormen geen bedreiging voor Guy Pieters. Integendeel, musea zijn partners in cultuurverspreiding. Hoe meer musea, hoe beter. Zij doen in feite het baanbrekend basiswerk. Iemand als Jan Hoet is ontzettend belangrijk voor de kunstsector.
Kruisbestuiving
Kunstenaars moeten rekening houden met de actuele marktverschuiving door zich te profileren met universele themas. Over smaak valt inderdaad niet te twisten, maar wij merken dat bijvoorbeeld religieuze, sombere themas nog nauwelijks worden gesmaakt. De tijdsgeest is veranderd en daardoor zien we dat sommige kunstenaars volledig passé zijn, en dat andere, zoals Marcel Broodthaers en René Magritte nog steeds actueel zijn. Door de internationalisering zijn de vensters opengegooid en vindt er een kruisbestuiving plaats van verschillende culturen. Ik ben zeer geboeid door wat er in China gebeurt op cultureel vlak. Een schilder als Wang Guangyi combineert motieven uit de socialistische periode met moderne, Westerse symbolen als een Porsche of een Rolex. Die interactie overstijgt duidelijk het lokale. In het Westen hebben wij vaak een verkeerde perceptie van hoe Chinezen of bewoners van de nieuwe landen naar onze cultuur kijken. In het kader van een samenwerkingverband leidde ik onlangs een groep Chinezen rond in het centrum van Gent. Ik nam hen mee naar het Belfort, maar daar waren ze duidelijk niet in geïnteresseerd. Voor hen is de nieuwe maatschappij van belang en die begint bij het internet. De zogenaamde cultuurkloof is met andere woorden veel minder groot dan wij zelf vaak veronderstellen.
De tien gouden regels van Guy Pieters
1. Verloochen je afkomst niet.
2. Sta open voor nieuwe invloeden.
3. Trouw en vriendschap zijn belangrijke waarden.
4. Maak gebruik van de nieuwste informaticatechnologie.
5. Groei mee met je klanten.
6. Iedere dag biedt een nieuwe uitdaging.
7. Blijf zoeken naar nieuwe trends.
8. Bouw een netwerk uit.
9. Handel op een correcte en eerlijke manier.
10. Zoek een evenwicht tussen werk en privé
Blijkbaar heb ik het 3, 9 en 10de gebod met de voeten getreden, want als ik de tekst van Bert Verbeke ter harte neem, moet ik daar van het pad afgeweken zijn... zodat daar mijn carrière op de klippen liep. Nou, gedane zaken hebben geen keer!
Het is merkwaardig. Mijn bewondering voor Seniorennet is groot maar in vergelijking met andere (b)logs heb ik de indruk dat jouw teksten wel worden gelezen, maar weinig contact gezocht wordt. Je zou feedback verwachten van (b)loggers die verhalen hebben die een raakpunt hebben. Toch niet, de teksten worden gelezen maar het contact blijft uit. Wat mijn zoektocht naar de familie 'Williô' betreft had ik gedacht tips te krijgen van mensen die met familiekunde bezig zijn en die hun ervaring willen delen. Ik weet, de naam is misschien niet courant en het moet een heel rare, turbulente en avontuurlijke 'stam' geweest zijn, maar toch had ik mijn hoop ergens gesteld op die échte, fervente 'delvers in het verleden' om toch maar een stap dichter te raken bij de roots. Intussen vernam ik dat een familie De Winter-Tuypens uit het Zottegemse mijn moeder, Ferdinande Williô, zou hebben grootgebracht en dat ze op haar 18de gouvernante werd in een Gents gezin waar ze de zorg had over het dochterje Francine De Ceuninck... Ik versaag nooit, maar in het 'verleden' van mijn moeder ben ik nog geen stap verder. We graven verder. Tot nog eens, vrienden.
Als bijna-twintiger werd ik op 28 juli 1927 opgeroepen om mijn militaire dienstplicht te vervullen bij het 1ste Regiment Artillerie te Gent, Batterij De Post. Dit was de paardenstal waar de paarden van de officieren gestald waren en die wij moesten verzorgen, naast wachtlopen en corveeën.
Deze 13 maanden verliepen zoals iedere dienstplichtige ze zich zal herinneren: met goede en minder goede herinneringen aan de discipline en de toen geldende Franstalige commandos. Op 28 augustus 1928 zwaaide ik in alle stilte af en kon als schilder beginnen bij een aannemer in St-Denijs-Westrem.
Op 24 maart 1930 moest ik mij terug aanmelden voor een zes wekend durend kamp in Elsenborn. Op 3 mei 1930 kon ik terug mijn burgerpak aantrekken.
Even voor de mobilisatie werd ik van 14 tot 21 januari 1940 naar Appels (Dendermonde) geroepen om mijn kledij aan te passen.
Toen de oorlog dan toch uitbrak op 10 mei 1940 werd ik opgeroepen om mij op eigen kracht naar Appels te begeven. Na vijf dagen, op 15 mei 1940, vertrokken we te voet naar Staden, waar we in het bos van Houthulst munitie op spoorwegwagens moesten laden. Ik kreeg er als schilder een bijzondere taak bovenop want men rekende op mij als schilder om de vrachtwagens en andere legervoertuigen te camoufleren. Taak die ik bijzonder ter harte nam en die een succesvol resultaat bleek te kennen, gezien de officieren vroegen om ook hun voertuigen van camouflagekleuren te voorzien.
Op 28 mei 1940 moesten we te voet vertrekken naar Oostkerke, waar we overnachtten en vandaar verder naar Loppem trokken. Op 29 mei moesten we te voet verder naar het Oost-Vlaamse Sleidinge, waar ik in de namiddag, samen met enkele andere Belgische soldaten, opgepakt werd door de Duitsers.
Diezelfde avond trokken we onder bewaking te voet naar Lokeren, waar we na een nacht stappen, uitgeput aankwamen. Daar gunden de Duitsers ons een paar uren rust en dan ging de voettocht verder naar Brasschaat, waar we in de namiddag aankwamen.
We bleven twee dagen in Brasschaat en werden toen op een goederentrein gezet naar het Duitse Bocholt. Daar werd ons een achttal dagen relatieve rust gegund, waarna we de trein werden ingejaagd naar de Duitse stad Görlitz, op enkele kilometers van de Tsjechische grens. Daar werden we ondergebracht in Stalag 8.
Na enkele weken verblijf werden een tiental plattelandsjongens getransfereerd naar het dorpje Hilbersdorf, waar we op een herenboerderij moesten helpen.
We bleven er 7 maanden hard werken, maar kregen toch zonder medeweten van onze bewakers af en toe een extraatje van de boer die onze werkkracht waardeerde. Als rantsoen moesten we het stellen met 1 brood per week, Als beleg kregen soms wat waterachtige platte kaas en op zondagen een soort melkpapje om ons te versterken. Ons dagloon was 60 Pfennig, zuurverdiende centen die vooral besteed werden aan rookwaren.
Als het veld te nat was om te bewerken moesten we het woud in om de omgehakte bomen naar het dal te slepen en met de handzaag te kleinen.
Naast Belgische krijgsgevangen werkten er op de boerderij ook Poolse mannen en vrouwen. We schoten goed met mekaar op en dat maakte het harde labeur draaglijker. Ook de genegenheid van de herenboer en zijn gezin was voor ons een hart onder de riem, maar toch verlangden we met zijn allen naar huis.
Op 13 december 1940 was het eindelijk zo ver. Ik woog nog amper 50 kilo en met de even uitgemergelde lotgenoten werden we per trein terug van Görlitz naar Antwerpen gebracht, waar we op 15 december aankwamen. Daar werd ons gezegd dat we naar Gent konden, maar dat we ons daar onmiddellijk moesten aanmelden bij de gendarmerie. Ik spoorde door naar De Pinte en op 16 december was ik terug thuis. De gendarmerie en de Duitsers konden me gestolen worden Na enkele weken ging ik opnieuw werken en geen haan kraaide erover dat ik de Feldwebels links had laten liggen. Tijdens de échte oorlogsjaren hebben we ons dan samen met andere Latem- en Deurlenaren nuttig gemaakt bij het ondergronds verzet en zijn we er, ondanks heel wat ontberingen, in geslaagd deze ellendige tijden te overleven.
Het zal je overkomen. Je bent eenentwintig, vol levenslust en wil door het leven dartelen zonder de zuurverdiende centen van jouw ouders te misbruiken om de schaarse momenten van pure ontspanning en genot met volle overgave te beleven. Eindelijk tien dagen thuis uit het verre Duitsland waar je, totaal onverwacht, met volle teugen van je legerplicht geniet. Een spaarpotje is welkom voor een milicien. De eerste dag van jouw verlof, maak je met je vrienden een uitje naar de jaarbeurs in de hoop daar iets te kunnen bijverdienen. In de Canadese legerwinkel in het verre Werl lonken die laaggeprijsde stereoketen en enkele exclusieve vinyltjes. Je schuimt de beurs af en tot je grote verrassing en uitbundige vreugde krijg je de kans de volgende dag je verkopertalenten te demonstreren in een Gentse likeurstand. Dat je dit drankje niet lust maakt niks uit. Je trekt je wel uit de slag en bedenkt een strategie om een procentje mee te pikken. In een euforie rij je huiswaarts met de vrienden. Moe maar voldaan, klaar om je na een stortbad in het uitgangsleven te storten.
Dan slaat het noodlot toe. De wagen gaat van de baan en in een mum van tijd lig je in het ziekenhuis met een tetraplegie na breuk van de nekwervels. Je beseft niet eens hoe dit alles je leven zal veranderen. Maanden ziekenhuisverblijf. Je ziet je ouders zo wegkwijnen van verdriet. Je verloofde kan het niet meer aan. Je staat alleen en je vecht als een goede soldaat.
Anderhalf jaar later kom je thuis om verder te revalideren. Je maakt kennis met de thuisverpleging en de zorgzaamheid waarmee deze mensen je koesteren en moed inspreken. Je kijkt uit naar hun komst. Je kunt er zelfs je klok op afstemmen want steeds zijn ze er op het vertrouwde uur. Geloof het of niet, het wordt een ritueel. Je herstelt wonderwel, kan aan het werk en draait die grauwe bladzijde om. De klok tikt verder, maar de sequelen draag je mee. Je probeert ze van je af te slaan, zoekt je weg en stapt in het bootje. Je sticht je eigen gezinnetje en ziet samen de kinderen opgroeien.
Jaren later verschijnen die zorgverleners weer in je leven. Moeder verzwikt haar enkel en het gaat van kwaad naar erger. Amputatie van de teen en het zwarte beest kruipt verder.
Opnieuw verschijnen die witte kieltjes. Twee tot driemaal daags lopen ze over de drempel en verzorgen ze de steeds moedelozer wordende fiere vrouw en spreken haar moed in. Nooit heb ik ze horen morren, nooit hebben ze geklaagd over hun eigen problemen. De patiënt gaat voor alles. Hun muizenissen hielden e angstvallig verborgen voor de buitenwereld. De verpleegkundigen waren een welkome verpozing in het kleurloze bestaan van een zieker wordende vrouw bij wie, na de zoveelste amputatie, de levenslust in haar anders zo fonkelende ogen doofde. Ook vader fleurde op toen hij het kleine wagentje het erf zag oprijden. Hij was nu huisman geworden en droeg de last van het wassen, plassen, poetsen en koken wonderwel.
De thuisverpleging bracht hem een korte, welkome verpozing in de sleur van elke dag en luisterde schijnbaar geïnteresseerd naar zijn verhaal, maar niet zonder moeder ook even op te vrolijken met een complimentje of een teder woord.
Hoewel wij er dagelijks over de vloer kwamen waren de tips en de raad van hun verzorger wijze woorden. Die had er voor gestudeerd een wij waren de leken. We keken elkaar dan vaak met pretoogjes aan en lieten hem in zijn overtuiging. Na jaren was de thuisverpleging steeds meer het zonnetje in huis. Haakte er eentje af, werd een traan gelaten, maar met de komst van de nieuwe klaarde de hemel weer op.
De thuisverpleging begon meer en meer deel uit te maken van het gezin. 's Morgens was de koffie klaar, s avonds was er soep. Tegenpruttelen hielp niet. Die mensen hadden vele watertjes doorzwommen en lieten alles gedwee en geduldig over zich gaan. Je kon die twee oudjes toch niet ongelukkig maken, niet?
Toen moeder na vijftien jaar overleed brak ook bij vader de veer. Gelukkig kon hij naast ons ook rekenen op de onvoorwaardelijke steun van de thuisverpleging. Zijn witjasjes bleven hem verzorgen en beurden hem op. Hij moest het rustig aan doen, maar kon weer grappen en grollen en dat hield hem in leven. Toen hij jaren later, op zijn vierennegentigste noodgedwongen naar het rusthuis moest heeft hij een traantje geplengd. Het afscheid viel zwaar. Nu is hij 98 en nog steeds ongelukkig omdat hij een kamer kreeg en geen flatje, waar hij zijn verpleegstertjes of verplegers kon ontvangen en koesteren...
Vroeger was je als vijftiger nog lid van de actieve bevolking. Vandaag krijg je als vijftigplussers constant flyers in de brievenbus om deel te nemen aan de bijna dagelijkse activiteiten van de plaatselijke senioren. Je kan creatief bezig zijn en leren tekenen, schilderen, boetseren of pottenbakken en indien dit jouw cup of tea niet is, kan je gaan biljarten, bollen, petanken of een kaartje leggen. Geregeld krijg je daarenboven ook een berichtje over daguitstapjes naar musea, koopcentra of stadswandelingen
Fantastisch initiatief! Geen woord kwaad daarover. Jij, als verweesd 55-tiger , moet nog 10 jaar al dan niet vechtend tegen een wenkende burn out aan de slag blijven en de stress van verkeer en werkdruk trotseren om een volwaardig pensioentje bijeen te krijgen. Frustrerend lijkt me dat.
Verweesd, ze ik. Dat is nog een erger gevoel Jouw generatiegenoten en goeie ouwe vrienden hebben het riante villadorp verlaten om ergens in Vlaanderen of aan de taalgrens een aardig, praktisch stulpje op te trekken op een nog betaalbaar lapje grond. Zij leven er hun leven en hebben er ook een nieuwe vriendenkring. Gelukkig voor hen en het is dan ook van ganser harte gegund. Mijn maten gelukkig weten, stemt mij ook gelukkig. Dit wil echter niet zeggen dat ik hen toch ergens mis. Die herinneringen aan vroeger blijven. Van hun ouders heb je dan af en toe nog eens nieuws over de gabbers of vriendinnen van weleer, maar alle rechtstreeks contact is weg, tenzij een kaartje van de beste vrienden tussen kerst en nieuw.
Ergens benijd ik ze toch wel een beetje. Zij hebben zich volledig geïntegreerd in die nieuwe omgeving, terwijl ik steeds meer geïsoleerd geraak tussen de steeds aangroeiende vloed van grootverdieners die het zich kunnen veroorloven bouwgrond aan te kopen aan 250 euro de vierkante meter, er met een patrimoniumvennootschap een villa neerpoten van een klein miljoen euro en zich totaal afzonderen van de autochtone bevolking. De golfclub, de nabije jachthavens en de gerenommeerde eethuizen zijn hun dada, voor de rest trekken ze zich terug op hun zwaar bewaakt domein.
In een tijdspanne van 25 jaar is een open dorp verkloot tot een randstedelijk gebied. De boeren die hun hectaren grond mettertijd wilden verdelen onder hun kinderen en kleinkinderen om er na het boerenleven een gezellige woonst op te trekken en er in alle gemoedelijkheid hoopten te kunnen genieten van het prachtigste dorp van Vlaanderen, komen er bedrogen uit. Hun spaarpot is weggesmolten, ze zitten zonevreemd of hun landbouwgronden werden geklasseerd als natuur- of overstromingsgebied Weg gemoedsrust, weg droom. Die gezellige ouwe dag met familie en vrienden om zich heen is voor de meeste autochtonen enkel een droom gebleven Wij, vijftigers, volgen. Ook onze kinderen moeten wijken voor het kapitaal.
Hadden jullie dat ook? Als puber in de sixties werd jou gezegd dat je een pastoor, burgemeester, schepen, gemeenteraadslid, dokter, notaris en andere hoge tiest steeds met twee woorden moest aanspreken, er je pet moest voor afnemen en met alle eerbied benaderen.
Ikzelf ondervond dit aan den lijve vanaf de lagere school. Toen moest ik net als alle leerlingen, zij het met tegenzin, bij het begin van de schooldag altijd eerst voorbij de directrice lopen, mijn pet afnemen of een militaire groet brengen.
Ik was toen zes en vond dat verfoeilijk machtsmisbruik onder de mom van opvoeding.
Ik heb daar tot na de humaniora behoorlijk veel last mee gehad. Wat hadden die mensen wat ik niet had?
Je mag dan wel uit een gewoon arbeidersgezin ontspruiten, die eigendunk en fierheid zat er toen al ingebakken.
Een zoon van een industrieel, dokter of andere hoge piet had misschien van thuis uit meer poen, maar had hij daardoor meer aanzien en meer 'menselijke' verdiensten?
Ik was verdomd al gelukkig met een fluitje dat ikzelf gesneden had uit het hout van de vlierbessenstruik, het fluiten van de vogels, de capriolen van de vlinders en de grapjes van Snoecks Almanak. Als de zon scheen en ik buiten in de toen nog ongerepte bossen met de vriendjes kon ravotten, kon gaan shotten op de wei en zonder op de vingers gekeken te worden een boomhut kon maken was dit voor mij het hemelse.
Toen ik naar mei 68 en de hippietijd toegroeide was het hek helemaal van de dam. Al die notabelen konden de boom in. Onze generatie zou de wereld gaan veranderen. Macht aan het 'volk', weg met het kapitaal, aan iedereen gelijke rechten...
Tien jaar later liepen we met zijn allen weer deftig in het gelid. De grootste roepers zaten in de zakenwereld of hadden een kaderfunctie in één van die multinationals waar ze vroeger naar uithaalden.
Brood moest er nu eenmaal op de plank komen. De buurman had een auto en een kleurentelevisie, dus kon je moeilijk achterna hossen.
Enfin, je werd ook een bourgeois naar buiten uit, maar bij mij bleef die innerlijke vlam wakkeren. Uiterlijke sier was en is niet aan mij besteed, een klasse A wagen evenmin. Ik had leuke banen, had journalistiek als hobby en was/ben tevreden met mijn gezin en onze bescheiden woning.
Stilaan groei je zo verder en wordt verteld dat je nu zelf tot de notabelen van het dorp behoort, want je werd raadslid. Weer kreeg ik gelijk: wat is een gemeenteraadslid? Een poepsimpele burger die zich inzet voor zijn gemeente en met die inzet en ideeën probeert bij te dragen tot het welzijn van zijn dorp en haar inwoners. Denk je dat vandaag nog wordt opgekeken als je dergelijk sujet tegenkomt? Vergeet het! Dokter, notaris en de ganse reutemeteut, dat zijn doodgewone burgers, daar is niks notoir of notabel meer aan. Is het ook niet beter zo?
Eén ding is jammer: poen blijft heersen en wakkert vooral eigenbelang aan
In mijn oproep naar info omtrent afstamming langs moederskant werd mij in eerste instantie gezegd dat Jeanne Willio uitweek naar Brazilië en er huwde met een zekere'Deirdre'. De naam van haar echtgenoot was echter Freire. Wat ik intussen ook vernam dat zij in Manaos de bezielers waren van een wielerpiste in openlucht... Later weken zij uit naar Rio de Janeiro. Ik mailde daar naar iedereen met de naam Freire of Willio, maar kreeg nooit respons. Ik reken dus op de genealogen onder jullie! Dank voor een tip...
Als ik zo in de tijd terugblik naar mijn eerste echte herinnering aan het kermisgebeuren moet ik teruggaan naar de vijftiger jaren.
Ik was amper drie en gezien het woord babysit blijkbaar nog niet uitgevonden was moest ik mee met pa en ma.
Voor mij, als jonge Latemnaar, begon dat al op vrijdagnamiddag met een bolling achter de tuin van Swa Dirix waar de mannen uit de buurt van de Brandstraat, Nieuwe Weg en Guido Gezellestraat met de krulbol hun kermisgebeuren inzetten. s Avonds werd gekaart in de Golflaan of mooier klinkend uit de volksmond, an den gravé.
s Zaterdags werd het een heuse kroegentocht. We begonnen dus op de gravé waar er een kaarting was bij Taf Loncke en daarna een bolling in Café DE NIEUWE WIJK bij Elza en Georges Tournet. Van daaruit ging het hele zootje naar DE VLUCHTER bij Zoë Malfait waar er gedanst werd op muziek van Judith Declercq en Slooverke. Judith was accordeonvirtuose en haar man speelde de drums. Ook Clément en Emile Van Haelemeersch kwamen wel eens mee musiceren.
s Zondags was er na de kruisboogschieting bij Tournet feest op t dorp bij bakker Alliet en bij de Van Parijskes. Vandaar ging het naar het LANDBOUWERSHUIS, DE MONACO en DE VAN HIMBEECKS VRIENDEN bij Oscar Petrens waar er gekaart werd en waar de vrouwen pitjesbak speelden.
Voor het dansen trok iedereen naar DIKKE PIER, waar de rokken zwaaiden op de tonen van het DECAP-orgel.
Mijn taak was centjes in het orgel steken en braafjes op mijn stoel zitten en slurpen aan mijn grenadine. Veel had ik er dus niet aan.
De maandag mocht ik rusten, maar op dinsdag moest ik opnieuw mee naar Brakelkermis waar er wielerkoers was en intussen ook volksspelen werden beoefend. Mannen en vrouwen deden mee aan de bolling en wij mochten mastklimmen.
Op woensdag was er Golflaankermis met een wielerwedstrijd voor onafhankelijken en kaartingen, schietingen of bollingen bij Tournet en Loncke.
Vandaar werd er afgezakt naar Café DE KROON, Café SPORTWERELD, bij Willy Cocquyt en naar de CHALET DU PRÉVERT bij Madelon.
Het kermisleven bleef al die jaren in datzelfde stramien. Ik geef eerlijk toe dat ik al dat gedoe snel moe was en liever thuis bleef dan altijd achter ma en pa aan te zeulen. Die paardenmolen en dat draairad konden me gestolen worden. Pas als 10-12 jarige had ik er opnieuw wat aan.
Dan kregen we het schietkraam en vooral de autoscooter in het vizier.
Toen we dan zon 14 à 15 jaar waren kregen we ons drinkgeld en mochten we alleen optrekken. Dan begon het pas echt leuk te worden.
Pintje drinken, sigaretje roken en de meisjes binnenpakken. Eindelijk begon t leven!
Brigitte Bardot, Gina Lollobridgida, Paul Anka, Elvis, Johnny Hallyday, Françoise Hardy, ja zelfs de Beatles kleurden de zeilen van de botsautos. Keiharde, toffe muziek EN we konden de meisjes nu eindelijk zelf eens dicht tegen onze gilet trekken en leerden kussen en vrijen zoals het moest.
Toen begonnen ook de guitenstreken. We schuimden per fiets of brommer de kermissen van Nazareth, Drongen, Nevele, De Pinte, Zwijnaarde en Zevergem af op zoek naar een vers lief.
Dat lukte aardig, maar veelal moesten we gaan lopen of kregen we een pak rammel van jaloerse rivalen.
Toen mijn generatie zestien werd taande de belangstelling voor het kermisleven opnieuw.
We gingen na of zelfs tijdens de schooltijd een pintje drinken, trokken in t weekend naar dancings in de buurtof ver weg en leefden vooral naar de toen fameuze megafuif De nacht van FC Latem toe. Hoogtepunten uit onze voetbalcarriëre op de dansvloer en achter de struiken.
We waren het vuurwerk aan de Leie en de botsautootjes ontgroeid
Op ons 18de mengden we ons opnieuw in het nostalgische kermisgewoel. Een nieuwe generatie was opgestaan.
DE KLOKKEPUT was toen de place to be met Miel De Cauter en zijn Peuzelkroeg waar Miel Cools, Jan De Wilde en vooral de Cotton City Jazzband met kleppers als Louis Nelson, Alton Purnell of andere jazziconen voor de ambiance zorgden.
Bij bakker Claeys in de Sint-Martinus was er kaarting en schieting en waren de pintjes goedkoop. Ook DE RUBENS werd een vaste stek, eerst bij Richard Malfait, later met Yvette en vooral met Rietje, het toenmalig sekssymbool van Latem.
Mijn bende legde zich vooral toe op de woensdagavond in de SPORTWERELD, bij Willy Cocquyt en later bij De Zwarte, waar haar nichtje Ria het hart en de centjes van jong en oud veroverde met haar wulpse, dansgrage lijf en in CAFE DE GOLF, eerst bij Jackie en later bij Etienne en Lea Dhondt.
In den tijd van Jackie was er een danszaal en kwamen de plaatselijke beatorkestjes hun talenten tentoonspreiden. Op de tonen van de Cherokees, The Atlantics of The Saturns werd er gerockt en getwist dat het een lust was.
Ikzelf hield mij toen met de Schuurkes(Verschueren) , Jantje Tournet en Ivan De Breuck vooral met pesterijen bezig. Fietsen van de ouwe snoepers werden gesaboteerd, wielen en zadels verwisseld. Hekken van notabelen en vooral die van diene braven deurwaarder werden stevig dichtgeketend of belandden honderden meters verder bij een nietsvermoedende buur. Luiken of drogend wasgoed werden van plaats gewisseld, kippen losgelaten De grootste schunnigheden ga ik niet verklappen.
Met al dat bier, de vettige frieten en oliebollen moesten we ook al eens iets aflaten, maar wat, laat ik aan uw fantasie over
De mooiste stunt die ik mij herinner was toen Henk Verschuere de ouwe ijskreemkar van Patisserie DE GOLF achter zijn ezeltje spande en er het dorp mee rond hoste.
Voor dergelijke zaken sluiten ze je tegenwoordig op voor vandalisme of diefstal. Toen werd er alleen maar hartelijk om gelachen.
Het is merkwaardig, maar eens je dan de vijftig voorbij bent komt die belangstelling voor het kermisleven terug.
Er is geen wijk of buurt of er moet een kermis zijn. HOOGLATEM, OPEN VELD, SINT PIETERSHEIDE, ST MARTINUS en in Deurle de SEPTEMBERKERMIS, VIERSCHAARKERMIS met in de beste tijd het betere popgebeuren en dan de rock and roll bij Fred van de Zonnedans.
STATIEKERMIS met BORN, LAURA en LUC STEENO komt eraan: 22, 23 en 24 april 2005, dus allen naar Deurlestatie!
Attracties zat, dus span maar bussen in uit Limburg, Antwerpen en de Kempen.
HET ON(T)ROEREND PATRIMONIUM VAN SINT-MARTENS-LATEM
Het is ontstellend als rasechte Latemnaar te moeten vaststellen hoe erbarmelijk het gesteld is met ons onroerend patrimonium.
Een gemeente als een goede huisvader beheren en besturen is op zich reeds geen sinecure. Als bestuurder moet je zaaien naar de zak. Dat zal eenieder beamen. Het is echter beschamend voor een gemeente met «sterallures» als je vandaag een evaluatie maakt van het huidig bestand.
Wat onze «historische» gebouwen betreft is men de jongste twintig jaar maar al te zuinig geweest met het onderhoud van ons gemeentelijk erfgoed.
De vorige legislaturen is erg «voorzichtig» met de centen omgesprongen wat betreft de renovatie en/of het in stand houden van landmerken als het oud gemeentehuis van Deurle, het aanpalend gemeenschapslokaal, het Museum Gust De Smet, De Latemse Kluis en latere aanwinsten als de Oude Brouwerij, de Oase en Het Zwaantje.
Het is duidelijk dat de uitgaven jaar na jaar en legislatuur na legislatuur op het minieme gehouden zijn uit angst om met een drastische, systematische belastingsverhoging te worden geconfronteerd en op die manier het kiezerspotentieel te zien dalen.
Ons onroerend patrimonium verdiende beter. Kwaliteit en duurzaamheid zijn in die periode blijkbaar loze woorden gebleven.
Ook de vele cultuurhistorische merkpalen, weze het gebouwen of open ruimtes moeten de jongste twintig jaar plaatsruimen voor de sloophamer van de investeerders. Iedere vierkante meter grond moet maximaal renderen en daarom moeten de charmante huisjes, hoevetjes en werkmanswoningen plaatsmaken voor winkelpanden en appartementen. Het ergste is dat architectonisch geen rekening gehouden wordt met het landelijke en dat een kunstenaarsdorp verwaterde naar een slaapsite voor de rijkere onder ons.
Toch is dit de erfenis die het huidig bestuur in de schoot viel.
De Kluis, waaraan velen onder ons schitterende herinneringen hebben als kloppend hart van «het vakantiepatronaat» ten tijde van de haast legendarische pater Belderbos met zijn uitgelezen trappist- en wijnkelder is in een dermate desolate toestand dat renovatiewerken vandaag de dag een fortuin zouden kosten en er dus niks anders opzit dan het vroegere domein der paters dominicanen ten gelde te maken ten behoeve van nieuw te verwezenlijken infrastructuren als de multifunctionele sport en cultuurhal «Karel Van de Woestijne» aan de Hoge Heirweg.
Iets verderop aan de Kapitteldreef komt men aan een architectonisch unicum als het Gemeentelijk Museum Gevaert-Minne. Bij de verwerving werd dit uniek domein met veel glitter en glamour aan het publiek «verkocht». Hoewel de renovatie grotendeels in eigen beheer door de gemeente werd uitgevoerd, waren de kosten onwaarschijnlijk hoog. Het museum is na amper 10 jaar opnieuw aan een facelift toe om het opnieuw toonbaar, functioneel en (belangrijk voor de gemeentekas) vooral subsidieerbaar te maken.
De renovatiedossiers houden niet op. Het prachtige oud gemeentehuis met de feest- en vergaderzaal, ooit de «muze» van de geroemde kunstschilder Xavier De Cock, is door de erbarmelijke staat een totaal onbetrouwbaar pand geworden, onwaardig om er publiek te ontvangen en het Gust De Smetmuseum weegt ook opnieuw op de begroting.
Ik wil dan nog niet uitwijden over de Oude Brouwerij en het jeugdhuis, panden die in de vorige legislaturen werden verworven en steeds weer met een minimaal budget werden opgelapt en nooit een degelijke afwerking kregen.
De vermaarde «Tempelhoeve» waar Valerius de Saedeleer en zijn kompanen ons kunstenaarsdorp in alle naslagwerken van de internationale kunstgeschiedenis deed opnemen zal in de nabije toekomst een flinke duit uit de gemeentekas houwen om het op een adequate manier opnieuw luister en functionaliteit te geven. Als je het mij vraagt is de beste oplossing het geklasseerde gebouw te verkopen aan een mecenas met zin voor cultuur en eerbied voor het cultuurhistorisch verleden van Sint-Martens-Latem. Mocht ik die stelling hier echter hard maken dan wordt ik ongetwijfeld gestenigd. Maar het moet mij van het hart dat men te makkelijk landmerken laat verdwijnen en/of verloederen.
Ik wil voorlopig nalaten om bij deze opsomming het lastenboek voor het opnieuw in de «goede plooi» brengen van ons architecturaal modern en «mooi ogend» gemeentehuis, met zijn waslijst aan technische en praktische mankementen, aan de geïnteresseerde lezer bloot leggen.
Een gegeven paard mag men niet in de muil kijken zegt de Vlaamse volksmond, maar voor alle duidelijkheid wil ik stellen dat een cadeau niet altijd een cadeau is. Aan ons, mensen met een hart voor Latem en Deurle, om ons in te zetten bij het sensibiliseren van bestuur en inwoners om met een minimum aan financiële druk het onroerend patrimonium opnieuw in ere te herstellen en de leuze «esthetiek, duurzaamheid en functionaliteit» hoog in het vaandel te dragen en nee te zeggen aan verstedelijking.
Door een eerder toevallige samenloop van omstandigheden van culturele, sociale en economische aard vestigden zich vanaf 1898 of zelfs enkele jaren vroeger een groep kunstenaars in de rustige Leiedorpen.
Mede door toedoen van de kunstcriticus Georges Chabot viel het woord Latemse School nogal vlug, maar laat ons toch liever gewagen van een kunstenaarskolonie, zoals André De Ridder het in 1945 omschreef.
Persoonlijk verkies ik de omschrijving Groepen of beter nog Generaties.
Het is moeilijk om kunstenaars zomaar een label op te kleven en hen in te delen in één of andere kunstgemeenschap of strekking.
De naamgeving School van Barbizon en dichter bij ons de Scholen van Dendermonde, Tervuren en Kalmthout lijkt mij wel verantwoord omdat op deze plaatsen gedurende een korte tijd, thematisch en naar vorm, een aantal kunstenaars in dezelfde geest werkten.
Het begrip Latemse School zou ons echter teveel beperken omdat in die eerste drie generaties beeldende kunst teveel kunstenaars en kunstromingen de revue passeerden.
De vierde generatie met Maurice Schelck, Jef Wauters, Lea Vanderstraeten, Vic Dooms, de gebroeders De Cauter, Werner, Stephan Tessely, Chris Pots, Luc-Peter Crombé, Raf Van Cauwenberghe, Julien Van Langenhove, Valeer Verbeken, Willem Van Aerden, Georges De Koker, Geo Vindevogel, Norma De Vos, Mien Barbé-Van Gucht, Dick De Gryse, Fons Roggeman, Joe Van Rossem, Juul Vuylsteke, Lieven Spaens en vooral Marcel Maeyer, brachten een nog grotere verscheidenheid. Precies daardoor was de naamgeving School of Post-School geenszins passend. Wel bleef dank zij deze artiestenkolonie de naam en faam van Sint-Martens-Latem, kunstenaarsdorp verder leven.
Bij de Vijfde Generatie ligt die diversiteit in de benadering van kunst nog groter.
Marcel Maeyer blijft nog steeds de toon aangeven als het om vernieuwing gaat en zijn tegenbeeld wijlen Piet Bekaert dweepte altijd met de romantisch-realistische benadering van de schilderkunst, maar maakte met Michel Flamme en Paul Grusenmeyer een geslaagd ommetje naar het abstractieve.
Het is verbazingwekkend dat het merendeel van de thans nog actieve kunstenaars zich blijven vastklampen aan het figuratieve en de realistische benadering van elke kunstvorm.
Uitzonderingen zijn de etser/schilder Michel Flamme, glazenierster Marie-Paule Grusenmeyer, keramiekers Roger Seeuws, Véronique Vindevogel en Marleen De Burck, beeldhouwer Wilfried De Smet, kunstschilders Dick De Gryse, Paule Lonneville, Jacobert, Pol Van der Plaetsen, Kobass (Koen Bassez), Elsman (Willy Carsau), Chris De Clercq en Paul Grusenmeyer.
In tegenstelling tot andere centra waar kunstenaars samenkwamen bleven Latem en Deurle een aantrekkingspunt voor heel wat kunstenaars. Om het te hebben over volgelingen van Latemse School of hen onder te verdelen onder de noemer van één of ander "post-isme" is utopisch, gezien de vlugge opeenvolging van stijlen en technieken.
De jaren zeventig brachten heel wat kunstenaars naar beide Leiedorpen in de hoop een graantje mee te pikken van de naambekendheid en de mythe rondom het schildersverleden.
Het galerijleven was in volle bloei en Sint-Martens-Latem was een dankbare oase van groen en rust, een ideale rustplaats voor de stedelingen. De passieve recreant was dan ook de potentiële klant voor de ijverige, temperamentvolle artiesten die er hun kunst tentoonspreidden.
Léa Vanderstraeten, Maurice Schelck, Jef Wauters, Vic Dooms, Valeer Verbeken en Pros Colpaert werden de trekpaarden van het Latems kunstgebeuren.
Hun succes bracht een resem talentvolle kunstenaars als Oscar Bonnevalle, Hans Kitslaar, Martin Wallaert, Antoon Catrie, Mark Deltour en Christian Silvain samen in het toenmalig Latems Museum voor Moderne Kunsten, aan de Latemstraat 64 (thans postkantoor).
Omstreeks 1980 viel er een leemte. De galerijen verdwenen even snel als ze gekomen waren. Deurlica (thans Galerij Deurle-Dorp), het Museum Leon De Smet en De Latemse Galerij bleven de hedendaagse kunstenaars echter aanmoedigen, terwijl Oscar en Gerard De Vos de faam van de Latemse kunstenaarskolonie bleven hooghouden. De Galerijen Oscar De Vos waren en zijn nog steeds, samen met de vier musea, de aantrekkingspunten voor kunst met naam. Ze worden daarin gevolgd door De Latemse Galerij en De Latemse Verkoopzaal van Bert Daemers. De modernistische, conceptuele en hedendaagse kunst werd verdedigd door Willem en Hélène de Pesseroey van Galerij Arcade, maar die geven nu de toon aan in de Gentse binnenstad.
Ook Objet Trouvé, de galerij van kunstenaat Michel Flamme, de GalerijMarie-Paule Grusenmeyer en de in 1998 opgerichte Galerij Latem-Dorp, kunnen mettertijd een springplank betekenen voor jonge of minder jonge hedendaagse, al dan niet conceptuele kunstenaars.
Die kunstenaars hebben het echt moeilijk om in eigen streek een waardige (betaalbare) tentoonstellingsruimte te vinden. Deze lacune wordt gelukkig gevuld door bankinstellingen en horecazaken, die meer en meer hun muren vrijmaken voor kunstpromotie.
Gezien Sint-Martens-Latem in mei 98 opgenomen werd in de selecte vereniging van kunstdorpen en -steden, Euro-Art, met Barbizon, Arenshoop, Worpswede en Tervuren als voortrekkers, is het zowel voor Latem-Deurle als voor de kunstenaars belangrijk de vriendschapsbanden met elkaar aan te halen om alzo op passende wijze Sint-Martens-Latem, Kunstenaarsdorp over te brengen naar het Europees kunstpubliek... Met de komst van een eminent doctor in de kunstgeschiedenis en archeoloog (Piet Boyens) als gemeentelijk cultuurfunctionaris, een alerte commissie voor het beheer van het plaatselijke kunstpatrimonium, de immer 'jonge' Latemse Kunstkring en een gemotiveerd gemeentebestuur blijven Latem en Deurle hun titel van kunstdorpen in Vlaanderen opeisen en het ziet er naar uit dat dit nog jarenlang zal blijven aanhouden.
Ondanks het feit dat de naam Willio weinig voorkomt in de Vlaamse familiekunde wil ik hem hier uit respect voor moeder (overleden op 21 mei 1996) levendig houden. Sinds jaar en dag ben ik, samen met mijn nicht Anne, op zoek naar de roots van de familie Willio. Overgrootvader Edouard Willio was afkomstig van Oplinter. Moeder (° 1908 te Aalst) was de dochter van één van zijn acht kinderen, natuurlijke dochter van Marie Willio (vermoedelijk geboren te Gent), waar Marie, samen met haar vader Edouard, uitbaatster was van het stationsbuffet Gent-Zuid. Bij de dood van Edouard Willio, verhuisde de familie naar Aalst, waar Fernande Willio geboren werd uit een relatie met een Gents industrieel, Florimond François. Daar zou Marie Willio een hotel-restaurant gehad hebben naast het station. Moeder ging zeer jong naar een pleeggezin in Grotenberge (familie Tuypens?). Ze studeerde later te Gent bij de 'Blauwkes' (St-Pierre?) en werd op haar achttiende gouvernante bij de Gentse familie Deceuninck, die een buitenverblijf hadden te Deurle, waar ze mijn vader leerde kennen en in 1932 huwde. Het dochtertje daar was Francine Deceuninck. Over het verleden werd thuis nooit gesproken en géén van de familieleden heeft er ooit één woord over gerept en nochtans waren ze talrijk. Het leven van Marie ( Mariette) was blijkbaar taboe want in een tweede relatie zou ze nog 4 kinderen krijgen. Wat ik nu wel kon uitpluizen: Edouard Willio (mijn overgrootvader) geboren te Oplinter26/02/1867 en overleden te Gent op 10 juni 1896 en begraven op Campo Santo te Gent.
Was gehuwd met Marie-Rosalie Van Eetvelde. Hadden blijkbaar 8 kinderen waaronder mijn grootmoeder Marie Willio (Geboren te Gent) +
Jeanne Willio (uitgeweken naar Brazilië en gehuwd met een zekere Deirdre), Joséphine Willio, Titine (?) Willio, FannyWillio (gehuwd met Albert Hefti in Zwitserland), Henri Willio, Antoinette (Tony) Willio en Leon Willio (geen gegevens teruggevonden, maar zou naar Manaos, Brazilië vertrokken zijn waar hij journalist en dichter was)
Mijn moeder Ferdinanda Willio (geboren te Aalst op 3 november 1908 en overleden te Latem op 21 mei 1996) had 4 halfbroers, zijnde Pierre Willio (Luik 1914),
Jean Willio (Luik 1916), Edouard (geen gegevens) en Henri (geen gegevens)
De zoektocht naar een 'duister' verleden is moeilijk, dus wie zou kunnen helpen is altijd welkom!