Foto
Over mijzelf
Ik ben Dawied
Ik ben een man en woon in Amsterdam (Rivierenbuurt) en mijn beroep is leidinggevende.
Ik ben geboren op 26/01/1958 en ben nu dus 66 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: natuur; lezen; wetenschap en vrijwilligerswerk.
Ik werk voor de overheid. Daarnaast doe ik divers vrijwilligerswerk zoals netwerkcoördinator, sociaal werker en voor dierentuin Natura Artis Magistra. Naast mijn woonhuis heb ik een huisje bij rivier de Amstel met een mooie tuin.
Joods
  • Joods leven
  • Chabad
  • NIHS
  • NIK
  • Crescas
  • Dierentuin
  • Natura Artis Magistra
  • Dierentuinen Nederland
  • ZOOSITE
  • NVD
  • EAZA
  • WAZA
  • Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Tevreden
    Ik ben tevreden met mijn leven. Ik geniet van tuinieren en van de soortenrijkdom en kleurenpracht in de natuur. Iedere bezoeker wens ik een gezonde en mooie zomer.
    02-06-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Parasjat Sjelach Lecha

    Overzicht Sjelach Lecha (Bamidbar 13:1–15:41)

    O

    p aandringen van de Israëlieten, en met instemming van Hasjem, zendt Mosjé twaalf verkenners uit, één van iedere stam, om Kenaän te onderzoeken. Daar hij moeilijkheden verwacht, verandert Mosjé de naam van Hosjea in Jehosjoea, waarbij hij uitdrukking geeft aan een gebed dat Hasjem hem deze missie niet zal laten mislukken. Zij komen 40 dagen later terug, grote vruchten met zich mee dragend. Wanneer tien van de twaalf verkenners verklaren dat het volk van het land Kenaän net zo groot is als het fruit, worden de mensen ontmoedigd. Calev en Jehosjoea, de enige twee verkenners die nog steeds een invasie voorstaan, proberen de geest van de mensen te versterken. Het volk besluit echter, dat het Land de mogelijke risico's niet waard is, en zij eisen zelfs om terug te keren naar Egypte! De hartstoch­telijke gebeden van Mosjé sparen het volk van een uitroeiing door G-ds hand, maar Hasjem deelt hun mee dat het volk 40 jaar in de woestijn moet blijven, totdat al de mannen die gehuild hebben om de valse verkla­ringen van de verkenners, zijn overleden. Een berouwvol groepje begint een plotselinge inval in het Land, gebaseerd op de oorspronkelijke opdracht van Hasjem. Mosjé waarschuwt hen niet door te zetten, maar zij negeren zijn waarschuwingen en worden afgeslacht door de Amalekieten and Kenaänieten. Hasjem geeft Mosjé instructies betreffende de offers die gebracht zullen moeten worden wanneer de Israëlieten ten slotte het Land Israël zullen binnentrekken. Zij moeten challa van hun deeg afzonderen, een gift voor de koha­niem.  De wetten voor een offer na een onopzettelijke zonde worden uitgelegd, zowel voor een individu als voor een groep. Echter als iemand godslasteringen uitslaat, en daar geen berouw over heeft, dan zal hij geestelijk worden afgesneden van zijn volk. Er wordt een man gevonden die, in overtreding van de Sjabbat-wetten, op openbaar terrein hout sprokkelt. Hij wordt ter dood gebracht. De voor­schriften voor tsietsiet worden geleerd.  Wij zeggen de afdeling van de tsietsiet twee maal per dag ter herin­nering aan de uittocht uit Egypte.

    Door Ohr Somayach in Jeruzalem, Israël

    ©1998 Ohr Somayach International - Alle rechten voorbehouden

    De Haftara voor Parasjat Sjelach Lecha

    (Jehosjoea 2:1-24)

    Korte inhoud: Jehosjoea, de opvolger van Mosjé, zendt twee verspieders naar Jericho om de stad te verkennen. De spionnen komen bij de herberg van de prostitué Rechav, waar zij blijven. De koning van Jericho hoort over de spionnen en eist van Rechav dat zij hen uitlevert. Zij antwoordt dat zij al weg­ge­gaan zijn, maar zij heeft hen in werkelijkheid verborgen op haar dak onder wat vlas. De mannen van de koning zoeken de hele Jordaanvallei af naar de twee spionnen. Rechav vraagt de twee spionnen om in ruil voor haar hulp, haar leven en dat van haar familie te sparen. De mannen belo­ven dat. Rechavs huis was in de stadsmuur en zij laat de mannen langs een touw uit het raam in de muur vluchten. De mannen verzekeren haar dat zij een rode draad uit dat zelfde raam moet hangen, waaruit zij gevlucht zijn, als herkenningsteken en dat heel haar familie in dat huis zijn toevlucht moet zoeken. Dan zullen zij gespaard worden. De spionnen verlaten Jericho en verbergen zich in de bergen, totdat het veilig is om terug te keren naar het Israëlische kamp. Zij vertellen Jehosjoea: „Hasjem heeft ons het hele land in handen gegeven” en dat de inwoners van het land angstig de komst van de Israëlieten afwachten.

    Het verband met de parasja

    In de parasja zegt Hasjem tegen Mosjé dat hij er verspieders op uit moet sturen om het land Kenaän te verkennen. In de Haftara zendt Jehosjoea, de opvolger van Mosjé, verspieders uit om Jericho te verkennen.

    In de parasja komen twee van de twaalf verspieders terug met positieve verhalen over het te veroveren land en geven blijk van hun vertrouwen in Hasjem, de overige tien hebben daar geen vertrouwen in en het resultaat is dat het volk veertig jaar in de woestijn moet zwerven. De twee ver­spieders van Jehosjoea hebben wel vertrouwen in Hasjem en het resultaat is dat Jericho veroverd wordt.

    ô ô ô

     

     

    Inzicht in de Parasja

    Door Rabbi Aba Wagensberg

    Het Goede van het Land

    Deze week behandelt de parasja het verhaal van de spionnen die het Land Israël moesten verkennen en die terugkwamen met een negatief rapport. Hun ongunstige beeld van het land was er de oorzaak van dat het gehele Joodse volk wanhoopte aan de mogelijkheid om er te wonen en dat deed hen verlangen om terug te keren naar Egypte. G-d was „boos” op de spionnen die negatief hadden gesproken over het Land, en verordende dat de hele generatie „zal sterven in de woestijn” (Numeri 14:35).

    Blijkbaar heeft God het Joodse volk deze zonde nooit vergeven. Zelfs tot op deze dag dragen wij de gevolgen van de lastertaal van de spionnen. Het vers „het volk weende die nacht” (Numeri 14:1) verwijst naar de nacht van Tisja BeAv. De Talmoed (Taäniet 29a) leert ons dat als straf voor het onnodige huilen van de mensen over het verslag van spionnen, G-d vele tragedies liet gebeuren op Tisja BeAv, zodat we door alle generaties „goede reden zouden hebben om te huilen.”

    De ernst van deze straf is zeer ongebruikelijk. Het Joodse volk heeft veel fouten en verkeerde beoorde­lingen in de loop van de geschiedenis gemaakt, maar zelden waren de gevolgen zo ernstig. Waarom was de fout van de spionnen, zo onvergeeflijk?

    In het boek Deuteronomium herinnert Mosjé het Joodse volk aan hun klachten in de woestijn: „Jullie spraken laster in jullie tenten: ‘Het is omdat God ons haat dat Hij ons uit het land Egypte heeft gevoerd’” (Deut. 1:27). Rasji maakt gebruik van een vergelijking om uit te leggen hoe het Joodse volk tot deze conclusie kwam. Stel je eens een koning voor die twee zonen had en twee velden. Eén veld was zelf-geïrrigeerd (Sjakia), terwijl het andere voor irrigatie afhankelijk was van de regen (Baäl). De koning gaf het zelf-geïrrigeerde gebied aan de zoon van wie hij hield, dus die zoon zou zich nooit zorgen hoeven te maken over zijn gewassen, terwijl hij het veld dat afhankelijk was van regenwater, gaf aan de zoon die hij haatte.

    Het Joodse volk zag, dat God hen uit Egypte had genomen - een weelderige, vruchtbare grond – waar de rivier de Nijl een constante bron van irrigatie was – en hen naar het Land Israël bracht, dat afhankelijk was van de hoeveelheid neerslag. Zij kwamen daarom tot de conclusie dat God hen moest haten. Op basis van Rasji's gelijkenis lijkt dit een logische gevolgtrekking. De Tora gaat niet rechtstreeks in op de veronderstel­ling van het volk, en het antwoord op de vraag blijft open. Hoe kan de reis van Egypte naar het Land Israël als iets anders dan een straf worden gezien?

    Als we het Land Israël alleen bekijken in termen van de fysieke en materiële voordelen die het biedt, dan zijn er zeker comfortabelere plaatsen in de wereld om te wonen. Maar als we verder kijken dan de oppervlak­kige kwaliteiten van Israël, en gebruik maken van onze innerlijke visie, dan zien we haar geestelijke voor­delen, dan is het veel beter om in Israël te leven en afhankelijk te zijn van de hoeveelheid neerslag, dan om in Egypte te leven zonder ons zorgen te maken over water. Waarom? Omdat onze afhankelijkheid van regen ons dwingt om ons spiritueel te ontwikkelen. Als er geen regen is, moeten we erom bidden en ons tot de Hemel wenden en dat dwingt ons om de ware Bron van ons voedsel te herkennen.

    Dit zou een reden kunnen zijn dat een gebied, dat afhankelijk is van regenwater, een Baäl wordt genoemd. Het woord Baäl betekent letterlijk ‘eigenaar’ of ‘meester.’ Wonen in het Land Israël herinnert ons er voort­durend aan dat de wereld een Baäl heeft. En onze afhankelijkheid van Hem houdt onze relatie sterk.

    * * *

    Een Jaar in Israël

    Gebaseerd op dit idee kunnen we begrijpen waarom het Joodse volk nooit de zonde van de spionnen werd vergeven. Volgens Rabbi Jitschak Elchanan Spector leert de straf, die we hebben ontvangen, ons hoe God een strikt negatieve houding ten opzichte van het Land Israël beoordeelt. Als we ons afsnijden van het Land Israël, snijden we ons af van de buitengewone geestelijke voordelen die het land te bieden heeft en alle kansen voor groei die zij biedt. Als we ons afsnijden van dit potentieel, dan verwerpen we het hele doel van ons bestaan.

    Elk jaar gaan op dit moment studenten, die een jaar in Israël hebben gestudeerd of die daar een voorberei­dend jaar hebben doorgebracht, terug naar de diaspora om de zomer door te brengen met hun families. Voor velen is hun eerste Sjabbat in het buitenland parasjat Sjelach Lecha. Misschien is het geen toeval dat de timing op deze manier werkt. Wanneer iedereen samen rond de Sjabbat tafel verzameld is en de familie begint te vragen: „Hoe was je jaar in Israël?", dan hebben deze studenten letterlijk de mogelijkheid om de zonde van de spionnen te corrigeren.

    Het merendeel van de spionnen zag alleen de fysieke, externe aspecten van het Land, en veel dingen leek vreemd voor hen. Omdat zij alleen die oppervlakkige elementen zagen, en niet naar de innerlijke spirituele schoonheid van het land keken, concludeerden zij dat Israël een slechte en gevaarlijke plek was om te wonen. Bezoekers aan Israël vandaag zijn de ‘spionnen’ van deze generatie. Ze hebben de keuze om hun krachten te bundelen met de tien spionnen die het land negatief bekeken, of de kant van Jehosjoea en Calev te kiezen, die diepere, innerlijke visie hadden en de geestelijke rijkdom van het land zagen. Laten we, voordat we onze mond open maken om onze ervaringen in het Land Israël met onze familie en vrienden te delen, even stilstaan en nadenken over wat we gaan zeggen.

    Mogen wij allen gezegend worden om Israël te bezoeken en er te wonen, zodat we ons verstandig en diep kun­nen concentreren op wat echt belangrijk is in het leven, en dat kunnen nastreven met een vuur, dat ons zal verheffen tot de hoogste niveaus.

    02-06-2010 om 08:39 geschreven door Bram


    Categorie:Parasjat
    >> Reageer (1)
    28-05-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Parasjat Beha'alotecha

    Beha'alotecha (Numeri 8:1-12:16)

    A

    haron wordt geleerd hoe hij de menorah moet aansteken.  Mosjé heiligt de Levi’iem om hun werk te doen in het Misjkan. Zij vervangen de eerstgeborenen, die ongeschikt geworden waren tengevolge van de zonde met het gouden kalf. De Levi’iem worden opgedragen dat zij na vijf jaar training in het Misjkan moeten werken, van hun 30ste tot hun 50ste jaar; daarna mogen zij zich met minder inspan­nend werk bezighouden.  Een jaar na de uittocht uit Egypte, geeft Hasjem Mosjé opdrachten voor het Korban Pesach.  Diegenen die het Korban Pesach niet mogen brengen vragen om een oplossing voor hun probleem, en de mitswa van Pesach Sjeni, die een „tweede kans” biedt om het offer van het Korban Pesach een maand later te brengen, wordt uiteengezet. Wonderlijke wolken die boven het Misjkan drijven, signaleren wanneer men verder moet reizen en wanneer men zijn kamp moet opslaan. Twee zilveren trompetten roepen de vorsten of het hele volk op als er iets moet worden aangekondigd. De trompetten geven ook de reisplannen aan en signaleren ook voor oorlog of  feesten. De volgorde, waarin de stammen marcheren wordt vastgelegd. Mosjé nodigt zijn schoonvader Jitro uit om het Joodse volk te vergezellen, maar Jitro keert terug naar Midjan.  De Erev Rav — het gemengde gepeupel van Egyptenaren dat het Joodse volk vergezeld heeft bij zijn uittocht uit Egypte — hitst sommige mensen op om te klagen over het manna.  Mosjé protesteert dat hij niet in staat is het volk alleen te regeren. Hasjem zegt hem 70 ouderlingen uit te zoeken, het eerste Sanhedrin, om hem te assis­teren, en Hij deelt hem mee, dat het volk zoveel vlees zal krijgen dat zij er ziek van zullen zijn. Twee kandi­da­ten voor de groep ouderlingen profeteren buiten hun bevoegdheid, en voorspellen dat Jehosjoe'a in plaats van Mosjé het volk het land Kana'aan zal binnenbrengen. Sommigen  protesteren, met inbegrip van Jehosjoe'a, maar Mosjé is er mee ingenomen dat ook anderen profeten zijn geworden. Hasjem zorgt voor een onafgebroken aanvoer van kwartels voor diegenen die klaagden over het gebrek aan vlees. Miriam maakt een constructieve opmerking tegen Aharon, die ook inhoudt dat Mosjé niet anders is dan de andere profeten. Hasjem legt uit dat de profetie van Mosjé superieur is aan die van elke andere profeet, en straft Miriam met tzara’at, alsof zij geroddeld heeft over haar broer. Mosjé bidt voor haar, en het volk wacht totdat zij genezen is, voordat het verder reist.

    Door Ohr Somayach in Jeruzalem, Israël

    ©1998 Ohr Somayach International - Alle rechten voorbehouden


    De Wekelijkse Haftara

    Door Reuben Ebrahimoff

    Parasjat Beha’alotecha (Zecharja 2:14-4:7

    Samenvatting:

    De Haftara begint met de voorspelling door Zecharja van de terugkeer van Hasjem in de toekomst, naar Jeruzalem. Dan zullen de volken van de wereld zich aansluiten bij die inzameling en dat meevieren. Het tweede deel van de Haftara gaat over de beschuldiging en vrijspraak van Jehosjoea de Kohen Gadol door het hemelse gerechtshof. Hij wordt beschermd tegen de aanklachten van de Satan. De Haftara gaat dan verder met een boodschap voor Jehosjoea de Kohen Gadol. Eerst wordt hij vermaand omdat zijn kinderen getrouwd zijn met niet-Joodse vrouwen en daarna wordt hem beloning in het vooruitzicht gesteld als hij Hasjems wegen blijft volgen. Tot slot vertelt Zecharja over zijn visioen van de Menora en de boodschap daaraan verbonden: „Niet door kracht en niet door macht, maar door Mijn geest, zegt Hasjem-Tsevaot.”

    Rasji verklaart: „Dit is een teken voor Zeroebavel, dat net zoals deze olie van de Menora en de olijven, waaruit zij voortkomen, uit zichzelf rijpen, zo zal jij Mijn huis niet bouwen met jouw eigen kracht of met jouw eigen macht, maar Ik zal Mijn geest op Koning Darius van Perzië leggen en hij zal je opdracht geven te bouwen en alle bouwkosten te betalen van zijn schatkist.”

    Inzicht in Parasjat Beha’alotecha

    Het Geschenk van Aharon

    Uit Sjeem MiSjmoeël

    D

    e sidra opent met een korte beschrijving van de Menora in het Misjkan en het gebod dat Aharon en zijn nakomelingen belast zijn met het aansteken daarvan. Dit volgt onmiddellijk op de lange beschrijving van de offers die gebracht werden bij de inwijding van het altaar, beschreven aan het eind van Parasjat Naso. Het verband tussen deze twee gebeurtenissen is het onderwerp van een bekende midrasj:

    We hebben hiervoor gezien dat alle stammen offers brachten, met uitzondering van de stam Levi. Wie was het stamhoofd van Levi? Niemand anders dan Aharon, en Aharon bracht geen offer samen met de andere stam­hoofden. Hij zei: „Misschien is de stam Levi niet acceptabel wegens mij.” G-d zei tegen Mosjé: „Ga en zeg tegen Aharon: ‘Ik heb voor jou grotere dingen dan dit in petto!… De offers zijn alleen van toepassing zolang het Beet HaMikdasj staat. Maar de lichten zijn eeuwig… en al de berachot die Ik je geef zodat je Mijn kinderen mag zegenen, zullen nimmer worden opgeheven.’”

    (Midrasj Tanchoema, Beha’alotecha 5)

    Het is mij niet duidelijk waarom Aharon wel tevreden was met het aansteken van de Menora, terwijl hij blijkt niet gelukkig te zijn geweest met het tweemaal daags brengen van het reukoffer, hetwelk het vers als iets prijzenswaardigst beschouwd, of met de dagelijkse dier- en meeloffers, of met de Jom Kippoer dienst, allemaal diensten die alleen hij kon uitvoeren. Hij kon het Heilige der Heiligen binnengaan, in G-ds Tempel staan en hij kon in Zijn Naam zegeningen uitspreken. Inderdaad, alle leden van de stam Levi waren dienaren van G-d… Het is ook algemeen bekend dat wanneer het Beet HaMikdasj niet meer bestaat en de offers zijn geannuleerd, ook het aansteken van de Menora niet meer functioneert. Echter, deze midrasj is een verwijzing naar het Chanoeka van de Chasjmonaïem [het Chanoeka dat wij kennen], dat zelfs nog geldt na de Verwoesting.…

    (Ramban, Bamidbar 8:2)

    Dus in plaats van de tijdelijke offers die de andere stammen brachten, werd Aharon iets beloofd dat altijd zou blijven bestaan. De dynastie van de Chasjmonaïem, die kohaniem en dus nakomelingen van Aharon waren, vochten tegen de Grieks-Syrische legers in de tijd van het Tweede Beet HaMikdasj. Zij wijdden het veront­reinigde Heiligdom opnieuw in en toen zij de Menora wilden aansteken, gebeurde er een wonder, waarbij de hoeveelheid olie, die genoeg was om één dag te branden, acht dagen bleef branden. Dankzij de verdiensten van de Chasjmonaïem hebben de Joden door de eeuwen heen sedert dien over de hele wereld Chanoeka gevierd.

    Kohaniem en Leviïem

    Mijn heilige vader heeft het essentiële verschil verklaard tussen kohaniem en Leviïem. De taak van de Leviet is om de aarde met de hemel te verbinden. Zijn rol in het Beet HaMikdasj is om te zingen. Door middel van zijn schitterende melodieën inspireert hij het volk om zich hemelwaarts te richten, waarbij zij uit hun fysieke beperkingen worden opgetild naar een spirituele wereld. De kohen aan de andere kant, verbindt de hemel met de aarde. Hij trekt de aanwezigheid van Hasjem naar beneden naar het Beet HaMikdasj, het vuur op het altaar en infuseert de wereld met het Goddelijke. Noodgedwongen vindt de dienst van de Levieten plaats in het openbaar, terwijl die van de kohen plaats vindt weg van de ogen van het publiek, hetgeen de intens heilige aard ervan weerspiegelt.

    Dit helpt ons de klacht van Aharon te begrijpen, zoals die vermeld staat in de midrasj. Hij was, zoals de tekst zorgvuldig weergeeft, het stamhoofd van de stam Levi, ondanks het feit dat hij zelf gepromoveerd was tot de rang van kohen. Als hun leider wilde hij niet alleen zijn aandeel hebben in zijn aparte G-ddelijke dienst als kohen, maar ook in de aparte stijl van de Levieten-dienst. Hem waren al exclusieve rechten beloofd – de speciale offer-plichten in het Beet HaMikdasj – het hemel-naar-aarde-verband. Nu, om op gelijke voet te komen met de andere stamhoofden, vroeg hij om een rol binnen zijn eigen stam – het recht op een handeling of een dienst, die de band van aarde met de hemel zou reflecteren. In antwoord daarop beloofde G-d hem de lichten van de Menora (of welke menora dan ook, waarvan we besluiten waar de midrasj het over heeft). Dat het aansteken van de Menora een Levi-achtige handeling is, blijkt uit de presentatie ervan in de verzen:

    Wanneer je de lichten aansteekt [letterlijk: „omhoog voert”], zullen de zeven lichten hun licht naar de voorkant van de Menora werpen.

    (Bamidbar 8:2)

    Wanneer je aansteekt – [Rasji merkt op dat dit woord werkelijk ‘omhoog voeren’ betekent, en verklaart dat] daar de vlam omhoog rijst, het woord voor ‘rijzen’ gebruikt wordt in verband met het aansteken van de lichten, want men moet aansteken [d.w.z., met moet de kaars bij de pit houden] totdat de vlam uit zichzelf omhoog stijgt.

    Zoals we zien spant Tora zich in om ons erop te wijzen dat niet alleen Aharon de lichten van de Menora moet aansteken, naar dat de vlammetjes naar de hemel moeten oprijzen, opdat de handeling van het aan­steken compleet kan zijn. Dit symboliseert de stijl van Levi’s dienst – de fysieke wereld naar G-d doen oprijzen, het aansteken van het enthousiasme voor spirituele zaken in de harten van het volk. Dus het aansteken van de Menora is een Levi-achtige activiteit die door een kohen wordt uitgevoerd.

    Het is interessant om op te merken dat het verband tussen de Menora en de kohen wordt bewaard  door het feit dat de handeling, in tegenstelling tot de diensten van de Levieten, diep binnenin het Beet HaMikdasj wordt uitgevoerd, ver weg van het publiek. Dit kan de uitspraak van Chazal onderstrepen dat het aansteken van de Menora in feite niet geclassificeerd kan worden als een avoda – een dienst van de kohaniem. Want hoewel het wordt uitgevoerd door een kohen, heeft het aansteken een uitgesproken aarde-naar-hemel aspect, ter onderscheid van andere verplichtingen van de kohaniem. We kunnen nu appreciëren waarom het aansteken van de Menora aan Aharons verzoek voldeed, terwijl al de andere privileges waarvan hij het voorrecht genoot in het Misjkan, dat niet konden.

    Chanoeka en Galoet

    We kunnen nu de Ramban begrijpen, die opmerkt, dat daar zelfs het aansteken van de Menora werd opgeheven toen het Beet HaMikdasj werd verwoest, de belofte die G-d deed aan Aharon, betrekking had op de menora van ons jaarlijkse Chanoeka.

    Het is van grote betekenis dat de menora van Chanoeka het enige is wat ons is overgebleven van de dienst in het Beet HaMikdasj. De G-ddelijke dienst is, zoals we al eerder kort vermeld hebben, een intens heilige aange­legenheid, die de diepste en meest spirituele begrippen uitdrukt. Als zodanig moet het in besloten kring worden uitgevoerd, achter de muren van het Beet HaMikdasj.

    Ik ballingschap verandert de hele gang van zaken van de dingen en de diepzinnigheid en de vertrouwelijke aard van de G-ddelijke dienst wordt bedreigd. Dat wordt weerspiegeld in het Hebreeuwse woord voor ‘balling­schap’ – galoet, dat zijn wortel heeft in het woord galoei (onthuld, geopenbaard). Ballingschap voor klal Jisraël is een tijd waarin de kwade krachten de meest heilige delen van het Joodse leven aanvallen en dreigen datgene wat verhuld is, te ontheiligen en openbaar te maken. Het risico is te groot en dus werd de G‑dde­lijke dienst in het Beet HaMikdasj onderbroken. Natuurlijk kunnen de kohaniem hun heilige dienst niet voort­zetten, daar dit met name ongeschikt zou zijn buiten Jeroesjalajiem en het Beet HaMikdasj. Alleen wanneer de spiritualiteit die de kohaniem van omhoog naar beneden brengen, kan rusten op een geschikte plaats, binnen het afgezonderde domein van G-ds huis, kan er een dergelijke activiteit zijn binnen klal Jisraël.

    Niets van dit alles echter geldt voor de aarde-hemel benadering van de Leviet. Daar zijn rol niet gespeeld wordt in een spiritueel afgezonderde plek, kan hij de mensen inspireren om onder alle omstandigheden zich tot G-d te wenden. Dit betekent dat het aansteken van de menora, hetgeen een Levie-achtige bezigheid is, kan blijven voortbestaan in de ballingschap. Zijn intens en heilige licht kan het Joodse leven blijven ver­lichten, waar klal Jisraël zich ook mag bevinden. In feite is het expliciete doel van het aansteken van de menora van Chanoeka dat het grote wonder gepubliceerd wordt, dat plaats vond in de tijd van de Chasjmo­naïem. Terwijl andere aspecten van de dienst in het Beet HaMikdasj in de galoet zijn opgeheven, krijgt het aansteken van de menora op Chanoeka meer betekenis naar mate dat meer in het openbaar gebeurt; hoe dieper de ballingschap en hoe sterker de greep van de anti-spirituele krachten, des te effectiever de bood­schap.

    We kunnen nu wel begrijpen waarom Aharon getroost werd door het aanbod om de lichten van de Chanoe­ka­lamp te mogen aansteken, want dankzij de verdiensten van zijn nakomelingen, de Chasjmonaïem, heeft klal Jisraël tot op deze dag de schittering van zijn licht.

    28-05-2010 om 18:59 geschreven door Bram


    Categorie:Parasjat
    >> Reageer (0)
    20-05-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Parasjat Naso

    De Tora wijst alle werkzaamheden die aan het Misjkan gedaan moeten worden, toe aan de zonen van Gersjon, Kehat en Merari, van de stam Levi. Een volkstelling onthult dat er 8.000 mannen geschikt zijn voor dat werk. Allen die ritueel onrein zijn, worden het kamp uit gestuurd. Wanneer iemand bekent dat hij onrechtmatig het eigendom van zijn naaste heeft afgenomen, nadat hij voor het beit din het tegendeel gezworen heeft, dan moet hij als boete een extra vijfde deel van de basisprijs vergoeden en een schuldoffer brengen. Wanneer de eiser reeds overleden is zonder erfgenamen, wordt de betaling aan een kohen gedaan. Onder bepaalde omstandig­heden kan een echtge­noot, die zijn vrouw ervan verdenkt dat zij hem ontrouw is geweest, haar naar de Tempel brengen, waar een kohen een drankje voor haar bereid, bestaande uit water, vermengd met stof van de Tempel-vloer en speciale inkt die gebruikt is om de naam van Hasjem op een stuk perka­ment te schrijven. Wanneer zij onschuldig is, zal de drank haar geen schade berokkenen, maar haar juist zegenen met kinderen. Wanneer zij wel schuldig is, zal zij een onnatuurlijke dood sterven. Een nazier is iemand die zweert dat hij zichzelf voor een bepaalde periode aan Hasjem wijdt. Hij mag geen druiven eten en niets gebruiken wat daar­van gemaakt is; hij moet zijn haar laten groeien en moet ieder contact met de doden vermijden. Aan het eind van zijn periode scheert hij zijn  hoofd kaal en brengt speciale offers. De kohaniem worden geboden het volk te zegenen. Het Misjkan wordt afgebouwd en op de eerste dag van de maand Nissan van het tweede jaar na de Uittocht uit Egypte ingewijd. De vorsten van iedere stam doen een gemeenschappelijke gift om het Misjkan te helpen vervoeren. Bovendien geven zij ieder een persoonlij­ke, zij het voor ieder een gelijke gift, bestaande uit goud, zilver, dier- en meeloffers.

    Prepared by Ohr Somayach in Jerusalem, Israel

    ©1998 Ohr Somayach International - All rights reserved.

    Haftara parasjat Naso (Sjoftiem [Richteren] 13:2-25)

    Het verhaal van de Haftara van de week

    De achtergrond van de Haftara is dat de Israëlieten voortgingen met te doen wat slecht is in de ogen van Hasjem, zodat Hasjem hen gedurende veertig jaar had overgeleverd in de handen van de Filistijnen. De vrouw van Manoach komt op een zekere dag thuis van het veld en vertelt haar man dat een man van G-d aan haar versche­nen is. Ze zegt: „Hij leek op een engel en hij zei dat we een baby, een jongentje zullen krijgen en dat die vanaf de geboorte een nazier zal zijn.” De engel verschijnt nogmaals aan de vrouw, als zij in het veld is. Zij haalt haar echtgenoot en neemt hem mee naar het veld. Manoach wil zelf horen wat de engel tegen zijn vrouw zegt. De engel zegt: „Doe precies wat ik tegen je vrouw gezegd heb. Niets wat er van de wijnstok komt, mag ze nuttigen, wijn en sterke drank mag ze niet drinken en niets wat onrein is mag ze eten.” Dan neemt Manoach een geitebokje en een meeloffer en laat dat op een rots in vlam­men opgaan voor Hasjem. En op het moment dat de vlam van het altaar opstijgt naar de hemel, stijgt ook engel op naar de hemel in de altaar­-vlam. Zij zijn allebei bang dat ze nu zullen sterven omdat zij rechtstreeks met een engel te maken hebben gehad, maar zijn vrouw ver­zekert Manoach dat Hasjem hen niet zover gebracht heeft om hen te doden. De zegen van de engel komt uit, en zij bevalt van Sjimsjon.

    Het verband met de parasja van de week

    Sjimsjon was een nazier, en de parasja van deze week behandelt de wetten voor de nazier. Een nazier is iemand die heel erg vroom wil zijn en zich wil wijden aan Hasjem gedurende een bepaalde tijd.

    Sjimsjons naziroet verschilde echter in een aantal opzichten van een gewoon naziroet. Ten eerste was Sjimsjon een nazier vanaf het moment van de bevruchting [zijn moeder mocht al geen producten van de wijnstok eten of wijn drinken noch iets onreins eten], terwijl normaliter iemand pas vanaf zijn geboorte een nazier kan zijn.

    Verder zweert iemand zelf dat hij een nazier wil zijn of een vader zweert dat zijn zoon een nazier zal zijn. Sjimsjon werd door Hasjem als nazier aangewezen.

    Ten derde mag iemand die voor zijn hele leven nazier is, af en toe zijn haar knippen, als hem dat gaat hinderen. Dat was Sjimsjon verboden.

    Ten slotte mag een ‘normale’ nazier zich niet aan een lijk verontreinigen. Dat mocht Sjimsjon wel, om wraak te kunnen nemen op de Filistijnen.

    20-05-2010 om 00:00 geschreven door Bram


    Categorie:Parasjat
    >> Reageer (0)


    Zoeken in blog


    Archief per week
  • 31/05-06/06 2010
  • 24/05-30/05 2010
  • 17/05-23/05 2010

    Inhoud blog
  • Parasjat Sjelach Lecha
  • Parasjat Beha'alotecha
  • Parasjat Naso

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek



    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!