Levensverhalen

13-09-2017
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Friet - Soep - Pap - Groenten - Fruit - Vis

“Zaterdag was frietdag. Na de oorlog had elke dag bij ons dikwijls zijn eigen menu: vrijdag vanillepap en vis, maandag: spek met gebakken aardappelen, dinsdag: worteltjes en erwtjes met worst, woensdag: karnemelkpap en een eitje, donderdag: soepvlees (bouilli) en zaterdag friet. De zondag was feest: varkensgebraad en later een kip, een rundtong. Rundvlees kwam bijna nooit op tafel Friet maken was een hele gebeurtenis. Eerst gebeurde alles met de hand: schillen, snijden, drogen. We bakten de frieten twee keer in ossenwit in een zwarte ketel buiten op het koertje voor de stank. We schudden de friet goed op zodat het vet eraf droop. Ondertussen klopte de oudste zus of broer mayonaise met een vork in een diepe kom. Als het mislukte dienden we het toch op te eten als saus. Gelukkig dat we langzaam daarin specialist werden. Op de frieten strooide men veel zout, een flinke lepel mosterd of pickles en het feest kon niet op als we tafelbier mochten drinken. Maar de frieten in een dubbele puntzak die we kochten aan het station en op het plein smaakten nog lekkerder. De reuk alleen al doet me nu al watertanden..”

“’s Middags was er altijd soep of pap. Soep werd gemaakt met soepbeenderen, maar meer nog met blokjes of vloeibare OXO of Liebig. Soep liefst met vetogen. De soepbeenderen schraapten we af en de mergpijpen zogen we leeg. Er stond altijd peper maar vooral zout op tafel. Aan zout was er zeker geen gebrek. Soep werd gedikt met aardappelen of met vermicelli in allerlei vormpjes: het liefst hadden we lettertjes en cijfertjes. De feestsoep was tomaten roomsoep met zelfgemaakte balletjes van varkensgehakt. In de winter stond erwtensoep op tafel al of niet met hardgebakken broodkorstjes.
Vrijdag: pap en in de vasten ook op woensdag. Vooral de karnemelk pap met wat rijst of met gedroogde blauw pruimen was een vaste waarde. Vanillepap met grote macaroni, al of niet met bruine suiker was voor speciale gelegenheden.
Groenten onder de oorlog was was thuis altijd hetzelfde: veel uien, bonen, wortelen. En nooit ontbraken de aardappelen in alle bereidingen. Slechts veel later kwam er meer variatie. Soms waren we echt tevreden dat we groenten konden krijgen. De boeren en de mensen die op den buiten woonden konden zich meestal zelf voorzien van groenten De mensen zonder groentetuin zoals wij gingen naar naar de boeren. Sommige boeren en handelaars profiteerden van de oorlog. Waarvan er tekorten waren verkochten ze voor geld.

Vaders gingen op zoek naar graan, dat achteraf werd gemalen in de koffiemolen, en naar melk en vlees. Voor wie in de stad woonde was dat geen eenvoudige onderneming. Wie bij het begin van de oorlog niet bederfbare voedingswaren gehamsterd had, kon zich daar later behoorlijk mee redden. Er werd geruild. Een zeer gegeerd product was. ongebrande koffie, die was zijn gewicht in goud waard. ”

“Vis aten we de vrijdag. Dat was zo verplicht van de kerk. We aten vooral de goedkopere soorten: pladijs, makreel, scharretjes, rog, zeepaling. Moeder bakte met margarine, ze kookte de vis of ze legde de vis op in het zuur.
Over de wonderbare haringvangst in 1943 en 1944 heb ik veel horen vertellen van mijn ouders. De Noordzee stak vol met haring. Men voerde deze haringen met vrachtwagens het land binnen naar de viswinkels. Voor vele mensen was dit een geschenk uit de hemel. Zonder deze haring had men echt veel honger geleden.

Na de oorlog stonden haringen en sprot geregeld op tafel. Zowel pekelharing als gerookte haring. Iets duurder en lekkerder waren de sprotjes. Ieder kreeg een portie sprot op een dubbelgevouwen krantenpapier en een scherp mesje. Kop eraf, vel stropen, ingewanden eruit. Dit op je bord met een hete aardappel in de pel.”


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Confituur en charcuterie

 ” Op onze boterhammen smeerden we boter pas enkele jaren na de Tweede Wereldoorlog boter. Na de oorlog was het bij ons thuis in de stad margarine of een mengeling van boter en margarine. Mijn vader stond erop dat hij echte boter kreeg. Hij had een botervlootje voor zich alleen. Wij vonden dit normaal, hij was de baas in huis. Tijdens de oorlog werd er geen boter gegeten tenzij in heel rijke families en bij de boeren die zelf boterden. Dde meeste mensen op de buiten hadden een koe of geiten en hadden dus zelf melk. De overschot aan melk diende om platte kaas mee te maken en om te boteren. In dorpen smeerden ze vaak smout of reuzel: dat was dan smeersel en beleg tegelijkertijd. Op de boterham kwam er eerst niets of toch niet veel: een beetje confituur. Later hadden we keuze in het broodbeleg: smeerkaas, kaas of een speculaas of een biscuit. Pas veel later zagen we charcuterie op tafel, de chocopasta, hagelslag en pindakaas. Toespijs en zeker charcuterie waren eerder uitzondering dan regel. Soms bloedpens en uier en op de eerste plaats zelfgemaakte confituur (jam) en appelsiroop (sirop de Liège). In het seizoen maakten we confituur van aardbeien met veel suiker en pectine om te stijven. Het was een hele karwei, om de glazen bokalen (gerecupereerd materiaal) luchtdicht te maken, een laagje paraffine erop. Ik herinner me levendig confituur van braambessen. We woonden toen niet ver van Zeebrugge. Achter de duinen, tussen de oorlogsbunkers in, groeiden er hier en daar braambesstruiken. Alsje er vroeg bij was, had je de beste en de grootste. We droegen een blikje aan een touwtje rond de hals om de bessen te bewaren. Na een uurtje mochten we ophouden. Dat was geen plezant werkje: prikken en vuile vingers. We mochten in geen geval de bessen opeten en ook geen vlekken maken, want die kon men moeilijk verwijderen. Thuis begon dan het verwijderen van de steeltjes, de onrijpe en de rotte. Langdurig spoelen en dan alles in een grote pot. Roeren, suiker erbij, laten koelen, in de bokalen, koelen, paraffine. We dienden weken te wachten om ervan te eten, want een voorraad aanleggen was nodig.”


14-09-2017
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Werken

's Morgens zag ik vlak na de oorlog - vanuit het keukenraam omstreeks zeven uur rijen arbeiders naar de textielfabriek trekken. Ze deden dat stilzwijgend met een sigaret in hun mond en een pet op hun hoofd. Tussenin zag ik jongens lopen die pas van school waren. Ze waren ongeveer veertien jaar. De sirene klonk: over een kwartier zou de fabriekspoort dichtgaan. Mijn moeder zag me uit het raam kijken en zei me dat werken in de textielfabriek (het Katoentje) hard labeur was. Vele uren werken in vuile omstandigheden voor weinig geld. Maar liever dat, dan geen werk. Mijn moeder vertelde me soms over de socialisten, de stakingen.. Arbeiders en zeker zij die socialisten waren, bleven hun hele leven bij de partij bij de bijhorende ziekenkas, fanfare, gymnastiekvereniging. Van de geboorte tot het overlijden, bij het werken of om werk te vinden of te stempelen kon je er als arbeider bij terecht.. Om aan werk te geraken was het goed dat je een volksvertegenwoordiger opzocht in het lokaal; van de partij en de vakbond: Het Achturenhuis. Hij probeerde je dan binnen te brengen bij de Spoorwegen, de Post of als arbeider in de gemeentediensten. Je moest wel een wederdienst bewijzen: voor de partij stemmen, opstappen in de 1 mei stoeten en gaan plakken bij de verkiezingen." 

Stedelijke administratie
“ Mijn oom Marcel was afdelingshoofd op de stedelijke administratie. Dank zij zijn
diploma van het college, kon hij na examens carrière maken. Toen werkten er nog geen mensen in de kantoren van de stad met een universitair diploma. Hij was een pietje precies. Zoals een schoolmeester verdeelde hij elk jaar de potloden, de stempels, de formulieren. Hij controleerde of het verbruik niet te hoog lag. Hij deed ook toezicht op de kledij. Ze dienden een zwarte das te dragen en een hemd, of tenminste een plastic hemdenboord. Ze mochten van de lange zwarte armen aantrekken.

Vele mensen hadden het niet hoog op met mensen die werkten aan de stad of aan de gemeente. Men klaagde dat ze niet hard genoeg werkten en dat ze de mensen van her naar der stuurden. Voor een papier diende je soms naar verschillende loketten te gaan en terug te komen. En de arbeiders namen hun tijd om een paar tegels effen te leggen. Ik denk dat we vooral denken aan de zaken die niet goed zo liepen.

Eenmaal op rust zag het gemeentepersoneel elkaar geregeld terug in het clubhuis van de gepensioneerden. Ze legden een kaartje en dronken een pintje tegen een goedkope prijs. Ook de andere bonden van gepensioneerden mochten op bepaalde dagen komen. Bij ons waren er dit vier: christelijke, socialistische, liberale bonden en dit van de middenstanders. ”

Werk hebben was een noodzaak. De sociale voorzieningen waarop men kon terugvallen bij werkloosheid of langdurige ziekte waren niet goed uitgebouwd. Wel liep België zeker niet in de achterste rijen. Zo had Achilles Van Acker in de oorlogsregering van België te Londen met anderen de grondslagen gelegd van een vooruitstrevend sociaal zekerheidssysteem. Werknemers zochten steun bij de ziekenfondsen, vakbonden en bij politieke partijen, zowel voor hun werk maar ook voor cultuur en ontspanning via de aanleunende socio - culturele verenigingen zoals fanfare, toneel, gymnastiek, jeugdbeweging.


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kinderspelen - braderie

“Kinderen speelden vooral op straat, in bossen, langs de waterlopen en op school. De meest bekende waren verstoppertje, tikkertje, knikkeren en hinkelen. En natuurlijk de balspelen en de avontuurlijke spelen: gendarme en dief, Cowboy en Indiaan en oorlogje spelen. Als kinderen speelden we graag vlak na de oorlog in en rond de bunkers. Dat mocht wel niet van de politie en van onze ouders, maar we deden dit toch maar. Dat was pas avontuur. Op de wallen naast het kanaal stonden er heel bunkers. De kinderen die de oorlog niet goed hadden gekend waren zelf een beetje jaloers dat wij herinneringen hadden aan de oorlog: overvliegende vliegtuigen. Spelen bij de bunkers was spannend, avontuurlijk. Oorlogje spelen met stokken als geweren of dief en gendarme speelden we graag. In sommige bunkers kon je zelfs binnen. Het was er koud en kil en vochtig. De vleermuizen hingen er soms aan de zoldering. Overal zagen we noodverlichting die kapot was. En gekalkte teksten op de muren en waarschuwingsborden in het Duits.
We vochten met rivaliserende jongensbenden kleine oorlogen uit. We namen er gevangen en werden gevangen gezet. Als we dit beu waren gingen we met de knikkers (marbels) spelen of bikkelen, of met de schietlap (katapult) spelen. En als het weer en de wind goed was een vlieger oplaten met een lange staart met gekleurde papiertjes. Maar misschien is dit alles in mijn herinnering zonniger en spannender dat het in werkelijkheid was. Al doet het deugd zulke herinneringen eens op te halen en te kunnen vertellen.”

Voor de kinderen was de jaarlijkse kermis en de braderie echte feestdagen.De braderie van onze straat was de laatste week van augustus. Bij ons was er een braderie met kraampjes op het trottoir. De helft van de huizen waren winkels en iedere winkel deed mee: van de slager tot de schoenwinkel. In elke winkel kreeg je lotjes. En er was muziek op straat met grote luidsprekers. Voor een kleinigheid kon men een plaatje opdragen aan iemand. Een van de klassieke mededelingen was: ‘Van Georges aan een lieve onbekende.’ Dat was geheimtaal, om niet in uw kaarten te laten kijken.

Er was versiering met wimpeltjes en met lampjes. De winkeliers legden samen voor een zangwedstrijd, bokswedstrijd in open lucht en een vuurwerk.Wij vonden dit een van de beste braderijen van de stad.
Geen braderie zonder ballonnenwedstrijd. In de loop van de week kreeg je in enkele winkels gratis ballonnen die je zelf diende op te blazen. Maar er was een middag van de prijsballonnen: als je moeder voor zoveel had gekocht, kon je deelnemen aan die wedstrijd. Je schreef je naam en adres op een kaartje. Een ballon werd met een gasfles opgeblazen, kaartje eraan en in de lucht. Spannend. Ik heb nooit een prijs behaald. “

Carnavalstoet.
“ In onze gemeente was er elk jaar een carnavalstoet. De mensen van omliggende dorpen kwamen erop af. Wij kregen speciaal zakgeld om bij ons tante Valentine mombakkes (maskers) te kopen. Onze tante was met de jaren wat ‘raar’’ geworden. In haar hoofd was ze niet altijd goed snik. Ze zat in de winkel naar buiten te kijken als een soort etalagepop. Als we binnen stapten kletterden bronzen staven tegen elkaar.

Ze herkende ons soms en soms niet. We vroegen of we mochten kijken naar de maskers. Natuurlijk. Ze duwde dan op een muziekdoosje en wij hoorden hard en schril lachen. Precies van een heks of van een spook. In het begin waren we daar bang van. En tante Valentine genoot daarvan. Later toonden we ons bang om tante Valentine te plezieren. Moeder zei dat we met haar medelijden moesten hebben. Ze was niet meer zo goed in haar hoofd en ze was dikwijls alleen. Haar man had tijd zat maar hij zat liever bij zijn duiven, zijn kaartersvrienden en de supporters van wielerwedstrijden. Elk jaar ging hij naar naar de Zesdaagse van Antwerpen.
Enkele jaren later gingen we naar haar begrafenis. Eigenlijk zouden we droevig moeten zijn, maar we dachten aan haar maskers en aan haar Ha,ha,ha.”


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Zee en strand - Thuis; kaarten en caféspelen

 Zee en strand
“Garnalen zijn verbonden aan de zeldzame gezinsuitstapjes naar Blankenberge. Na de oorlog gingen we met hele gezin naar de zee. Met de trein, want we hadden geen auto en te weinig fietsen. We kregen vermindering als ‘kroostrijk gezin’. Moeder had twee grote boodschappentassen mee met boterhammen en twee thermossen met koffie en melk. In Blankenberge liepen we de Kerkstraat door, niet naar de zee maar eerst naar de kerk. Onze ouders stonden erop dat we eerst samen naar de mis gingen. We protesteerden door te zeggen dat reizigers ontslagen waren van de zondagsmis. Dat hielp niet. Ik herinner me dat we op een keer gedurende de preek een grote vlek zagen onder een boodschappentas: de thermos was stuk. Mijn moeder werd nerveus en liep met haar lekkende tas de kerk uit. Op het strand speelden we met schoppen, emmertjes en netjes. Het spannendst was het oplaten van de vlieger. Af en toe liepen we verloren op het strand, maar we vonden altijd onze plaats terug, want ze zaten rechtover het Casino. Na de middag kwamen jonge mannen met ijsjes venten en met Boules de Berlin: soort oliebollen gevuld met vanillecrème en poedersuiker er bovenop. Ik hoor ze nog roepen: Boules, boules de Berlin. In de vooravond trakteerden onze ouders ons op limonade en voor hen Rodenbach bier. We bestelden een halve kilo garnalen voor ons allen We voelden ons dan rijke, verwende kinderen. En na het café kregen we geld om elk een grote ijs te kopen met drie bollen.Bij de terugreis keken we door het raam naar de weilanden en de korenvelden. Alles was goed .’

Thuis: kaarten en caféspelen

“Mijn oudste broer ging met zijn vrienden geregeld een pintje pakken in een ouderwets café De Wildeman. Er was nooit veel volk en vooral de pintjes waren goedkoper en groter dan in de andere cafés. Als jongetje mocht ik af en toe mee. Er waren de gewone caféspelen zoals vogelpik, biljart, kaarten en bakspelen. Een sjoelbak: met schijven schuiven naar poorten om ter meest punten. Tolspel: een tol met een koord aantrekken en loslaten om zoveel mogelijk pionnen omver te gooien, ofwel om in een gaatje met waarde terecht te komen. De schijven worden in drie beurten naar de poortjes achteraan in de sjoelbak geschoven. Wie zijn schijven gelijkmatig over de vier vakjes kan verdelen, verdubbelt zijn score voor die reeks.

"Vele mannen rookten gerolde sigaretten. Ze kochten een zak Wervikse tabak of Semois. De meesten deden dit met sigaretvelletjes Rizla. Anderen kochten sigaretten in pakjes, en ze waren goedkoop. Er waren buitenlandse merken bij, een overblijfsel van de Canadezen en Engelsen. Maar ook echte zoals Belga. Vele jongens begonnen zwaar te roken tijdens hun verplichte legerdienst.
Mijn vader spaarde de pijpen van zijn vader in een pijpenrek.
Toen de oudste kinderen mochten roken, begonnen ze met de pijp. Dat kwam door de jeugdbeweging waar het stoer en Vlaams stond een pijp te roken. Mijn moeder was daar niet erg voor, zeker niet als ze afkwamen met geparfumeerde tabak."

"Kinderen rookten soms een sigaret of een cigarillo stiekem (in den duik). Die eerste ervaringen waren meestal negatief. Ze bleven dan maar bij de snoepsigaretjes en het maken van kleine pijpjes met een eikel als pijpenkop. En natuurlijk het zeepbellen blazen. Maar dan dacht je weinig of niet aan het roken. Al smaakte de zeep even slecht als sigaretten.”

Kaarten
“ Toen ik getallen kon lezen, leerde mijn grootmoeder een kaartspel aan: strijd. We speelden met 32 kaarten. Mijn grootmoeder schudde de kaarten, want ik kon dat toen nog niet. Elk kreeg er 16. Bij elke slag draaiden we de bovenste kaart tegelijk om. De speler met de hoogste kaart, kreeg beide kaarten, die hij onder zijn stapel legde.
 De aas was het hoogst, de zeven het laagst. Er kwam strijd als de twee kaarten gelijk waren. De volgende slag besliste. Soms kwam er zelfs een dubbele strijd. De winnaar was de speler die alle kaarten veroverde.
Ik kon er in het begin niet tegen dat ik verloor. Mijn grootmoeder zei dat het volgende keer beter zou gaan. Een enkele keer gaf ze me een aas of een grote kaart cadeau. Geleidelijk leerde ik ook verliezen, maar dit duurde toch een tijdje. Mijn grootmoeder bracht veel geduld op om mij dat te leren.

"Voor mijn nichtje Marie – Louise blijft kaartspelen een nare herinnering. Als enig kind tussen de volwassenen voor wie kaartspelen vroeger een van de weinige ontspanningsvormen was, was kaartspelen voor haar niet bepaald leuk. Ze zag immers grote mensen die na een tijdje begonnen te vloeken en schelden en ruziemaken. Natuurlijk meenden die volwassenen niet wat ze riepen ...maar als kind vond ze dat afschuwelijk. En als ze dan eens mocht meespelen, iets eenvoudigs als Zwarte Piet, dan gaven ze die rot‑kaart achter haar rug aan mekaar door, zodat de kans dat zij die Piet in handen kreeg altijd groot was. Marie – Louise heeft nog altijd een hekel aan kaartspelen.

Op café en in parochie- en gemeentelijke zalen speelde men veel kaart. Er was ook het prijskaarten. In de zomer zag je volwassenen en kinderen op de trottoir kaart spelen.”

Wonen: De meeste mensen woonden eerder krap, al was er geen echte schaarste. De oorlog had in België in verhouding minder vernietigingen aangebracht dan in andere landen. De woonkwaliteit verbeterde geleidelijk en de huishoudapparaten kwamen binnen vanaf de vijftiger jaren.


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Wandelen met het gezin - snoepen

Wandelen met het gezin - snoepen
“ Als het weer het enigszins toeliet, gingen we 's zondags na de noen wandelen. Goed voor de gezondheid, werd dan gezegd. We hadden onze zondagse kleren aan, want we konden gezien worden. Deze zondagse wandeling had zijn vast verloop. De kinderen liepen voorop, maar ook niet te ver. Eerst de vestingen op, daarna naar het Begijnhof en na een klein uurtje bezochten we een niet-getrouwde oom en twee tantes. Daar dronken we limonade en voor de ouders een koekje met een Elixir d’Anvers. Daarna naar huis: even stoppen bij het enige snoepwinkeltje dat ’s zondags open was en dan ’s avonds thuis voor het avondmaal.
We vonden die wandelingen niet zo spannend. We vonden wel plezier in het elkaar plagen, en het rapen van beukennootjes en eikeltjes en mooie bladeren van de bomen die gevallen waren. Soms plukten we wat madeliefjes die we samenbonden in een ketting. Dit bloemenkransje gaven we aan moeder en ze lachte. Het was ook spannend als het opeens begon te regenen of te sneeuwen of als ’s avonds de mist opkwam tussen de bomen op de vestingen.” Na de wandeling op zondag was het dikwijls snoeptijd.

Snoep

"We gingen naar het snoepwinkeltje vlak naast de lagere school en de kleuterschool (de papschool). Twee oude jonge juffrouwen (niet getrouwde dames zouden we nu zeggen) hadden grote dozen en bokalen staan met verschillende soorten snoep. Je kon snoepjes per stuk of per hoeveelheid of per gewicht kopen. Ze werden niet verpakt, tenzij er een aantal waren.In sommige winkels hing er een bordje: Hier steelt men niet."

"Ik denk dat bij de meeste scholen dergelijke snoepwinkeltjes waren. Voor de kinderen een plaats om enkele ogenblikken zoete ervaringen op te doen. Voor de ouders soms een bron van ergernis: ‘Is je drinkgeld weeral op aan die snoep.’
In grote snoepwinkels was de keuze enorm. Zouden er nog snoepwinkels als deze bestaan? Ik hoor van de kleinkinderen dat ze verschillende soorten snoep kunnen kopen in Antwerpen in winkelgalerijen en in grote warenhuizen en in shopping centra . Ze nemen een puntzak en mogen met een schep ze zelf uit grote bokalen of dozen nemen. Zelfs in de grote cinemacomplexen kan je dit doen. Je ziet niet alles gaat verloren, maar men past zich aan de moderne tijd”.

“De niknakjes waren de koekjes die wij vroeger thuis als kinderen het meest aten. Ik denk ook dat ze de goedkoopste koekjes waren. Deze niknakjes waren de letters van het alfabet. We kochten die koekjes per halve kilo. We bewaarden ze in een (koekjestrommel. Sommige soorten hadden suiker erop. Niknakjes en andere koekjes kwamen er vooral rond de tijd van Sinterklaas. Ik zie me nog zitten met ons vijven rond de keukentafel met een stapeltje niknakjes. We voelden ons toen als de koning te rijk.
Een Petit Beurre aten we ook af en toe. Ik vond dit lekkerder dan de niknakjes.
Vlak na de oorlog aten we als versnapering vooral karamels die we in het winkeltje naast de school kochten als we zakgeld hadden.
Af en toe bakte moeder pannenkoeken. In de winter soms kleine wafels. Dat deed ze op de Leuvense stoof. In de vastenperiode kwamen er geen versnaperingen op tafel.
Koekjes eten was een beetje feest vieren.” 

Het gezinsleven en het leven met de familieleden was bijzonder belangrijk. Familiebezoek en –feesten waren momenten waar men naar uitkeek. Deze banden werkten soms ook belemmerend, maar in de regel denken ouderen positief terug op die tijd.

Geleidelijk ontstond een kindercultuur: eigen strips, boeken, radio uitzendingen. Het kind was niet zozeer een volwassene in het klein, maar had een eigen leefwereld. De handel en de industrie speelde daarop in. 


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vertellen - tekenverhalen - Vlaamse Filmpjes

"Eerst hoorde ik de sprookjes vertellen door mijn vader of een van mijn grootouders. Ik zat op hun schoot en met mijn vinger in mijn mond. Toen ik in de kleuterschool zat, keek ik met hen naar een plakboek met dezelfde verhaaltjes. Ze vertelden opnieuw met de prentjes erbij. Die prentjes zaten in chocoladerepen en werden uitgewisseld door de kinderen. Of met Artispuntjes.
En nog later gingen we naar de kinderbibliotheek met de verhalen in boeken en grote prenten. Later kwamen we dezelfde verhalen tegen in de stripverhalen, in het poppenspel en in de kindertoneelvoorstellingen. En op school mochten we erover toneeltje spelen, liedjes zingen, tekeningen maken. Als ik acht was en ouder hoorde ik liever verhalen over Robin Hood, Indianen maar het liefst de verhaaltjes met Stoute Wim. Deze verhaaltjes waren voor een deel echt gebeurd en voor een deel bij gefantaseerd, door moeder en door onszelf.

"Ik vertel er eentje: Rik ons buurjongetje van acht droeg een gebitje omdat een kwart van zijn tanden niet groeien. Hij speelde met zijn vriendjes en Stoute Wim naast de spoorweg. Op een bepaald moment begonnen de kinderen ruzie te maken. Als het gevecht een tijdje voorbij was, zei Rik dat hij zijn gebitje verloren had. Men zocht het, maar men vond het niet. Toen zagen ze dat ze dat Wim weg was. Ze keken naar elkaar: Wim zal het gebitje gevonden hebben en hij is ermee weg. Maar waar naartoe? Luc haalde een geplet muntje uit zijn broekzak. En iedereen wist waar ze Wim moesten zoeken: naar de spoorweg, want gisteren had Wim muntjes gelegd op de rails. Toen de trein erover reed waren ze allemaal plat. Ze hoorden een trein komen…. Ze zagen Wim weglopen. Daar moest het zijn. Daar lag op de rails het gebitje van Rik: fijn gemalen.” 

Tekenverhalen 

“ De eerste tekenverhalen die ik na de oorlog las waren de dagelijkse tekenverhaaltjes in de krant. Allerlei strips vliegen me door de geest: van Suske en Wiske, Nero en wat later Jommeke. Ik keek er elke dag naar uit. Toen de albums in de winkel lagen, ging ik ernaar toe om ze in te kijken. Als ik te lang bladerde, vloog ik buiten. Hier en daar waren er bibliotheken waar er stripverhalen waren. Op school: geen stripverhalen. Men was er zelfs tegen. Het verhinderde ons goed te lezen.
We lazen de Vlaamse Filmpjes van de uitgeverij van de abdij van Averbode. En later lazen we spannende boeken over helden als Robin Hood, Gulliver, Winnitou, Jan zonder Vrees. In de klas waren er uitleenboekjes met bruine kaft, per boek moesten we enkele centiemen betalen. In sommige parochies waren er ook kleine bibliotheken.

Enkele keren heb ik in bed boekjes gelezen, met een zaklamp. Een vriendinnetje had mij gefluisterd dat dit zo spannend en tof was. En dat was het ook. Toen vader me ontdekte met een zaklamp, gaf hij me een paar tikken en de goesting was voorbij.”

 


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Appels en peren

“ De oorlog was gedaan en we dachten dat het nu allemaal beter zou gaan. Het viel wat anders uit. We hadden geen honger, maar alles moet goed afgemeten worden. Een extraatje van snoep, koekjes of uitstapjes kon er niet van af. Als jongetje van twaalf had ik het thuis niet breed. Mijn vader zat geregeld zonder werk en we waren met drie kinderen thuis. Ik was de oudste van drie jongens. Ik deed links en rechts kleine werkjes bij de fietsenhersteller en bij de bakker om wat extra geld in het laatje te brengen. Mijn moeder deed de was en de strijk van een viertal gezinnen in de buurt. In de keuken hing er geregeld een damp van strijk en was. Ik herinner me dat ik er een spelletje van maakte in het meebrengen van fruit. In de periode van de appelen en de peren verkocht Esperance tweedehands fruit. Ze haalde die op met haar duwwagen op het einde van de verkoop op de groentemarkt. In de vooravond liep ze ermee rond en ze riep: ‘Rijp en zoet’. Ons huis lag op het einde van haar toer. Als ze voorbij kwam hield ik op met het spelen op straat en begon ik een niew soort spel. Ik liep ik naar haar toe en duwde de stootkar verder mee. Ik had dat een keer gedaan omdat ze moeilijk vooruit geraakte en ze gaf me wat fruit mee. Ze zei me dat ik elke keer mocht meegaan om te duwen en te sorteren. In haar opslagplaats moest ik met haar het fruit sorteren. De appels en peren die overrijp waren mochten weg. Tussen het fruit dat nog niet weg moest, mocht ik een zwarte tas vullen met appelen en peren vullen, zonder te betalen. Ik moest haar helpen met de afval weg te doen in vuilnisbakken. Dat was geen lachertje met al de wespen en vliegen die op de rotte appels en peren zaten. Die keren dat ik dat deed was voor mij een spannend spel: Hoeveel fruit zal ik kunnen meebrengen?

 

“ Tijdens de oorlog en zelfs de eerste jaren na de oorlog aten we praktisch alleen fruit van hier. Bij de bevrijding zag ik wel op zekere dag een vijftal vrachtwagens de stad binnenrijden vol met sinaasappelen. We liepen ze achterna, omdat we hoopten dat men ze zou uitdelen. Spijtig genoeg reden ze in een kazerne binnen waar Amerikanen in gelegerd waren. De sinaasappelen kwamen van het buitenland en waren gelost in de haven van Antwerpen.
Het duurde niet lang meer of met Sinterklaas kregen wij als kinderen van de goede man elk een sinaasappel. We zongen dan samen met ons moeder ‘Daar zijn de appeltjes van Oranje weer. Sinaasappelen zoek ze zelf maar uit. Grote kleine 'k heb z' in elke maat, bijt er 's in, 't sap langs je kin, zo roept die man op straat…’

Van bananen was er geen sprake tijdens de oorlog. Ik heb ze voor het eerst na de oorlog gezien, en tot de jaren zestig bleven ze schaars.
Vooral de appelen en de peren waren in trek. Daarnaast: pruimen, kersen en aardbeien. We gingen ook fruit plukken voor confituur, we betaalden per gewicht. De beste confituur was van braambessen en die konden we gratis plukken.

Als we voorbij bomen kwamen met rijpe vruchten, plukten we soms als de boer het niet zag. Een vriendje van mij heeft zo eens een heel uur in een appelboom gezeten en at alle appels op die hij kon grijpen. Hij had er zoveel van gegeten, dat hij er ziek van werd. Hij lag nadien op de grond met krampen. Toen hij dit thuis vertelde, zei zijn moeder: Je moet dit maar niet doen. Dit is stelen. Dit is een straf van God .”


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Feestelijke dranken

Feestelijke dranken voor groten, chocolade voor kinderen.
 “Met de nieuwsjaardagen schonk men borrels en jenevers. Voor de vrouwen was er muskaatwijn. Bij ons thuis schonk men Elixir d’ Anvers, een zoete likeur of jenever met dan telkens de discussie wie betere jenevers had: de Hollanders of de Belgen. We maakten ook zelf sterke dranken. In de eerste plaats advocaat. We kochten brandewijn en we mengden dit met eierdooier, suiker en geraspte notenmuskaat. Ik heb horen vertellen dat men op het platteland alcohol stookte en dan sterke drank maakte. Een aperitiefje kon ook van af, een porto of een sherry. De hele maand januari telde om goede gezondheid toe te wensen, maar niet iedereen kreeg een borrel of een aperitief. Dat zou te duur uitvallen.”

 “Aanvankelijk kwam er een melkvrouw aan huis. Eerst kwam ze met een hondenkar, daarna met een stootkar. Zo vlug mogelijk werd de melk gekookt, zeker in de zomer omdat ze niet zou keren (zuur worden). Bij het koken kwam er een vel op. De enen vonden dit een lekkernij op de boterham, de anderen walgden ervan. Met de melk maakten we ook cacao. Met de poeder van Kwatta maakte we ’s morgens eerst een klein papje en dat goten we er beetje bij beetje hete melk op, zodat er geen klonters waren. Met de chocolademelk – wij spraken van cacaomelk - mochten wij geen toespijs nemen. Enkel de boterham met erop een mengeling van boter en margarine. Want zuivere boter was te duur, ook in de eerste jaren na de oorlog. Best gezellig met ons vijven aan tafel met een kom hete chocolademelk en boterhammen. Soms maakten we chocolademelk van grote brokken ruwe chocolade. Maar chocolade aten we liefst zo op, bij de boterham of als versnapering. Ons moeder verdeelde een volle reep die ze brak van een blok Côte d’Or in verschillende porties. Wij vochten voor het olifantje omdat we dachten dat er daar meer chocolade aan was. Die olifant van Côte d’Or is altijd een aantrekkelijk lekker beest geweest, maar best leuk waren ook die letterlijk kleinere stukken chocolade van Meurisse: Perette, Boy Scout en Nuctine. Later aten we chocopasta en hagelslag.”


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Winter Sterzingen - sneeuwman

 “Op Driekoningen 6 januari was er het qterzingen. Kleine kinderen gingen verkleed in groepjes in de straten. Ze belden aan, ze zongen een liedje en lieten de ster draaien. En dan gaven de mensen wat snoep of zakgeld. Ik herinner mij dat we met de jeugdbeweging elk jaar een sterrenstoet hadden. We liepen rond verkleed als herders, engelen, Driekoningen met hun gevolg. Dit was een hele gebeurtenis. Ik herinner me dat we zelfs een jaar echte kamelen mee hadden. We zongen oude Kerstliederen en we hadden bussen (collectebussen) om geld op te halen voor de missies. We gingen ook in de kliniek de zieken bezoeken in de grote zalen. We kwamen in een vaste volgorde: eerst de stadsomroeper die zei dat het nacht was en dat alle lichten dienden gedoofd. De ziekenzaal was dan enkel verlicht door onze lantaren. De herders met schapenvellen op hun rug gingen vooraan zitten. Dan kwam de engel die hen de boodschap bracht dat ze het Goddelijke kind zouden vinden in een stal samen met Maria en Jozef en de os en de ezel. We zongen in de gang en we lieten een ster draaien aan een borstelstok. Precies zoals in het toneelstuk van Felix Timmermans: “En waar de sterre bleef stille staan”. Heel wat zieken kregen de tranen in hun ogen als ze ons zagen en wij soms ook. Nadien was er een feestje in een grote parochiezaal voor wel honderd jongens. De zaal rook naar vaseline die we gebruikten om ons af te schminken. De zaal was versierd met kerstbomen en we kregen warme chocolademelk en boterkoeken. Dat was een echt feest. De tafels en de keukens werden gedaan door de oud leden vaak met hun lief of hun verloofde, dikwijls van een zus van een andere jongen of een meisje van de bevriende jeugdbeweging.” “
Als kinderen verlangden we naar sneeuw, veel sneeuw en ijs. Onze moeder vond dit maar niets, natte kleren, koude voeten, verkoudheden. Als er voldoende sneeuw lag waren we niet te houden. We wilden: een sneeuwman maken. En als vader op het laatst wat meehielp kon de pret niet op, zeker als er een sneeuwballengevecht bij was. Soms denk ik dat we elk jaar een sneeuwman maakten, maar dat zal wel niet waar zijn, want sommige winters viel er te weinig sneeuw om iets mee te doen. Thuis zaten we dan in de keuken na te genieten rond de kachel. Die stond rood gloeiend. De rest van het huis was niet verwarmd. Wij gingen naar bed waarin moeder een of andere bedwarmer had gelegd. Een kruik warm water, een zakje zand dat verwarmd werd in de oven, een warm strijkijzer met een oude handdoek er rond of kersenpitten, afgekookt, gedroogd en in een laken gestopt. Pas later gebruikten we de gummi bouillottes met heet water. We legden soms onze mantels op het bed en als het heel koud was mochten we onze kousen aanhouden. Naar de zolder gingen we niet. Onder de dakpannen was het ijzig koud. In de kleine kelder was het nog te doen. Al dekten we de voorraad aardappelen goed af tegen het bevriezen.. Naar het toilet gaan op de koer was geen lachertje.”


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Boeren

“ Voor en na de klas moest ik meehelpen op de boerderij. Van stallen mesten, koeien melken, wieden en helpen oogsten. Het was hard labeur. Voor de drukste dagen huurden we enkele landarbeiders in. Voor het oogsten en dorsen liet vader, enkele jaren na de oorlog, een pik- en dorsmachine van de plaatselijke coöperatie komen. Wat mij het best bijgebleven is, zijn de oogstfeesten. Toen alles op het veld klaar was, reden we op de hooiwagens naar de boerderij. Daar werd een feestje gebouwd. Iedereen was moe en gelukkig, dorstig en hongerig. De boerenfamilies hadden het in de oorlog vaak beter dan die van de steden. We leden geen honger. We konden leven van de boerderij We hadden vooral onze aardappelen. We bakten om de veertien dagen ons wit en ook bruin brood. We bewaarden het brood koel, de laatste dagen waren ze wel wat hard.
Dop ze in de melk, zei moeder dan. We hadden altijd een voorraad eieren in een grote ton en opgelegde prinsesbonen.. ’s Avonds aten we pap, dikwijls smoel met gierst om de gaatjes te vullen. Vader had in de kelder mondvoorraad aangelegd.
We gingen ernaar toe als er luchtalarm was. We hadden schrik als we vliegende bommen hoorden op weg naar Antwerpen.”

. De boeren en de mensen die op den buiten woonden konden zich meestal zelf voorzien van groenten De mensen zonder groentetuin zoals wij gingen naar de boeren. Sommige boeren en handelaars profiteerden van de oorlog. Waarvan er tekorten waren verkochten ze voor geld.

Vaders gingen op zoek naar graan, dat achteraf werd gemalen in de koffiemolen, en naar melk en vlees. Voor wie in de stad woonde was dat geen eenvoudige onderneming. Wie bij het begin van de oorlog niet bederfbare voedingswaren gehamsterd had, kon zich daar later behoorlijk mee redden. Er werd geruild. Een zeer gegeerd product was. ongebrande koffie, die was zijn gewicht in goud waard. ”


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Sinterklaas - Kerstdag en Nieuwjaar

 “ De periode van Sinterklaas geeft me nog altijd een zalig gevoel, eerst als kind, dan als ouder en nu als grootmoeder. Ik vind het nog altijd een zalig gevoel die sfeer van kindergeluk vroeger te kunnen meegeven aan mijn eigen kinderen en kleinkinderen. Ik stelde als kind me geen vragen hoe de Sint al dit speelgoed op een dag over de heel de wereld kon rondbrengen en al dat speelgoed kon maken. Het belangrijkste was dat hij kwam naar de kinderen en in het bijzonder naar mij. Het plaatsen van het schoentje verliep volgens een vast patroon. Eerst koos ik in overleg met mijn moeder het schoentje uit. Ik moest het vooraf goed reinigen en opblinken. Veel moeilijker was wat erin moest. Na enkele keren wist ik het van buiten: wat sterke drank voor de Sint, want van over de daken te rijden op een paard, kreeg je koud. Voor het paard enkele verse wortelen, voor Zwarte Piet was er meer keuze. Ik kreeg van verschillende kanten enkele tips. Mijn vader sprak over een sigaartje, mijn grootvader over een goede tabakspruim en mijn grootmoeder vertelde me dat ze nog gehoord had dat Zwarte Piet snuif gebruikte. Ieder van hen wou daarvoor zorgen. Dan kwam de brief. Ik dicteerde de brief aan mijn oudere zus of broer. Zij schreven geen brief meer, want vanaf het tweede leerjaar kwam Sinterklaas niet meer. Een brief aan Sinterklaas was een heel ernstige zaak. Je wist als je teveel vroeg, dat je niets kreeg. De volgende morgen stond het hele gezin me op te wachten in de kamer die donker was. Enkel een klein kaarsje brandde. Dan stak men alle lichten aan en daar zag ik het speelgoed liggen, het fruit, de snoep. Ik wist niet waar eerst te kijken. Iedereen was gelukkig. Ik pruilde soms wat, omdat Sinterklaas niet alles had meegebracht wat ik gevraagd had. Mijn moeder zei dat dit kwam omdat Sinterklaas niet meer zo goed kon lezen. Iedereen snoepte mee, want dat was vooraf afgesproken.”

Kerstdag en Nieuwjaar in de familie
“Met de Kerstdagen en Nieuwjaar waren er de kerstkaarten en de Nieuwjaarsbrieven en het zakgeld. Ik herinner me dat op de duurdere kerstkaarten glinsterende schilfertjes waren. Het versieren van de kerstboom met gekleurde ballen, een top en ‘engelenhaar’ en het opstellen van een kerststal waren zaken die gezellig waren voor ons allen.
In die dagen werd er bij ons thuis ook gekust en gedanst. Ik denk dat oudejaarsavond de enige dag was waarop mijn ouders elkaar kusten als wij erbij waren. Anders hield mijn moeder hield de hand van mijn vader vast en ze keken elkaar in de ogen.
Op oudejaarsavond waren ze losser en hadden ze meer attenties voor elkaar en voor ons. Wij kregen dan een lange knuffel en een extra kruisje voor het naar bed gaan.
Op familiefeestjes in de Nieuwjaarperiode was mijn oom een knappe danser samen met mijn tante Sophie. Hij trok iedereen mee op de dansvloer: de keuken waar alles was weggezet. Ik moest dan een lepeltje op de grond laten vallen en roepen: Changez. Dan moest iedereen een andere partner nemen.
Mijn oudste zus en mijn tante leerden mij dansen: de mars, de tango, de trage wals.”


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Trouwen

 “Ik trouwde vlak na de oorlog. Zoals bijna elk koppel gingen we voor de Kerk trouwen. Dit betekende dat ik met mijn toekomstige man bij de pastoor moest komen. Hij stelde ons heel wat vragen over de geboden van de kerk, vragen uit de catechismus en vooral over kinderen krijgen als plicht van een christelijk koppel. We dienden nog eens terug te komen om verder af te spreken over de misviering. Op het gemeentehuis ging alles vlugger. Als je je leeftijd had, diende je geen toelating van je ouders te hebben. En dan was het wachten tot je beide namen zag hangen in een kastje op de muur van het gemeentehuis. Op het gemeentehuis kregen het trouwboekje mee van de burgemeester. ‘Er staat veel plaats in de kolom van kinderen’ en hij knipoogde naar ons en naar onze ouders. Een uur later gingen we naar de kerk. Ik trouwde in een wit kleed. We hadden onze trouw omwille van de oorlog wat moeten uitstellen, maar we waren daar niet rouwig om. We wisten dan ‘den Duits’ zou verliezen en we konden zo de bevrijding vieren en onze trouw. Mijn moeder drukte mij op het hart van zeker niet in verwachting te geraken. Ook van niet te vrij met mijn vriend/lief om te gaan. Hij moest respect opbrengen. Kussen mochten we op het laatst wel aan de voordeur. In de woonkamer was dicht bij elkaar zitten en handje vasthouden voldoende. We mochten elkaar twee tot drie keer in de week zien, de donderdagavond was de ‘ lievekensdag’, zaterdagavond en zondag van na de middag. Veel voorlichting had ik niet gekregen. Mijn man viel goed mee. Op alle vlakken. Dat was een geluk. Want een aantal vriendinnen vertelden me minder fraaie verhalen. De pastoor hamerde op kinderen voor God en mijn eigen ouders hadden graag zo vlug mogelijk kleinkinderen. Jonge trouwers kregen een kleine uitzet mee: meubels voor de slaapkamer en de keuken en linnen.In de linnenkast hingen we mottenballen en gedroogde lavendel in een linnen zakje. Het meeste keukengerei kregen we als trouwcadeaus. ’s Avonds was er een feestmaal met handgeschreven menu’s van binnen en twee duifjes op de voorkant die ringen in hun bekje hadden. Er waren vier gangen: groentesoep, tomaten gevuld met garnalen en mayonaise, kroketten en kip en een grote taart die mijn man en ik mochten aansnijden. De dorpsfotograaf was er ook bij. En op het einde van de avond speelde men grammofoonplaten met walsen, marsen en polka’s. Maar toen waren we al naar ons huisje.”


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Jeugdvakantie

 “Voor veel jongeren in de jaren vijftig was een jeugdvakantie met de ziekenkas in de Ardennen, Kempen of Zwitserland de eerste keer dat ze zo lang en zo ver weggingen van huis. Ik herinner me dat ik als veertienjarig meisje in 1951 mee mocht met de christelijke ziekenkas mee naar Melchtal in Zwitserland. Ik had ervoor gespaard en mijn ouders en mijn peter hadden bijgelegd. Ik kreeg op de vergadering een maand vooraf een grote rechthoekige doos kartonnen doos. Daarop moest ik naam en adres invullen en vooral moest ik ze vernissen tegen de regen en een riem rond de doos doen. We stonden met tientallen kinderen te wachten op de trein. We kwamen allen samen in Brussel voor een nachttrein en vandaar naar Zwitserland. We waren wat nerveus en een beetje bang. Voor de meesten van ons was het de eerste keer dat we zo ver en zonder het gezin van huis ware. ’s Nachts konden we iet slapen.Af en toe aten we een boerham, snoepten we wat en dachten aan huis, aan ons bed. In Zwitserland stapten we over op een bus. De bergen, de eeuwige sneeuw. De lange tocht zat er bijna op.Het kampleven was wel even aanpassen. Niet uitslapen, bed netjes opmaken, tanden poetsen, dagwandelingen ook in de striemende regen. We maakten ook veel plezier.We zongen liedjes en deden spelletjes samen met de monitrice. Voor sommige meisjes wat eten met vork en mes een hele opdracht. Sommigen vonden het ook eigenaardig dat er een plat en een diep bord was. Ze vertelden me dat ze thuis enkel een diep bord hadden voor de soep en dan voor de aardappelen. En als er pudding was als dessert, keerden ze het bord om. Het jaar daarop werd ik interne en we moesten dit ook zo doen… Als het kamp gedaan was, kregen we een koeienbel die we mee naar huis mochten nemen, een Edelweiss in glas en een bergstok waarop een ijzeren plaatje met datum. Deze drie souvenirs staan nog thuis. Andere jongens en meisjes gingen met een ander ziekenfonds mee op reis. Alle ziekenkassen hadden dergelijk initiatief. Sommige jongens en meisjes van het platteland mochten niet mee: ze moesten meewerken op de boerderij.”


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Krant, radio en televisie

 “ Een krant kwam pas in ons huis na de jaren vijftig. Vlak na de oorlog kochten we wel een weekkrant van de streek. Tijdens de Tour de France was er de sportbijlage van de krant Het Volk. Na elke Tourrit kwam nog in dezelfde vroege avond dit speciale krantje uit. De krantenventer reed daarmee rond en hij blies hard op een fluitje om zijn komst aan te kondigen. De meeste mensen kochten die krant en bespraken met elkaar de rit. De begoede, katholieke burger kocht La Libre Belgique. De doorsnee mensen kochten Het Volk, Vooruit, Volksgazet, Het Laatste Nieuws of de Frut = Gazet van Antwerpen. Voor de kinderen waren er de dagelijkse tekenverhaaltjes. Op de markten gebruikte men krantenpapier om te verpakken. Thuis gebruikten we de kranten als WC-papier. Later werden de oude kranten ingezameld door de jeugdbewegingen voor de papierslag. Ze kregen er enkele centiemen per kilogram voor. De radio was belangrijk: het nieuws, sportreportages, klassieke en populaire muziek, uitzendingen voor de jeugd, voor gelovigen en voor niet-gelovigen. Tot de jaren 50 hadden de meeste gezinnen een radio, hoe krakend ook. Tijdens de oorlog was het streng verboden naar de 'Engelse' radio te luisteren. Die post was de stem van de weerstand en van onze mensen die naar Engeland waren gevlucht. Die radio-uitzendingen eindigde altijd met 'En toch zullen we ze krijgen de moffen!’ Wie gepakt werd beschouwd als behorend tot de weerstand en vloog de gevangenis in en kwam misschien in het concentratiekamp terecht. Thuis luisterde men naar die uitzendingen, het was bijzonder spannend of er geen Duitsers of rijkswachters kwamen afluisteren. Er mocht ook nergens licht naar buiten schijnen eens het donker was. De komst van de televisie in de jaren vijftig gooide alles overhoop. De kijkkast stond centraal in de living of in de keuken. In de beginjaren kwamen de buren kijken bij wie een TV had. In ons dorp waren er een hele tijd geteld drie huizen met een TV. Men reserveerde zelfs vooraf een plaats. Het was alsof men naar een filmvertoning ging. Waar is de tijd van ‘Schipper naast Mathilde’ met Nand Buyl. Het gezins- en uitgaansleven werd door de televisie bepaald. Minder en minder kwamen de buren 's avonds op straat om te buurten, zoals dat voordien alom gebeurde.’


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Ouders; belonen en straffen

“De tweede zondag van mei vierden sommigen Moederdag. Gewoonlijk vierden wij dit als ‘goede katholieken’ op 15 augustus. Maar na een tijdje vierden we dat twee keer. Na de oorlog kreeg moeder kreeg een cadeautje: geen bloemen, wel soms een langlevende plant en altijd Eau de Cologne of Soir de Paris. De vijftiende augustus was een hoogdag en iedereen had vrijaf. Eerst ging het hele gezin verplicht naar de mis met de beste kleren aan. Na de mis dekten we met ons allen de eettafel. Het beste servies – een erfstuk van mijn grootmoeder- werd boven gehaald: diep en platte borden en een heleboel schalen en kommen die we anders nooit gebruikten. Daarbij een wit tafellaken met Franse lelies erop geborduurd. En grote servetten in damast, precies kleine tafellakens vond ik als kind. Als ik ze rond mijn nek knoopte, kwamen ze tot aan mijn knieën. Het toppunt van het feest was het cadeautje gevolgd door een ijstaart. De ijstaart haalden we bij een patissier enkele straten verder. IJs met ananas. We kregen een ijzeren trommel mee om de taart koel te houden. We dachten dat we de beste ijstaart aten die er bestond. De derde zondag van juni was het de beurt aan de vaders. Op vaderdag waren de cadeautjes voorspelbaar: een niet te felle das, grote witte zakdoeken en een klein bakje cigarillo’s. Soms Schimmelpenninck maar geen taart en geen bloemen.” Belonen en straffen “ Beloningen kregen we op school en thuis. Die van de school waren de klassieke: een stempel,goede punten die we achteraf konden omruilen voor prentjes of een boekje. Onze ouders beloonden ons ook: een streling, een knuffel, een bijkomende koek of snoepje, wat zakgeld. We deden wel niet ons best omwille van de beloning, maar we hadden toch altijd een stille hoop iets te krijgen. Een beloning was soms een huisdiertje dat we mochten hebben: beginnen met een goudvis, daarna een vink, een konijntje. We vroegen wel naar een kat of een hondje, maar die kwamen niet binnen. Dat was straffere kost dan onze goudvissen. De mooiste beloning die ik ooit kreeg was een kleine teddybeer in het jaar 1950 na een zware ziekte waarvan ik gelukkig goed genas. Mijn ouders waren zo opgelucht dat ze me een beertje kochten. Ik heb die nog.De straffen thuis waren zeer verscheiden: van een oorveeg, een neep tot naar buiten vliegen, naar bed gaan, in de kelder vliegen, in de hoek staan. Soms werd ons zakgeld ingehouden of mochten we niet gaan spelen. De straffen op school lagen in dezelfde lijn. Maar hier was gestraft worden voor de ogen van de anderen bijzonder pijnlijk:ezelsbank achteraan, lange tong, ezelsoren, op de knieën zitten. Papiertjes oprapen, strafstudie, puntenkaart.”


23-09-2017
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vriendinnen - omgang jongens en meisjes

"Ik leerde mijn vriendin Josée kennen bij de parochieviering van de moeders met jonge kinderen. Dat was op Onze-Lieve-Vrouwlichtmis in 1948. Onze-Lieve-Vrouwlichtmis is een van die kerkelijke feestdagen die vroeger iets meer gevierd werd. Maria Lichtmis betekende dat de winter al voor een flink deel voorbij was, al heb ik de koudste dagen toch meegemaakt in februari. Ik kwam daar met mijn jongste kind. Ik zat naast een andere vrouw met haar zoontje. We kenden elkaar van zien. Na de viering kregen we in de parochiezaal een koffie met wat versnaperingen. Ik begon met Josée te babbelen. Ik hoorde dat we naar dezelfde school waren geweest. En dat we ook Kinderheil ( de Weeg, Kinderwelzijn, Kind en Gezin) hadden bezocht met onze kleine kinderen. Dat klikte zo goed tussen ons dat we vriendinnen werden. Zo begon de vriendschap die tot vandaag bleef duren. Ik heb veel aan Josée. We kunnen aan elkaar alles vertellen, of toch bijna alles. Ik vind dat vriendschappen tussen vrouwen dieper zijn dan tussen mannen. Elk jaar met Lichtmis vieren we onze vriendschap. Dan eten we ons lievelingstaartjes en kunnen we wat bij babbelen. Omdat ik mijn ma, heb leren kennen via Josée ging onze babbel ook altijd over jongens - meisjes vroeger en nu, over mannen, over het huwelijk.

De omgang tussen jongens en meisjes verliep niet altijd van een leien dakje. Thuis sliepen we gescheiden. In de kamers van de zussen of broers zomaar binnenkomen kon niet. De school en de jeugdbeweging waren in de regel niet gemengd. De meisjes konden geen misdienaar zijn. En op het doksaal mochten mannen en vrouwen niet samen zingen. We kregen les op school dat we ons moeten rein houden. Seksualiteit was gekoppeld aan kindjes krijgen. Elkaar vinden gebeurde meestal in de buurt of in een nabijgelegen gemeente. Soms leerden we elkaar kennen via de vrienden van broers en zussen. In het begin wisten de ouders dit niet. Eenmaal dat ze dit wisten, kwam er vlug een oordeel: te vroeg, of verkeerde keuze. In elk geval dienden we onze vrijer zo vlug mogelijk voor te stellen aan onze ouders en onze broers en zussen en met de nodige commentaren. De verloving werd gevierd met een bijeenkomst en men verwachtte dan dat men trouwde zoveel maanden later. Trouwen is houden. Echtscheidingen waren zeldzaam en werden met de vinger gewezen. Net zoals de kap over de haag gooien: geen priester of non blijven. Later werd dit losser en eigenlijk misschien beter. Al vind ik dat men dan ook te ver ging.”


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Beloningen, prentjes en bidprentjes

Beloningen kregen we op school en thuis. Die van de school waren de klassieke: een stempel,goede punten die we achteraf konden omruilen voor prentjes of een boekje. Onze ouders beloonden ons ook: een streling, een knuffel, een bijkomende koek of snoepje, wat zakgeld. We deden wel niet ons best omwille van de beloning, maar we hadden toch altijd een stille hoop iets te krijgen. Een beloning was soms een huisdiertje dat we mochten hebben: beginnen met een goudvis, daarna een vink, een konijntje. We vroegen wel naar een kat of een hondje, maar die kwamen niet binnen. Dat was straffere kost dan onze goudvissen. De mooiste beloning die ik ooit kreeg was een kleine teddybeer in het jaar 1950 na een zware ziekte waarvan ik gelukkig goed genas. Mijn ouders waren zo opgelucht dat ze me een beertje kochten. Ik heb die nog.De straffen thuis waren zeer verscheiden: van een oorveeg, een neep tot naar buiten vliegen, naar bed gaan, in de kelder vliegen, in de hoek staan. Soms werd ons zakgeld ingehouden of mochten we niet gaan spelen. De straffen op school lagen in dezelfde lijn. Maar hier was gestraft worden voor de ogen van de anderen bijzonder pijnlijk:ezelsbank achteraan, lange tong, ezelsoren, op de knieën zitten. Papiertjes oprapen, strafstudie, puntenkaart.”

Bidprentjes
“ Van mijn moeder zaliger had ik een doos met bidprentjes gekregen. De prentjes die men kreeg bij een begrafenis. Ze waren vaak erg gekunsteld. Ik toonde die prentjes aan mijn kleindochter Sabine van zeven. Zij vond dit heel interessant, zo interessant dat ze de doos meenam naar haar huis, zonder dat ik het wist. Ik zocht naar de doos, toen ik eraan dacht dat Sabine ze misschien had meegenomen. Inderdaad de doos en de prentjes waren er nog. Maar vele prentjes waren kapot geknipt om collages te maken. Ik moest lachen en wenen tezelfdertijd. De kinderen spaarden de bidprentjes niet, wel de prentjes die in de wikkel van de chocolade staken. We verzamelden ze in grote blikken dozen en er was een drukke markt van dubbels op school en op straat. Prentjes met voetballers, met verhalen over Gulliver, de Drie Musketiers, later ook met filmsterren.

In de kleuterschool en in de lagere school kregen we van de priesters en de zusters devotieprentjes van heiligen met achteraan een klein gebedje en de vermelding van  aantal dagen aflaat dat men ermee verdienen kon..

Ik heb slechts een tiental bidprentjes meer van vroeger, wel van de laatste vijf jaar. Spijtig, want zo kon ik makkelijk nog eens terugdenken aan vroeger. Sommige mensen verzamelen die prentjes als hobby. Ze kopen ze in speciale winkels en beurzen. Veel van de zaken die we vroeger wegdeden is nu geld waard. Antieke dingen brengen geld op. Antieke mensen kosten geld, zei er onlangs al lachend iemand tegen mij.”


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Fietsen - voetballen - knikkers

Fietsen

“Op het einde van de oorlog vorderden de Duitsers alle fietsen op. Ze waren op terugtocht en alle vervoermiddelen waren goed ook paard en kar en fietsen. Van de fiere soldaten schoot er niet veel over. Thuis hadden we twee fietsen om naar het werk te gaan. Mijn vader stopte ze weg onder de matrassen van onze bedden. Nu moest mijn vader en de oudste broer enkele weken te voet. Niet plezierig. Na de oorlog konden ze terug van stal. Het waren van die vreselijk zware fietsen. Elk jaar kwam er een fiets bij. Mijn oudste zus kreeg van haar eerste loon een tweedehandse damesfiets met houten velgen. Dan mijn oudste broer. Telkens schoof men een fiets naar een jonger kind. Na de oorlog kwamen de jongens die wat verder woonden met de fiets naar school. Ze ‘huurden’ een vaste haak in een fietsenkot, dit kwam op de schoolrekening. Sommige leerlingen moesten wel een klein uurtje rijden. Ze fietsten van Damme, Sijsele, Moerkerke elke schooldag naar Brugge. Ze reden in groepjes omdat dit gezelliger en veiliger was. Elk jaar organiseerde de school een fietstocht naar de kust: 12 km naar Blankenberge. We konden zwemmen en strandvoetbal spelen. Op school werd er veel aan sport gedaan. In de turnles: springen over de bok, evenwichtsoefeningen, klimraam, op de speelplaats en op de sportterreinen: voetbal, atletiek, basket. Vele jongens en meisjes waren ook lid van een sport- en turnvereniging in hun gemeente of wijk: bij de katholieke of bij de socialistische.”

Voetballen

“ In de oorlog hadden we vaak geen gummibal om mee te spelen. We maakten er een van papier of van vodden met een touwtje er rond. Op straat zochten we naar iets om mee te voetballen: een kastanje, een losse steen. Na de oorlog hadden we wel ballen. We konden volop spelen op straat, op school en op de speelpleinen van het patronaat. Dan mochten we spelen met een echte lederen bal bij de jeugdclubs en echte voetbaltruitjes. Het meest onvoorspelbare voetbal gebeurde op de speelplaats. Elk leerjaar had zijn goals:geschilderde strepen op de muren. De bal kon niet buiten gaan, want de hele speelplaats was het terrein. Zo gebeurde het vaak dat twee ploegen door elkaar speelden. We wisten dat die spelers van een andere terrein waren en we lieten ze hun gang gaan, als het maar niet te lang duurde.

’s Zondags gingen we kijken naar het voetbal. Maar wat me het sterkst is bijgebleven zijn de radioreportages van de wedstrijden van het Belgische voetbal, de Rode Duivels, tegen de Nederlanders: Hup, holland hup). Was me dat spanning.

We speelden ook voetbal met knikkers. We trokken met een zakmes lijntjes in het zand om een voetbalveld af te bakenen. Met alle lijnen die nodig waren, tot en met de cirkels. Elk op om beurt mochten we een kleine knikker - die de bal was - verder knikkeren. Eenmaal in de helft van de tegenstander mochten we vrij op het doel schieten. De doelverdedigers diende met een grote knikker de bal tegen te houden. Na een tijdje waren dit beu en speelden een ander knikkerspel: in zo weinig mogelijk beurten je knikker in tien putjes brengen.”


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Devotie: congregatie retraites communie - bedevaarten

Thuis waren verschillende van ons lid van een congregatie. Mijn ouders waren lid van de bond van het Heilig Hart. Ze dienden elke maand een speciale mis bij te wonen ter ere van het Heilig Hart. Dan werd een stempeltje gezet op een soort getrouwheidskaart. Die congregatie stond onder leiding van een geestelijke of religieuze. Jongens en meisjes konden lid worden van de Eucharistische Kruistocht (E.K.er) of van het Marialegioen of van het Heilig Kindje Jezus van Praag. Mijn kinderen vertelden mij dat die beeldjes - een Jezus met een kroontje, een wereldbol en een scepter – nog te vinden zijn in antiekwinkels. Naast die congregaties in de parochies en de scholen, waren er ook de retraites. Retraites hadden vooral plaats in schoolverband. Later had men ook bezinningsdagen voor groepen. De traditionele retraite duurde drie dagen. De lessen werden vervangen door geestelijke oefeningen: uiteenzettingen en preken, gebedsvieringen, missen en geestelijke lectuur. En dit alles in een zo stil mogelijke omgeving.

Eerste communie - Plechtige communie:devotie voor kinderen 
“Ik als kind en de familie keken uit naar het grote feest: de plechtige communie. Toen ik klein was – vlak na de Tweede Oorlog - werd de eerste communie helemaal niet gevierd. Ik ging met mijn ouders naar de kerk en we dienden nuchter te zijn. Wij waren godsvruchtig. Al de kleine communicantjes geloofden dat er van binnen iets veranderde. Bij de eerste communie kwam dit door de geheimzinnige hostie. Op de hostie mochten we zeker niet bijten. Eenmaal thuis deed ik de zondagse kleren uit en het was gedaan. Er was er geen speciaal feest.
Wat een verschil met mijn plechtige communie zes jaar later. Voor de plechtige communie werden we allen volledig in het nieuw gezet. We kregen cadeautjes: altijd een missaal, soms een horloge en een vulpen en heel vaak een kruisbeeld van brave tantes of een zilveren lepel met onze naam in gegraveerd. Speelgoed was er niet bij. Voor de plechtige communie waren de voorbereidingen langer. Men diende de catechismus goed te kennen en wat men verstond door de geboden en verboden. De feestelijke mis voor de plechtige communie was het topmoment. Jongens en meisjes gingen in hun beste speciale kleren apart de kerk binnen. De meisjes in het wit, de jongens in een deftig kostuum. Bij de plechtige communie kwam het vormsel. Het bijhorende vormsel viel meestal niet op dezelfde dag en was massaal. Jongens en meisjes van verschillende parochies werden een na een gezalfd met het heilige chrisma. Op die dag waren we proper gekleed, maar niet zo plechtig als voor de feestelijke mis van de plechtige communie.”

Bedevaarten

“De bedevaarten zeker op het platteland waren een belangrijk deel van het meeleven met de parochie en de kerk. Bedevaarten gebeurde in de eerste plaats in eigen omgeving en naar de nationale oorden waarbij Scherpenheuvel bovenaan stond.

Ik herinner me dat we elk jaar na de oorlog met het gezin op bedevaart gingen naar een miraculeus Mariabeeld even buiten de stad. Er was een Ierse pater komen preken (met vertaling door onze pastoor). Hij was bekend voor zijn ‘Kruistocht door de Rozenkrans’. De bisschop had dit sterk gesteund en alle pastoors porden hun gelovigen aan om al biddend te bedevaarten. Er werd gebeden, gezongen. Een tweetal fanfares speelden Maria liederen die we meezongen. Vooral de Marialiedjes met veel strofen waren erg in: ‘Te Lourdes op de bergen’ en ‘Oh, Maria die daar staat Tussenin roffelden Chirojongens op de grote trommels om de cadans aan te geven. De bedevaart eindigde met een koffietafel in het parochielokaal of in de tuin. De prijs werd zo laag mogelijk gehouden, zodat iedereen mee kon aanschuiven. Voor zij die het zeer moeilijk hadden, betaalde men uit een speciale kas van de ‘goede werken’.

Na de bedevaart gingen we enkele cafés in de omgeving bezoeken. Men trakteerde voor elkaar. Als men geen pintje meer moest hebben – men had genoeg of men wou iets mee doen voor thuis – dan nam men een chocola of een sigaar. Jarenlang was Perette de chocolade. Nadien kwam er meer variatie in de chocolade met verschillende smaken. Men verzamelde de prentjes die bij de repen zaten.”




>

Blog tegen de regels? Meld het ons!
Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!