Het moment was voor Claudia ondraaglijk en onvergetelijk. Ze had nog nooit zo'n vrede gezien, in het licht van zo'n wreedheid. Zijn kalmte verbrijzelde alles wat ze dacht te weten over rechtvaardigheid, macht en kracht. Het beeld van Jezus, die daar stond, veroordeeld, maar onwankelbaar was in haar geheugen gegrift. Toen ze hoorde dat Hij naar Goltha werd geleid, stortte haar geest in van wanhoop. Ze kon Hem niet volgen, maar in gedachten liep ze elke stap naast Hem. Ze stelde zich het gewicht van het Kruis voor, de zweepslagen nog vers op zijn rug, de spottende menigte, de pijn van de nagels en door dit alles heen zag ze Zijn gekneusd gezicht. Gekneusd maar kalm. Het was vol van iets heiligs.
De afstand deed er niet toe, ze voelde Zijn doodsangst alsof het haar eigen was. Het nieuws bereikte het paleis. Elk woord zwaarder dan het vorige. Hij was aan het Kruis genageld, boven de menigte opgeheven, bespot, bloedend, hijgend onder de brandende hemel. Claudia kon nauwelijks ademen. Hoe kon dezelfde man die ooit in vrede en macht stond, nu gebroken hangen, gemarteld door dezelfde wereld, die Hij kwam redden. Ze probeerde te bidden. Ze fluisterde tot de Romeinse goden om duidelijkheid, om troost voor alles. Maar haar gebeden vielen in stilte alsof de hemelen zelf zich hadden afgekeerd. Ze voelde zich verlaten en verpletterd onder de last van schuld die ze niet langer kon negeren.
Ze was er niet in geslaagd het te stoppen en nu kon ze alleen maar toekijken hoe de laatste adem van een onschuldige man werd gestolen door haat. Toen begon de lucht te verduisteren en de aarde begon te trillen. Claudia wist dat dit geen gewone dood was en dat dit geen gewone man was. Claudia keek toe hoe de lucht donkerder werd. Ze voelde de aarde onder haar voeten trillen. Het was alsof de natuur zelf schreeuwde, weigerend om stil te blijven in het licht van wat er zojuist was gebeurd.
Ze wist dat dit geen gewone dood was, dit was het begin van een tijdperk. De kruisiging van Jezus was niet zomaar een straf, het was een moment dat de geschiedenis in tweeën scheurde. Voor Claudia was Golgtha niet zomaar een heuvel, het was heilige grond, de plaats waar iets in haar brak en iets diepers begon te ontwaken. In de dagen die volgden trok ze zich terug in stilte. Geen woorden konden beschrijven wat ze had gezien. Ze was niet meer dezelfde en ze wist dat ze nooit meer dezelfde zou zijn. Maar toen begonnen de geruchten, gefluister verspreidde zich door de straten van Jeruzalem. Hij was opgestaan, Jezus was levend opgestaan.
In eerste instantie geloofde Claudia het niet. Hoe kon ze het? De wederopstanding tartte alle logica. Het verbrijzelde de rede. Ze nam aan dat het niets meer was dan wanhopige hoop van diepbedroefde volgelingen. Maar het verhaal wilde niet verdwijnen. De stemmen werden luider. Er kwamen getuigenissen, niet alleen van Zijn discipelen, maar ook van soldaten en zelfs van degenen binnen het Romeinse hof. Het graf was verzegeld en bewaakt, en toch was Zijn lichaam weg. Hoe meer ze hoorde, hoe meer haar hart trilde. Niet van angst, maar van ontzag. De droom, de stilte. Zijn blik, Zijn vrede in het licht van de dood.
Het kwam allemaal bij haar terug als een vervulde profetie. En op dat moment zag Claudia het duidelijk. Dit was niet zomaar een man, dit was het goddelijke, levend, overwinnend, onstuitbaar. Als Jezus echt was opgestaan, was elk woord dat Hij sprak waarheid. Elke daad van liefde, elke boodschap van vrede, elke belofte van hoop. Ze voelde zich alsof er een sluier van haar ogen was weggenomen. Alles zag er nu anders uit. Haar geloof, ooit gevormd door een rijk en ritueel, was verbrijzeld en herbouwd op iets diepers.
Een waarheid die niet kon worden ontkend. Een wonder dat ze voor altijd met zich mee zou dragen. Op dat moment leefde Claudia Procula met de onwrikbare wetenschap dat zij getuige was geweest van de meest heilige gebeurtenis in de geschiedenis: de wederopstanding van Jezus Christus. Deze gebeurtenis had de wereld en haar leven veranderd.
In de geschriften van Anna Katharina Emmerich:
Pilatus ging tot zijn vrouw, die Claudia Procla heet. Ze was zeer ontsteld en ontroerd. Haar gesprek met Pilatus duurde lang. Ze smeekte hem bij al wat haar dierbaar en heilig was, Jezus, de Heilige der Heiligen, toch geen onrecht aan te doen en zij vertelde hem enige taferelen uit har wonderbare dromen die zij deze nacht over Jezus had gehad. Zij zag de hoofdgebeurtenissen uit Jezus’ leven, zoals de boodschap van de Engel aan Maria, de geboorte van Christus, de aanbidding van de herders en de koningen, de voorzegging van Simeon en Hanna, de vlucht naar Egypte, de moordaanslag op de onnozele kinderen, de bekoring in de woestijn enz. Zij zag algemene beelden uit Zijn leven als heilige Leraar en Heiland. In haar visioenen en in al die taferelen zag zij Jezus steeds door een helder licht omstraald.
De boosheid, listen en hinderlagen van Zijn vijanden aanschouwde zij in schrikwekkende beelden. Zij zal de heiligheid en de smarten van Zijn Moeder, de heiligheid van Zijn eigen eindeloze pijnen, die Hij met zo’n een standvastige liefde en geduld doorstond. Zij leed daarbi een onbeschrijfelijke angst en droefheid, want al wat die beelden haar te zien gaven, was nieuw voor haar: ze waren onweerstaanbaar, overweldigend, overtuigend. Zo had ze de hele nacht veel geleden, vele wonderen gezien en waarheden vernomen. ’s Morgens werd ze wakker door het geraas en getier van de volksmenigte die met Jezus naar Pilatus kwam.
Toen ze later een blik naar buiten wierp herkende zij de Zaligmaker, Hemzelf die zij als hoofdpersoon in haar visioenen deze nacht had gezien. Juist op dit ogenblik werd Hij, gruwelijk gehavend en mishandeld, door Zijn vijanden over het forum naar Herodes gesleurd. Onmiddellijk ontbood zij in der haast Pilatus en zij vertelde hem vol angst en schrik vele taferelen uit haar visioen. Pilatus was zeer verwonderd, zelfs ontsteld door hetgeen zijn vrouw hem vertelde. Dit maakte hem onzeker, onrustig, maar weldra in het voorstel van zijn vrouw de goede oplossing zag, antwoordde hij haar dat hij reeds verklaard had dat hij geen schuld in Jezus vond en Hem niet zou veroordelen, omdat hij de hele boosheid van de Joden had doorschouwd.
Hij stelde zijn vrouw gerust door haar een onderpand te geven ten teken dat hij Hem niet zou veroordelen. Hij gaf haar een ring of zegel om haar gerust te stellen. Pilatus was een zeer verwarde, zelfzuchtige, veranderlijke mens, een mengsel van trots en laagheid, die zonder enige hogere vrees voor God, niet terugdeinsde voor de schandelijkste werken, wanneer het in zijn voordeel was, en die tegelijk op de onwaardigste en lafhartigste wijze bijgelovig tot alle afgodische praktijken en tot uitleg van tekenen zijn toevlucht nam, wanneer hij zich in verlegenheid bevond. Zo was hij nu in zijn netelige verwarring zijn goden te voet gevallen.
In een verborgen kamer, waar hij ze vereerde, wierookte hij voor hun beelden met de bedoeling allerlei tekenen van hen te bekomen. Hij was besluiteloos en onzeker in zijn gedachten. Satan blies hem nu deze, dan die gedachte in. Nuw as hij van oordeel dat Jezus als onschuldig in vrijheid gesteld diende te worden. Een ogenblik later was hij bang voor de wraak van zijn goden, wanneer hij deze Jezus, die er zo’n vreemde, ongehoorde opvattingen op nahield en zich zo wonderbaar over zichzelf uitliet als was Hij een soort afgod, in vrijheid stelde en Hem zodoende de mogelijkheid bood om zijn goden grote schade te berokkenen.
Toen Jezus terug voor Pilatus werd gebracht, nadat Herodes Hij van Herodus kwam, had een bode van zijn vrouw het onderpand laten zien aan Pilatus, dat hij haar had gegeven en hij zei hem: “Hierdoor laat Claudia Procla u zich iets herinneren!“ Pilatus begreep de wens van zijn vrouw. Maar de wankelmoedige Pilatus stelde Barabbas in vrijheid na het geschreeuw van het hele volk over het hele forum, en veroordeelde Jezus tot de geselstraf. Toen Jezus na de geseling aan de voet van de kolom neergezonken was, zond Claudia Procla een pak grote doeken naar Maria, Zijn Moeder om het bloed bij de geselkolom op te nemen.
Gedurende de geseling sprak Pilatus het volk nog verschillende keren toe, maar de menigte schreeuwde: Weg met Hem! Hij moet weg, ook al zouden wij allen ten gevolge daarvan moeten omkomen! Na de geseling, de doornenkroning en de bespotting van Jezus als koning, werd hij terug bij Pilatus gebracht. Pilatus toonde Hem aan het volk en sprak: Daar hebt U de mens, bezie Hem maar! Maar de Hogepriesters en gerechtsdienaren werden woedend bij het zien van de verscheurde Jezus, in wie zij als in een spiegel de lelijkheid van hun geweten beschouwden en zij schreeuwden: Weg met Hem, kruisig Hem!
Pilatus ondervroeg Jezus nog eens. En Claudia was in grote onrust en zond, wegens de wankelende houding van haar man, nog eens een bode tot Pilatus, om hem door het tonen van zijn pand, aan zijn belofte te herinneren, maar hij stuurde haar slechts een verward en bijgelovig antwoord terug. Hij verliet zich op zijn goden. Pilatus wilde Jezus nog een keer ondervragen met de hoop Hem een antwoord te ontlokken, dat hem uit zijn pijnlijke, verwarde situatie kon redden. Door zijn eigen verwarde gedachten, en door de schrik aanjaging van zijn vrouw en meer nog door de ernstige, dreigende woorden van Jezus, voelde hij zich volkomen besluiteloos. Hij keerde daarom naar Jezus terug in de gerechtskamer, waar hij onder vier ogen met Hem alleen was.
Hij wiep op de arme, van bloed druipende Jezus, een vorsende blik en tevens vreesachtige blik en dacht twijfelend: Zou deze dan toch niet een god kunnen zijn? Jezus zei hem verschrikkelijk ernstige waarheden. Hij toonde hem duidelijk aan, welk een koning Hij was en over wat voor Rijk Zijn heerschappij zich uitstrekete. Hij toonde hem wat de waarheid was, want Hij zei hem de waarheid. Hij openbaarde aan Pilatus al de verborgen misdaden die hem bezwaarden, de toestand van zijn geweten en voorspelde hem het lot, de ballingschap die hem te wachten stond, zijn afschrikwekkend levenseinde en tenslotte, dat Hij Jezus, eens zou komen om een rechtvaardig vonnis over hem uit te spreken.
Pilatus, half verschrikt en half verbitterd door die scherpe woorden van Jezus, riep nogmaals tot het volk dat hij Jezus in vrijheid wilde stellen, maar ze schreeuwden terug: Indien u deze loslaat, ben je geen vriende meer van de keizer, want al wie zich als koning opwerpt, is een vijand van de keizer! Pilatus begreep dat er met die razenden niet te onderhandelen viel. Hij vreesde voor een gewelddadige opstand. Nu liet Pilatus zich water brengen, dat een van zijn dienaren hem ten aanschouwe van heel het volk uit een schaal over de handen good en hij riep: Ik ben onschuldig aan het bloed van deze rechtvaardige. U mag het verantwoorden! Maar het verzamelde volk schreeuwde: Zijn bloed kome over ons en onze kinderen!
Pilatus, die niet de waarheid, maar een uitweg zocht, was meer dan ooit besluiteloos. Zijn geweten zei: Jezus is onschuldig! Zijn vrouw liet hem weten: Jezus is heilig! Zijn bijgeloof fluisterde hem in: Hij is een tegenstander van uw goden en zijn lafheid bedreigde hem: Hij is zelf een god en zal zich wreken! Angstig en toch gewichtig doende ondervroeg hij Jezus nogmaals en Jezus openbaarde hem zijn geheimste misdaden, zijn toekomstige ellendig lot en einde, en dat de nu voor hem staande beschuldigde op de jongste dag zou weerkeren, gezeten op de wolken de shemels om een rechtvaardig vonnis over hem uit te spreken.
Pilatus was verbitterd zichzelf zo door Jezus, die hij niet kon doorgronden, in de gehele naaktheid van zijn zielelaagheid doorschouwd te zien en een ellendige dood voorspeld te krijgen van iemand die hij zopas had laten gesleen en die hij tot de kruisdood kon veroordelen. Hij was vooral woedend omdat Jezus, die men nooit van leugentaal had beschuldig en die geen enkel woorde tot eigen rechtvaardiging had gesproken, zijn rechter op zo’n kritisch moment, in deze uiterste nood voor zijn rechterstoel durfde dagen op de jongste dag. Dit alles verontwaardigde zijn hoogmoed, maar omdat in die dwaze, wankelmoedige mens geen bepaald gevoel de bovenhand had, liet hij zich dan weer beheersen door de schrik van de Jezus’ bedreiging.
Hij wendde een laatste poging aan om Jezus vrij te laten. Maar op de bedreiging van de Joden hem bij de keizer aan te klagen, indien hij Jezus in vrijheid stelde, overweldigde hem een ander lafhartig gevoel: de vrees voor de aardse keizer zegevierde over zijn vrees die hij heimelijk voelde voor deze koning, wiens rijk niet van deze wereld is. Bang voor het dreigen van de Joden hem bij de keizer aan te klagen, voldeed Pilatus aan hun eisen tegen de belofte in, die hij zijn vrouw had gedaan, tegen alle recht en billijkheid, tegen zijn eigen overtuiging en geweten.
Pilatus nam plaats op zijn rechterstoel, en zei: Moet ik dan uwkoning kruisigen? En de Hogepriesters riepen: Wij hebben geen koning buiten de keizer! Pilatus begon dan de uitspraak van de veroordeling. Pilatus sprak met laffe en geveinsde verontwaardiging het doodvonnis tegen Jezus uit. Terwijl Pilatus het onrechtvaardig vonnis uitsprak, zond Claudia Procla hem het onderpand terug en zich van hem gescheiden verklaarde. Reeds diezelfde avond vluchtte ze weg uit het paleis naar de vrienden van Jezus en kreeg een schulplaats in het huis van Lazarus te Jeruzalem. Als Christene zocht ze later de apostel Paulus op en werd bijzonder bevriend met hem.
|