Ik ben zomaar iemand, en gebruik soms ook wel de schuilnaam Fiep.
Ik ben een vrouw en woon in Balen (België) en mijn beroep is dromen van een normaal leven.
Ik ben geboren op 07/10/1967 en ben nu dus 57 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: schrijven,lezen,tekenen,computer,wandelen,dieren.
Ik ben herstellende CVS patient. De laatste maanden voel ik mij sterk genoeg om opnieuw toekomstplannen te durven maken. Via het schrijven vond ik een uitlaatklep en ik hoop via deze blog gelijkgestemde zielen te vinden.
Fieps hersenspinsels
gedachten, illustraties en verhalen
14-03-2007
Kind van de pastoor
Mijn vriend vroeg: "Wat ga je doen vandaag?" Ik antwoord: "Met de brommer rondrijden." Een half uurtje later vertrok ik in alle vroegte op mijn Fox en trek de wijde wereld in. Eerst ga ik tanken en daar weigert hij voor de eerste keer dienst, amper een kilometer van huis verwijdert.. Na een kwartier trappen, natuurlijk vlak naast een drukke weg, bel ik uiteindelijk mijn vriend op. Als een reddende engel komt hij met de auto aangesneld. Hij trapt éénmaal en het brommertje start, welliswaar een beetje sputterend. Ik vertrek opgelucht en lach met mezelf. Ik geniet van de vrijheid. De handigheid die ik de laatste tien jaar verleerd was, komt snel terug. Het is als fietsen, je verleert het blijkbaar nooit. Ik brom rond en ga bij vrienden op bezoek. Maar onderweg terug naar huis weigert hij opnieuw dienst. Aan het rode licht van een druk kruispunt valt Fox stil en hij weigert te starten. Nadat het licht al ettelijke keren van kleur is verandert, duw ik hem naar rustiger oorden in een zijweggetje. Ver van pottekijkers. Ik neem mijn tijd en weiger me druk te maken in deze werkweigeraar. Na een half uurtje besluit hij dat het genoeg is geweest en morrend trekken we verder. Maar ik leidt hem niet naar huis. Eerst gaan we een bezoekje brengen bij de garage.
Onderwog durf ik amper te stoppen. Aan kruispunten en oversteekplaatsen blijf ik zachtjes gas geven. Zonder verdere problemen manouvreer ik door het drukke verkeer. Aan de werkplaats van de "brommergarage" staat een oudere man te wachten. Ik heb mijn helm nog niet afgezet of hij vraagt me hoe laat de garage opengaat. Ik haal mijn schouders op en zeg hem dat ik wel even naar de openingsuren ga kijken. Ik slenter naar de deur van de aangrenzende winkel. Het was één uur en de winkel opende pas om half twee opnieuw zijn deuren. Nog een half uur wachten! Ik had die dag nog niets gegeten en eigenlijk begon mijn maag toch een beetje te knagen. Maar wat als ik ondrerweg weer stil viel en hij voorgoed dienst weigerde? Ik besloot het er niet op te wagen en moedig bleef ik in het zonnetje staan wachten. De oudere man stelt voor om mee in zijn auto te blijven wachten. Ik weiger beleefd maar kordaat. Het mocht pijpenstelen regenen, dan nog zou ik niet bij een vreemde in de auto kruipen. Ik ben ten eerste al wat achterdochtig van aard en deze man gaf me geen goed gevoel. Ik heb geleerd om op mijn instinct te vertrouwen, het laat me nooit in de steek.
De man blijft bij me staan en knoopt een gesprek aan. "Hoe is't hier in Mol? Wa niefs?" Vraagt hij op vertrouwelijke toon. Ik haal mijn schouders op. Ik ben niet op de hoogte van het reilen en zeilen van Mollenaars. Van niemand eigenlijk. Ik heb het al druk genoeg om mijn eigen leven op pootjes te krijgen, niet dat ik dat aan zijn neus hang! "Is't weer jaarmet?" Vraagt hij om toch nog een gesprek op gang te krijgen. Weer moest ik beamen dat ik niet op de hoogte was. Maar blijkbaar begon de kermis stilletjes aan Mol binnen te sijpelen. Dat had ik niet eens door. "Ik hem in Mol gewoond, mor ik ben nor Heist op d'n Berg vertrokken." Begon hij dan maar zelf een gesprek. Ik vroeg me af wat hij dan hier in Mol nog bij een fietsen/brommergarage kwam doen. Alsof er in Heist geen fietsenwinkels zijn. "Gewoonte ... en op pensioen dus niets te doen." Verklaarde hij me.
"Ik heb in Arendonk gewoont! Mor na een slechte ervaring ben ik daar vertrokken." Gaat hij onheilspellend verder. Ik knik quasi geïnteresseerd. Dat moedigd hem aan. "Ik heb een kind van de pastoor ginder." Verklaard hij doodleuk. Dit trekt toch mijn aandacht. Verbaasd en vol ongeloof kijk ik hem aan. Hij lacht, eindelijk heeft hij mijn aandacht. "Jaja, van de pastoor. Mijn vra, nu ex vra, was vremd gegaan met de pastoor. Ze vertelden me da oep cafee. Ik hem't heur gevraagd en ze gaf het nog toe ook!!!" Ik glimlach, een beetje spottend. Dit is toch wel een heel vreemd verhaal. "Ik zen vertrokken en dieje pastoor is verplotst. Mor ik heb ne kleine van de pastoor." Verklaarde hij ditmaal trots.
Dit kan niet iedereen vertellen natuurlijk. Maar dat het iets is om trots op te zijn, dat betwijfel ik. Nu hij mijn aandacht had begon hij vragen te stellen. "Hebde gij kinderen? Gade trouwen? Ooit begint ge wel aan kinderen." Ik weet dat ik er jonger uitzie dan ik al ben met mijn bijna veertig lentes. Maar toch niet meer zo jong om me door een oude man te laten vertellen dat ik ooit, als ik er oud genoeg voor ben automatisch wel kindjes wil. Ach, ik liet hem maar in zijn wijsheid. Maar toen begon hij toch een beetje te vrijpostig te worden. "Als ge nie trouwt, dan kunde ook nie seksen?" Et voila, het woord was eruit. Ik kijk hem met een spottende glimlach aan en zeg:" Als de pastoor dat mag, waarom zou ik dat dan niet mogen?"
Het is lente... Geen twijfel meer mogelijk. Maar ik voel me moe. De laatste dagen wordt ik overvallen door een bovenmaatse vermoeidheid. Het is niet de slepende vermoeidheid van de CVS en het lichaam voelt zich vreemd genoeg ook fit. Het zijn de ogen, die prikken en dichtvallen. Mijn stem klinkt alsof ik de vorige nacht tot in de vroege uurtjes op stap ben geweest. De hersenen die nog meer verstrooid zijn dan anders. Ik weet waardoor het komt. Zijn droom staat op het punt uit te komen. Hij wordt verlamd, door de gedachte dat het leven hem eindelijk eens zou toelachen. Ik hol rond, regel de zaakjes, zoek oplossingen en spreek hem moed in terwijl hij al een week lang stom en wezenloos door huis schuifelt. Hoe lijkt hij toch op haar ...
Misschien daarom dat ik wat verstrooiing zocht in de natuur. Gelokt door de zon en het zingen van de vogels. Ik besluit om mijn warme jas uit te laten. Een goed beslissing, de sjaal wordt op het laatste nippertje ook terug binnen gesmeten en we vertrekken. Met ons drietjes. De oude maar tegenwoordig kwieke Vinnie en de altijd vrolijke Phoebe. Ik had mijn rubber laarzen aangetrokken. Ik wilde de velden in, waar de wandelpaadjes niet met het blote oog te zien zijn. Het is jaren geleden dat ik die tocht nog gemaakt heb. Dat was nog met Teuntje, op een mooie zomermiddag. Maar het moerasland is nu verzopen. De Nethe is overstroomd. Maar toch wil ik het proberen. Moedig vertrekken we. Phoebe weet niet wat haar te wachten staat, Vinnie kent de weg nog van vroeger. Ik vertrek via een modderig weiland, zelfs vlak bij huis wil ik vandaag de wegen vermijden. In dit weiland staan koeien. Niet zomaar koeien, maar een wilde soort. Zwarte, woestuitziende koeien, die daar enkele jaren geleden geplaatst zijn door de "Groen". Maar men heeft het weiland een toegang verschaft via gammele zelfgemaakte poortjes. Ik heb het niet zo op die beesten staan. Vooral die stier vertrouw ik niet. Maar ook zij liggen vandaag loom te genieten in de eerste lentezon die al flink wat warmte afstraalt. Mijn laarzen plakken in de modder. Phoebe vind het in het begin wat vies, al dat slijk. Maar dapper volgt ze haar onverschrokken broer.
We trekken verder langs de gezwollen rivier. Tot we op een punt komen dat er geen pad meer is. Zelfs geen verborgen. Alleen maar water. Maar ik ben een stijfkop en koppig trekken we verder. Ik ga op zoek naar redelijk begaanbare plekjes tussen de bomen. Phoebe volgt mij, maar Vinnie waadt door het water. Tot aan zijn buik zit hij onder. Achter me hoor ik onhandig geplons. Phoebe komt happend naar adem terug boven water. Ik lach haar schaterend uit. Vinies ogen kijken me verwijtend aan. Ik geef hem gelijk. Ik doe hem wat aan op zijn oude dag, maar ondertussen hebben we het drogere gedeelte bereikt. Hier moet ergens een smal betonnen bruggetje liggen! Maar ik vind het niet. Zou ik me van plaats vergist hebben? Het is dan ook al enkele jaren geleden. Vinnie blijft geduldig op me wachten aan de rand van de rivier terwijl ik de omgeving afspeur. Uiteindelijk houdt hij het niet meer en hij loopt over het water naar de overkant. Die lieverd wist de hele tijd waar de verloren brug lag, overspoeld door het water. Wij, de vrouwen volgen hem. Vastberaden ploetert hij verder door de modder en het verzopen land. Hij heeft er plezier in, dat zie je zo. Hij voelt zich jonger dan ooit.
Uiteindelijk stoten we op de zee. Een kleintje dan toch. Maar we moeten erdoor of terugkeren en daar is geen sprake van!
Vinnie duikt al in het water en spartelt verder. Ik probeer voorzichtig zo droog mogelijk aan de overkant te geraken. Maar ik struikel in mijn eeuwige onhandigheid over een tak. Hoe had ik ook kunnen denken dat ik droog uit dit nat avontuur zou kunnen geraken! Ik ben goed in vallen en struikelen. Als ik daar mijn geld mee kon verdienen, was ik ondertussen steenrijk.
Kletsnat kruip ik terug recht. Ik proest het uit, dit moet mij overkomen! Hret water sopt in mijn laarzen. Maar we moeten verder! Teruggaan is geen optie! We zijn bijna door het natte land, weet ik. Verder is nog een bruggetje en dan hebben we het bos en de terugweg bereikt. Maar eerst moeten we een smal stukje van rivier oversteken. Daar kan met gemakkelijk overspringen, normaal gezien toch. Maar nu was dit deel veranderd in een brede rivier. Vinnie staat al aan de overkant op het bruggetje te wachten. Phoebe steekt aarzelend een pootje in het water en ze kijkt me aarzelend aan. Ik zucht en zeg: "Ach meid, natter kan ik niet meer worden." En als echte avonturiers waden we door het kolkende water (in mijn verbeelding toch). Vinnie is al een eindje op weg. Fier en stoer. Hij heeft zijn twee vrouwen uit deze wildernis geleid.
Mijn poezen, Liesl en Lotje, hebben een eigen levensritme. De ene dag vertrekken ze 's avonds rond een uur of acht, samen of alleen, maar iedere ochtend om half acht staan ze voor de deur te mauwen om binnen te mogen. Op andere dagen zijn 's avonds thuisgekomen nadat ze in de namiddag vertrokken zijn, dat is de middagpost. Bij hun thuiskomst weet ik dat ik een logee heb die nacht en dat ik er weer heel vroeg uit mag om madame uit te laten. Vooral Liesl. Rond half zes begint haar ochtendpost en ze denkt er niet aan om je te laten uitslapen. Als ze de ochtendpost hebben, zie je ze om het uurtje terug om hun buikje te komen rondeten. Daarna vertrekken ze weer naar onbekende bestemmingen en verre horizonten. Maar vanmorgen kwam er voor de eerste keer een storing in hun regelmaat.
Liesl was gistermiddag al met de zuiderzon vertrokken. Lotje lag lekker te luieren in de zetel, haar vast slaapplekje overdag. Rond een uur of acht vertrok onze dame en meestal glipt op dat moment Liesl als een spook in de nacht binnen. Ik verwacht haar iedere keer, maar iedere keer schrik ik als haar zwarte gestalte uit de duisternis komt gesneld. Dus gisteravond opende ik de deur om Lotje uit te laten en ik verwachtte Liesls schaduw een tel later. Maar niets ... Geen Liesl. Bezorgd bleef ik wat langer wachten en riep haar. Maar Liesl was in geen velden of wegen te bespeuren. Die avond ben ik nog enkele keren gaan kijken, maar geen Liesl. Toch een beetje ongerust ging ik slapen.
De volgende ochtend hoor ik Lotje klokslag half acht voor de deur staan mauwen. Ik open de deur in de veronderstelling dat mijn twee dochters thuiskomen na een nachtje stappen. Maar geen Liesl. Nu ben ik echt ongerust. Beelden van een stervende Liesl op het wegdek spoken al door mijn verbeelding. Ik trek mijn laarzen aan en gooi snel een sjaal om mijn schouders en ik ga een kijkje nemen op de weg. Tot mijn grote opluchting zie ik nergens een zieltogend poezenlijkje liggen. Ik ga terug naar binnen en geef het uitgehongerd Lotje haar ontbijt: brokjes, potje tonijn en een kommetje melk. Ik kijk door het keukenraam en daar zie ik Liesls vriendje zitten! . Ik loop naar buiten en hoopvol roep ik haar naam. Maar nog altijd geen Liesl te zien. Ik besluit om eens een kijkje in de tuin te nemen. Lotje vergezeld me. Ze tuurt de hele tijd in de lucht op zoek naar vogels. Achter in de tuin staat een prachtige Vlier. Handig springt ze van tak tot tak tot in het topje van de boom. Ik herinner me nog hoe we, amper een jaar geleden, twee uur bezig waren om haar uit de Acacia te halen, waar Quorton haar had ingejaagd. Maar nu klimt ze gezwind van tak tot tak, in ijdele pogingen om iedere toevallige passant in haar klauwen te vangen. Zelfs de boos kwetterende ekster laat haar niet afschrikken. Ik glimlach en stiekem ben ik best fier op mijn verstotelingetje. Wat is ze opengebloeid sinds ze haar dagen in de vrije natuur mag vullen.
Ik ga terug naar huis in de hoop om Liesl voor de deur te vinden. Onderweg roof ik nog een tiental eieren uit een kippennest, dit tot grote ontsteltenis van Katoo. Voor de deur zit geen Liesl te wachten, maar naast de groene container zie ik een zwart hoopje kat zitten. Naast de groene bak ligt een berg tuinafval. Gespannen zit Liesl te turen tussen die gesnoeide takken en verdord onkruid. Waarschijnlijk zit er een muis tussen verscholen. Ik laat onmiddellijk mijn eieren vallen en ren op haar toe. Ze is best blij me te zien. Spinnend geeft ze me kopjes. Maar nu heeft ze echt geen tijd om mee naar huis te gaan. Die muis is echt wel belangrijker.
Gerustgesteld raap ik mijn eieren op en ga naar binnen.
Nee, ik ben niet schizofreen. Tot nader order hoor ik nog altijd geen vreemde stemmen of krijg ik geen visioenen van dingen die anderen niet zien. Maar mijn geest werkt op twee niveaus.
Mijn bewuste, de gelijkvloers zeg maar, die is niet zo snel van begrip. Begrijpt de onmiddellijke omgeving niet. Taal is meestal onnodig gebrabbel. De dagelijkse omgangsrituelen zijn te ingewikkeld en overbodig. Maar dit deel werkt iedere dag hard om die vreemde wezens toch trachten te begrijpen. Die wezens die uiterlijk op mij gelijken. Maar toch in een andere wereld dan de mijne leven. Ik voel me een indringer. Ik hoor daar niet en zij horen niet in mijn wereld. Maar ik moet me aanpassen, aangezien ik de bezoeker ben. Al die geestelijke prikkels die me vermoeien. Die verdomde regeltjes die iedere keer weer lijken te veranderen. Het leed dat ze zichzelf aandoen om aan hun zelfverzonnen moraal te voldoen.
Maar op de eerste verdieping huist mijn ik. Op de achtergrond verwerkt zij alle opgeslagen data. Razendsnel. Een machine die altijd zoemt, dag en nacht. Soms wil ik stilte in mijn hoofd. Het gezoem en geratel van voorbij flitsende gedachten kan oorverdovend zijn. Op zo'n moment kijk ik tv. Liefst naar onbeduidende programma's. Om haar bezig te houden, zodat ik mij ondertussen met belangrijke dingen kan bezighouden. Zoals tekenen, lezen of schrijven... Als bij een kind steek ik haar een zoethoudertje toe. Maar af en toe dringt zelfs dan een gedachte tot mijn bewuste door. Hardnekkig blijft ze informatie opslagen. Op dat moment zie ik het. Plots begrijp ik iets. Datgene waar ik al jaren mee worstel. Weer een stap verder in mijn ontwikkeling. Op zo'n moment heb ik het gevoel dat ik nu pas volwassen wordt. Ik zie de dingen anders en ik vind begrip voor ze. Voor hen, die me zo onheus behandeld hebben. Het is niet hun schuld, ook niet de mijne.
Op die eerste verdieping voel ik me veilig. In mijn eentje, ver weg van die vreemde wereld die uiteindelijk toch heel boeiend blijkt te zijn. Ik observeer vanuit mijn donkere hoekje. Ik kan hen bezoeken en leren te begrijpen, maar zij mij niet. Zij zijn niet in staat om in mijn wereld binnen te dringen. Dit is mijn plekje. Een piepklein plekje in mijn hoofd. Meestal vol chaos die anderen erin steken. Maar op dit moment redelijk geordend. Ik ben vrij, heb ik net omtdekt. Vrij om zelf beslissingen te nemen. Vrij om anderen hun mening niet toe te laten. Vrij om keuzes te maken. Vrij om fouten te maken, maar dan wel mijn fouten. Niet die van anderen.
De eerste zon van deze prille en vroege lente warmt mijn arme en verkleumde lijf. Het is jaren geleden dat ik van deze stralende god geniet. Al die tijd heb ik mij gewenteld in depressie en verdriet. Licht en vreugde verdroeg mijn uitgeputte geest niet. Schemer en duisternis werd verwelkomt. Dit stemde overeen met mijn zielige gemoedstoestand. Maar gelukkig klaart de hemel in mijn ziel weer op. De zon breekt door de lage wolken en ik zuig de energie gulzig op. Voor het eerst in al die tijd heb ik genoten van het buiten zijn. Op mijn knieën met mijn handen woelend in de vruchtbare grond. Het overwoekerend onkruid verwijderen om de gewenste planten licht en ruimte te geven. Mijn tuin is de weerspiegeling van mijn gemoed. Met spijt ben ik na enkele uren zwoegen gestopt, om uitputting te voorkomen. Ik voel me sterker, maar ik ben niet genezen. Ik zal nooit genezen, maar wel herstellen. Met die wijsheid nestel ik mij in de zetel met een boek. Tevreden over de verrichte arbeid en vastberaden om dit werk verder te zetten zogauw de kans zich voordoet: het onkruid wieden in mijn leven, zodat de jonge en kwetsbare scheuten tot sterke
Onze kippen hebben een een groot territorium. De helft van onze tuin hebben ze helemaal tot hun beschikking. Dat is een terrein van 16m op 30m, rijkelijk beplant met bomen en struiken. Ik vind dat, in mijn bescheiden mening, ruim bedeeld voor tien kippen en drie hanen. Ze onderhouden hun park goed. Geen sprietje onkruid is er nog te vinden. Sterker nog, al het gras is verdwenen en de al jaren braakliggende aarde is vakkundig omgespit. Daarbovenop leggen onze meisjes dagelijks verse eitjes. Wat wil je nog meer?
Vers en groen gras. Dat wilden ze nog meer. Deze winter waren ze niet langer tevreden met hun graan a volonté en iedere dag de kliekjes van onze maaltijd. De tuin was omgespit, de wormen en andere insecten zaten diep onder de grond en ze snakten naar een fris hapje groen. Heel aanlokkelijk als er naast de deur een heel groot weiland, zomaar voor het grijpen ligt. Het jonge volkje, de kinderen van Polleke die ondertussen tot volwaardig pluimvee is uitgegroeid, verlegde zijn grenzen. Op zich geen probleem. Als ze te ver gingen hoefde ik hun maar te roepen en ze kwam aangesneld. Iedere avond keerden ze trouw terug naar hun thuis om daar samen op stok te gaan.
Maar onze buurman, de eigenaar van dit weiland, zet ieder jaar aardappelen op dit stuk land. Tot nu had hij geen enkel bezwaar op ons rondtrekkend gepeupel, maar als er patatten op zijn veld stonden .... Voor je het weet woelen die noeste werkers zijn pas geplante krielen terug uit de grond. Dus wij moesten voor een oplossing zorgen. Niet dat we voor een verrassing stonden. De hele winter had ik mijn kop gebroken over het kippenprobleem. Na maanden obeserveren had ik ontdekt dat zij niet in één vlucht over de omheining vlogen. Een kip, en zekere zulke grote en zware hennen als die van ons, fladderen. Echt vliegen kunnen ze niet. Ze fladderen tot ze boven op de omheining zitten en geraken zo aan de overkant. Dus het was een kwestie om het hun onmogelijk te maken om op die omheining te zitten. Zogezegd, zogedaan zou je zeggen.
Mijn wederhelft geloofde niet echt in mijn theorie. Hij zag meer in "vangen en knippen". Het was duidelijk dat mijn lieverd nog nooit een kip had proberen te vangen. En zeker geen kippen die de vrijheid gewoon waren en een groot terrein met veel schuilmogelijkheden tot hun beschikking hadden. Mopperend toog hij vanmiddag aan het werk. Helemaal niet overtuigd van mijn gelijk. Na een uurtje knutselen zat het werk erop. Op ieder stukje "blote" omheining had hij vakkundig een strook kippendraad gespannen. De rest van de tuin was begroeid met een hoge en dikbegroeide heg. Het nietsvermoedende volkje scharrelde rustig rond. Tot er eentje op het 1m80 hoge hek probeerde te fladderen maar geheel onverwacht tegen een hindernis vloog. Geïrriteerd kakelend landde ze terug op de grond. Anderen volgden haar voorbeeld, maar allemaal moesten ze hun pogingen staken.
We zijn nu enkele uurtjes verder en tot nu toe heeft mijn onorthodoxe theorie zijn gelijk bewezen. De volgende dagen zullen het uitwijzen.