ZAAL 2
Ambachten
Diamantbewerker: Kloven, zagen, snijden, slijpen, verstellen... Timmerman: Kappen, zagen, schaven, boren, draaien, snijden, nagelen... Schaarslijper: Trappen, draaien, slijpen, ontvangen, pinten pakken... Klompenmaker: Zagen, klieven, kappen, snijden, boren, paren... Kuiper: Zagen, schaven, plooien, passen, hameren, bommen, kloppen... Steenkapper: Meten, tekenen, kappen, schaven, schaven, schaven... Huidvetter: Looien, snijden, schrapen, schaven, kammen... Loodgieter: Plooien, knippen, hameren, uittappen, solderen... Strodekker: Klimmen, schudden, snijden, vlechten, dekken... Schoenmaker: Meten, snijden, naaien, peggen,nagelen, passen... Gareelmaker: Snijden, naaien, rijgen, nagelen, gespen, klinken... Kleermaker: Meten, tekenen, knippen, driegen, naaien, passen... Slachter: Mes, scherpen, steken, bloeden, snijden, worsten, vet... Bakker: Mengen, kneden, rollen, vormen, bakken, confituur, room... Drukker: Lezen, zetten, binden, passen, inkt, papier, drukken... Kantwerkster: Draad, naald, klosjes, patronen, gaatjes worden sierstukken... Spinster: Wol, kammen, trappen, draaien, draadje, bobijntje, garen...
|