Met wat geluk kan je voor je opzoekingen beschikken over parochieregisters die beginnen in de 17de eeuw en eindigen in de 18de eeuw. Oudere parochieregisters zijn zeldzaam (maar komen voor) (2) en recentere parochieregisters bestaan er ook maar worden minder geraadpleegd omdat ze om te beginnen nog meestal bij de pastoor berusten en door het ontstaan van de Burgerlijke Stand hun rechtsgeldig belang verloren hebben. De gegevens uit de parochieregisters vormen samen met die uit de Burgerlijke Stand het skelet van de meeste familie geschiedenissen.
Hoe dan ook deze registers blijven een belangrijke bron. Veel belangrijker trouwens dan de meeste genealogen vermoeden. De demografen hebben al een hele tijd deze bron ontdekt en trekken er heel wat conclusies uit waar een genealoog niet direct aan denkt (denk maar aan de conceptie, de frequentie van de geboorten, de gemiddelde leeftijd van huwelijk en overlijden). Misschien moeten genealogen wel een beetje de demografische methoden overnemen. Demografen beperken zich immers niet tot die ene akte die ze nodig hebben, maar willen veeleer besluiten trekken uit een groot aantal akten. Ze hebben dan ook oog voor een aantal zaken die de meeste genealogen over het hoofd zien. In ieder geval moeten we ten stelligste aanraden bij het consulteren van de parochieregisters om de gezinnen volledig te reconstrueren. Ook de vroeg gestorven kinderen opnemen. We zullen niet alleen veel`opsteken over het dagelijkse leven, door de peters en de meters van alle kinderen te noteren, krijgen we soms de enige mogelijkheid om met een relatieve zekerheid hoger op te klimmen.
We moeten alles halen wat er in de parochieregisters steekt, maar ook niet meer. Er steken voor een niet aandachtige zoeker zeker heel wat wolfijzers en schietgeweren -als ik het zo oneerbiedig mag zeggen -in de parochieregisters. We hebben er al op gewezen dat de parochieregisters vele leemten vertonen.
Noten:
(1) J. ROELSTRAETE, Onze rubriek voor beginners. De parochieregisters, een verkenning, in: Vlaamse Stam, XXXVIII (2002), pp. 352-356.
(2) Het concilie van Trente (1545-1563) verplichtte de pastoors wel een doopregister bij te houden maar het duurt nog een hele tijd eer de provinciale concilies de verordeningen doen toepassen. Ook de provinciale concilies (Mechelen; 1570, Leuven 1574) kenden nauwelijks uitvoering. Het tij keerde tijdens het bewind van Albrecht en Isabella (1598-1621). Meer hierover in M. CLOET, Het doopsel in de Nieuwe tijd (ca. 1550- ca. 1800), in: Levensrituelen. Geboorte en doopsel, Leuven, 1996 (Kadoc studies 20), pp. 95-122.
(479 Vlaamse Stam, jg. 38, nr. 9, september 2002
Een blik in het Repertorium der oude parochieregisters van Hervé Douxchamps en Raymond Tefnin (Bruxelles, 1985) volstaat om die op te sporen. Registers van doopsels, huwelijken en overlijdens (begrafenissen) beginnen niet in iedere parochie op hetzelfde tijdstip. Voor een deel te verklaren omdat de instructies voor de laatste registers meestal van latere datum zijn.
De pastoors hielden zich zeker niet altijd aan de kerkelijke voorschriften. Zo waren de ouders en de vroedvrouw verplicht het pas geboren kind drie dagen na de geboorte te laten dopen. In het begin van de 17de eeuw waren sommige ouders niet altijd zo gehaast.
Prof. Dr. E.M.. Michel Cloet geeft als voorbeeld de pastoor van Meulebeke die in 1611 het doopsel tot op de tiende dag uitstelde en in Aarsele wachtten de ouders soms verscheidene weken. In Meigem was in 1642 het gebruik om de kinderen altijd op een zondag te dopen, ook al waren ze de maandag voordien geboren (3). Het gedrag van sommige pastoors leidde er zeker niet toe dat ze hun administratie, waaronder de parochieregisters, heel zorgvuldig bijhielden.
Dit maakt dat we ook deze bron (zoals iedere historische bron) met de nodige historische kritiek moeten benaderen. Hiervoor is soms wel de globale kijk op dit soort bronnen noodzakelijk. Als je op zoek bent naar een bepaalde akte, laten we het houden bij een doopakte, stel dan eens een paar vragen. Bekijk even een aantal bladzijden rond de gezochte akte. Is het altijd dezelfde persoon die de akten noteert ? Gaat het nog wel om de originele akten of heeft een latere pastoor de akten overgeschreven ? De aard van het schrift kan dit aantonen.
Sommige van de oudste registers zijn van die aard dat ze volkomen onbetrouwbaar zijn. Het oudste parochieregister van Wevelgem (Doopsels 1648-1759) is daar een sprekend voorbeeld van. Vele akten die de scribent niet kon lezen zijn onvolledig en onbetrouwbaar. Slordige pastoors vergaten wel eens akten in te schrijven. Voor ons eigen dorp (Heule) vonden we zelfs in het oudste parochieregister een notitie waarbij de pastoor zich ergert omdat de koster niet alle akten had overgeschreven. Alsof dit zijn werk was! Pastoors kwamen ook heel dikwijls van elders. Ze waren niet vertrouwd met de familienamen van hun nieuwe parochianen.
Afgaande op het gehoor werden dan ook vele namen verhaspeld. Men hoeft er maar de klappers op na te kijken om de vele variaties van familienamen terug te vinden. Als we voor onze eigen familienaam tot meer dan 80 verschillende schrijfwijzen komen is dit voor het grootste deel te wijten aan de vele varianten in de parochieregisters.
Er zijn in onze genealogie gezinnen waarbij de schrijfwijze van alle kinderen verschillend is. Gelukkig was er de naam van de moeder! Voorschriften om de akten min of meer gelijkvormig op te stellen waren er nauwelijks. Als we dan weten dat we de kennis van het Latijn van sommige pastoors niet al te hoog mogen inschatten, heeft dit ook voor de lezing wel eens nefaste gevolgen.
Voeg dan eens twee zaken samen: een pastoor die zijn Latijn niet goed kent en een zoeker die nooit Latijn leerde, dan kunnen we wel eens in de problemen komen. Als de pastoor een meisje doopt, dan zou dit in de akte moeten voorkomen als baptisata (vrouwelijke uitgang), maar als de pastoor bij vergissing baptisatus schrijft ? Gaat het dan wel om Petrus of moet het eerder een Petra zijn ?
3) M. CLOET, Het kerkelijk leven in een landelijke dekenij van Vlaanderen tijdens de XVlle eeuw. Tielt van 1609 tot 1700, Leuven, 1968, pp. 294-295.
(480 Vlaamse Stam, jg. 38, nr. 9, september 2002)
ENKELE PROBLEMEN EN TIPS OP EEN RIJTJE:
-De akte vermeldt alleen de doopdatum: de zoeker dient hiermee rekening te houden. Geboorte en doopsel kunnen wel enige tijd uit elkaar liggen. Soms wordt de geboorte wel vermeld als plaats vindend gisteren (heri, pridie), eergisteren (nudius tertius).
-De lezer interpreteert de lezing van een maand verkeerd als hij er niet aan denkt dat september voorkomt als 7ber, V li-ber, oktober als 8ber, Vlll-ber, november als 9ber of IX-ber en december als 1 O-ber of X-ber. Het kan natuurlijk ook in de genitief als de scribent bedoelt de eerste dag van september wat in de akte als septembris (7bris) voorkomt.
-Soms schrijft de scribent de datum niet voor iedere akte volledig over. Voor de maand en het jaar moeten we soms enkele bladzijden voordien kijken. Voor ons dorp stuitten we hierbij op de moeilijkheid dat de bladen van het oudste register heel waarschijnlijk verkeerd werden ingebonden. Dit leidden we af uit het feit dat kinderen in een zelfde gezin met een paar maanden tussentijd geboren werden.
-In oudere doopakten ontbreekt wel eens de naam van de moeder. Blijkbaar waren alleen de vader en de getuigen belangrijk. Maar in latere akten durft de pastoor wel eens een van de getuigen vergeten. Dit was evenwel tegen alle regels. De namen van peter en meter zijn immers van primordiaal belang om later een mogelijke geestelijke verwantschap vast te stellen. Geestelijke verwantschap is een huwelijksbeletsel. Een peter of meter kon dus niet huwen met zijn doopkind, noch met de ouders. We weten reeds dat de getuigen zorgvuldig moeten genoteerd worden.
-Hou bij het noteren van de gegevens rekening met de Latijnse naamvallen: Petro, Petrum, Petri, Johannem, Johannis, Laurentio, enz... zijn geen onderwerp in de zin, dus staan ze in een andere naamval. We noteren natuurlijk de naamval van het onderwerp (de nominatief) en schrijven dus Petrus, Johannes, Laurentius.
Maak van je familiegeschiedenis geen Italiaans of Spaans geval met allemaal namen die eindigen op -0 of -i! Geef wel de voorkeur aan de officiële naam (dus die van de doopakte), wat niet belet dat je ook de alias- naam die je eventueel in andere akten vindt, opneemt. Hierbij is enige kennis van de Nederlandse (of Franse) vormen van de Latijnse namen nodig: b.v. Egidius (Gillis), Judocus (Joos), Joannes (Jan, Hanskin), Elisabetha (Betkin), Maria (Mayken). Raadpleeg als het om moeilijke gevallen gaat het lijstje van Debrabandere ooit in Vlaamse Stam verschenen (4).
-De pastoor noteerde altijd of het ging om een wettig (egitimus) of onwettig (illegitimus) kind. Tot aan de maatregelen die Jozef II trof, werd de moeder bij de geboorte van een onwettig kind gedwongen om de naam van de vader te vermelden. Of die verklaringen altijd geloofwaardig zijn is een andere zaak.
(4) F. DEBRABANDERE, Oude vleivormen en varianten van voornamen, in: Vlaamse Stam, XI (1975), pp. 79-95.
(481 Vlaamse Stam, jg. 38, nr. 9, september 2002)
04-11-2006, 00:00
Geschreven door patrick
|