Laatste avondmaal
Er waren drie gescheiden groepen in het Cenakel die het paaslam aten. Ieder van die groepen bestond uit 12 man en was voorgezeten door een 13de man als huisvader. Jezus at met de apostelen in de grote middenzaal. Afzonderlijk waren Natanaël en Eliakim. Zij hadden elk een groep van 12 man. Voor deze laatste twee groepen werden drie paaslammeren in de tempel geslacht en besprenkeld. Het vierde paaslam werd in het Cenakel geslacht en besprenkeld. Dit lam was bestemd voor Jezus en de 12 apostelen.
In de aanklachten kwam dit feit naar voor. De vijanden van Jezus voerden aan dat het lam niet in de tempel was geslacht en daarom niet volgens de wetsregels was gebeurd. Maar Nicodemus heeft dit dan met de geschriften weerlegd. Judas wist van deze aparte slachting niets af omdat hij pas kort voor het eten van het paaslam aankwam.
De slachting greep plaats in de voorzaal van het Cenakel en Simeons zoon was er bij behulpzaam. De slachting werd bijgewoond door de apostelen en leerlingen. Zij zongen de 118de psalm. Het lam moest geslacht worden zoals in de tijd in Egypte. Het oude verbond werd gesloten en er zou binnenkort een nieuwe tijd en een nieuw offer beginnen, die zou voortduren tot het einde van de wereld. De leviet hield de kop van het lam omhoog en Jezus stak een mes in de keel.
Het bloed werd opgevangen in een kom. De leviet ging hierna verder met de verdere slachting en bereiding. Jezus sopte daarna met een hysoptwijg in de kom met bloed en tekende de twee stijlen van de deur en het slot met het bloed en bevestigde de bloedige twijg op de bovenste horizontale lat van de deur. Jezus zei dat de verderfengel hier voorbij zou gaan zonder te doden.
Zij zouden hier veilig en rustig kunnen bidden, wanneer Hij, het ware Paaslam, geslacht zou zijn. De apostelen verbleven er na de verrijzenis van Christus en wachtten op de helper dat Jezus hen had beloofd nl. De Heilige Geest. Jezus wijdde het Cenakel tot een nieuwe tempel in. De apostelen zongen psalmen. Al deze tijd bleven de deuren gesloten. De vier geslachte dieren werden in de oven op een spit te braden geplaatst.
Psalm 118
Loof de HEER, want hij is goed, eeuwig duurt zijn trouw.
Laat Israël zeggen: ‘Eeuwig duurt zijn trouw’ – het huis van Aäron zeggen: ‘Eeuwig duurt zijn trouw’ – wie de HEER vreest, zeggen: ‘Eeuwig duurt zijn trouw.’
In mijn nood heb ik geroepen: ‘HEER!’ En de HEER antwoordde, hij gaf mij ruimte. Met de HEER aan mijn zijde heb ik niets te vrezen, wat kunnen mensen mij doen?
Met de HEER, mijn helper, aan mijn zijde, kijk ik op mijn haters neer. Beter te schuilen bij de HEER dan te vertrouwen op mensen. Beter te schuilen bij de HEER dan te vertrouwen op mannen met macht.
Alle volken hadden mij ingesloten – ik weerstond ze met de naam van de HEER – ze sloten mij van alle kanten in – ik weerstond ze met de naam van de HEER – ze sloten mij in als een zwerm bijen maar doofden snel als een vuur van dorens – ik weerstond ze met de naam van de HEER.
Jullie sloegen mij en ik viel, maar de HEER heeft geholpen. De HEER is mijn sterkte, mijn lied, hij gaf mij de overwinning. Hoor, gejubel om de overwinning in de tenten van de rechtvaardigen: de rechterhand van de HEER doet machtige daden, de rechterhand van de HEER verheft mij, de rechterhand van de HEER doet machtige daden.
Ik zal niet sterven, maar leven en de daden van de HEER verhalen: de HEER heeft mij gestraft, maar mij niet prijsgegeven aan de dood. Open voor mij de poorten van de gerechtigheid, ik wil binnengaan om de HEER te loven. Dit is de poort die leidt naar de HEER, hier gaan de rechtvaardigen binnen. Ik wil u loven omdat u antwoordde en mij de overwinning gaf.
De steen die de bouwers afkeurden is een hoeksteen geworden. Dit is het werk van de HEER, een wonder in onze ogen.
Dit is de dag die de HEER heeft gemaakt, laten wij juichen en ons verheugen. HEER, geef ons de overwinning, HEER, geef ons voorspoed. Gezegend wie komt met de naam van de HEER. Wij zegenen u vanuit het huis van de HEER. De HEER is God, hij heeft ons licht gebracht. Vier feest en ga met groene twijgen tot aan de horens van het altaar. U bent mijn God, u zal ik loven, hoog zal ik u prijzen, mijn God. Loof de HEER, want hij is goed, eeuwig duurt zijn trouw.
Toen het uur was aangebroken werden de tafels gedekt. Ieder trok ceremoniekleren aan en ander schoeisel. De twee groepen trokken naar de zijzalen en de Heer en de apostelen naar de hoofdzaal. De tafel van Jezus zag er zo uit :

De apostelen hielden elk een staf vast en Jezus had twee kleine ietwat gekromde staven kruisgewijs in zijn gordel voor Zijn borst gestoken.
Allen hadden de armen omhooggeheven en zongen : Gezegend zij de Heer, de God van Israël. Daarbij zongen ze nog een gebed. Nadien gaf Jezus Petrus en Joannes elk een staf. Midden op tafel stond een schotel met het paaslam. Op de schotel rond het paaslam lag knoflook. Er stonden verder nog een schotel met paasgebraad, twee schalen met groene kruiden, een schaal bittere kruiden, een schaal met latuw (= sla) en een schaal met bruinachtige saus. Als tafelborden gebruikte iedereen zich van ronde, dunne broodkoeken. Hun tafelmessen waren van been.
Na het gebed legde de hofmeester het mes om het paaslam voor te snijden bij Jezus op tafel. Hij zette ook een beker met wijn voor Hem en uit een kan vulde hij zes bekers die elk tussen twee apostelen stonden. Jezus zegende de wijn en dronk. De apostelen dronken met tweeën uit één beker. De Heer sneed en verdeelde het paaslam en de apostelen reikten Hem in de orde waarin zij geplaatst waren, hun broodkoek toe. Zij ontvingen elk hun deel en aten het zeer haastig op. Met hun benen messen krabden zij het vlees van de beenderen, die daarna verbrand werden.
Zij aten verder nog knoflook en groene kruiden die zij in de saus doopten. Ze aten zeer haastig en rechtstaande, zoals voorgeschreven door de Wet. Jezus brak ook één van de paasbroden. Een deel ervan legde Hij terzijde en legde er een doek over. Het ander deel gaf Hij aan de apostelen. Zij aten nu ook van de broodkoeken. Daarna bracht de hofmeester opnieuw een beker wijn gebracht. Jezus dankte maar dronk er niet van.
Jezus : Neem en verdeel hem onder u, want Ik zeg u dat Ik van nu af aan niet meer zal drinken van de vrucht van de wijnstok, totdat het Rijk Gods komt.
Nadat ze per twee gedronken hadden, zongen ze. Dan bad en leerde Jezus weer en daarop volgde nog een handwassing. Dan pas gingen zij op hun plaatsen neerliggen. Alles gebeurde volgens de Joodse wetsvoorschriften.
Jezus heeft nog een ander lam in delen gesneden. Dit paaslam droeg men naar Maria en de heilige vrouwen die in een zijgebouw hun maal hielden.
Jezus was heel hartelijk, maar Hij werd overvallen door ernst en weemoed.
Jezus : Eén onder u zal Mij verraden, een wiens hand met Mij aan dezelfde tafel is.
Jezus deelde op dit ogenblik aan zijn kant een van de kruiden rond. Judas, die schuin tegenover Hem aangelegen was, had Hij bevolen de rest van het kruid aan de andere zijde van de tafel uit te delen. Hoewel Jezus van een verrader sprak, waarover allen ten zeerste ontsteld waren, maakte Hij Judas hierdoor niet aan de anderen bekend. Hij zei het op een wijze als was het één van de twaalf die met Mij eten en drinken, een met wie Ik mijn brood deel.
Jezus : De Mensenzoon moet heengaan, zoals het geschreven staat over Hem, maar wee de mens door wie Hij verraden wordt. Het was voor die mens beter geweest nooit te zijn geboren.
Alle apostelen waren zeer ontsteld en zij vroegen de een na de ander : Heer! ben ik het ? Ze begrepen niet hoe iemand nu zoiets kon doen.
Joannes (lag met zijn hoofd het dichtst bij Jezus‘ borst) : Heer, wie is het?
Maar door een toeval van handelingen werd het hem duidelijk wie Jezus bedoelde.
Jezus had namelijk een stuk brood met latuw omwonden en in de saus gedoopt en met grote liefde aan Judas gegeven. Judas vroeg daarop juist om beleefd te blijven: Heer, ben ik het? Jezus keek hem vriendelijk aan en gaf hem een algemeen antwoord. Jezus gaf hem dit teken uit oprechte liefde om hem te waarschuwen zonder hem aan anderen te verraden. Maar Judas was te verbitterd en te toornig om deze reddende hand vast te grijpen.
Voetwassing
Ze stonden nu van tafel op en trokken hun gewone kleren terug aan. Ondertussen ruimden de hofmeester en twee bedienden de paastafel af. Daarna liet Jezus water in het voorportaal brengen. Jezus sprak hun eerst nog over zijn Rijk, over zijn heengaan naar de Vader en hoe Hij hun eerst alles zou nalaten wat Hij bezat. Vervolgens leerde Hij nog over boetvaardigheid, het inzien en bekennen van zijn schuld, over het berouw, de vergiffenis en de reiniging. Ieder kende zijn zonden en had er berouw over, behalve Judas. Jezus legde zijn mantel af, schortte zijn kleed op en bond zich een linnen doek om.
Inmiddels geraakten de apostelen in een soort woordenstrijd omtrent de vraag wie van hen de eerste plaats zou verkrijgen. Zij dachten nog altijd dat Jezus bij zijn nakend vertrek een werelds Rijk zou stichten en zo de wereld voor een voldongen feit zou stellen. Jezus maakte hun een verwijt van hun twist en zei hun dat Hij gekomen was om te dienen.
Jakobus de Mindere had de waterzak vast en Joannes de kom waar het water in terecht kwam. Jezus goot het water over de voeten van elke apostel en droogde ze dan af. Jezus waste de voeten van alle apostelen. De Heer toonde Zijn oprechte liefde en dienstbaarheid in deze daad.
Petrus (protesterend) : Hoe Heer? Wilt U mijn voeten wassen?
Jezus : Wat Ik doe, begrijp je nog niet, maar later zal het duidelijk voor je worden. Simon, je bent zo begenadigd geweest om van mijn Vader te vernemen dat Ik de Zoon ben van de levende God en dat Ik vandaar kom en daarheen terugkeer. Jij alleen hebt dit inzicht gehad en uitgesproken en Ik wil op jou Mijn Kerk bouwen en de poorten van de hel zullen haar niet overweldigen. Bovendien zal Mijn macht bij jouw opvolgers blijven tot het einde van de wereld.
Jezus (tot de andere apostelen) : Petrus zal Mijn plaats innemen, wanneer Ik van U zal zijn weggegaan. Hij zal het bestuur van de Kerk waarnemen, de missionering regelen en u uitzenden.
Petrus : Maar Meester... Nooit zult U mijn voeten wassen!
Jezus : Indien Ik uw voeten niet mag wassen, zul je geen deelname met Mij hebben.
Petrus : Heer, was dan niet enkel mijn voeten, maar ook mijn handen en mijn hoofd!
Jezus : Wie een bad genomen heeft, is geheel rein en moet nog slechts zijn voeten wassen. Zo is het ook met jullie, jullie zijn rein, maar niet allen.
Hiermee bedoelde Hij Judas. In zijn onderrichting had Jezus over de voetwassing gesproken als over een reiniging van dagelijkse zonden. De voetwassing was een teken en had een geestelijke kracht. Het was een soort absolutie van de overgebleven zonden. In zijn ijver en liefde zag Petrus daarin niets anders dan een te verregaande vernedering van zijn Meester.
Maar hij wist nog niet dat de Heer om hem te helpen en zalig te maken zich de volgende dag uit liefde zou laten vernederen en kruisigen. Al de zonden zou Hij op zich nemen. Terwijl Jezus de voeten van Judas reinigde, was Hij buitengewoon teder en vriendelijk.
Hij drukte zijn gezicht op Judas‘ voeten en vermaande hem zacht en heimelijk zich toch te bezinnen. Maar Judas merkte het niet op. Hij gaf een ontwijkend antwoord, iets in de zin van : God behoede mij daarvoor.
Jezus knoopte aan zijn handeling een lering vast over de nederigheid en zei dat degene die diende, de grootste was en hoe zij in het vervolg elkanders dienaren moesten zijn.
Instelling van de Eucharistieviering
Petrus en Joannes gingen nu de kelk halen en zetten die voor Jezus neer. Het waren de heilige handelingen zoals de priester die nu nog verricht vooraleer brood en wijn gezegend zijn. Ernaast stonden de paasbroden, die Jezus had opzij gelegd. Er stonden ook een wijnkruik en een waterkruik en dozen met olie. Het breken en ronddelen van het brood en het drinken uit dezelfde kelk bij het sluiten van de maaltijd was van oudsher een teken van verbroedering en liefde.
Maar Jezus verhief dit gebruik nu tot het Heilig Sacrament. De deuren van het Cenakel waren nog altijd gesloten : alles gebeurde in het geheim en zeer plechtig. Jezus gaf hun uitleg over het avondmaal en ook hoe ze het heilig misoffer moesten opdragen. Onder deze handelingen werd de Heer steeds inniger. Hij zei dat Hij hun nu alles wilde geven wat Hij bezat, nl. Hijzelf.
Jezus liet door Petrus en Joannes water over Zijn handen gieten en daarna werd de schaal met water doorgegeven aan alle apostelen om hun handen te wassen. Jezus bad en brak onder het gebed van de zegen het brood. Hij nam nu de schaal of pateen met stukken brood.
Jezus : Neem en eet, dit is Mijn Lichaam dat voor U overgeleverd wordt.
Eerst reikte Jezus Zijn Lichaam door het Brood aan Petrus en daarna aan Joannes uit. Judas was de derde aan wie de Heer dit Sacrament toereikte.
Jezus (tot Judas) : Wat je van plan bent te doen, doe dat spoedig!
Dan gaf Hij het Sacrament verder aan de overige apostelen. Zij naderden twee aan twee. Ze kregen het brood op hun tong en de een hield voor de ander onder de kin een doek dat op de kelk gelegen had. Daarna hield Jezus de kelk omhoog ter hoogte van zijn gezicht en sprak het dankgebed uit.
Jezus : Drink er allen uit, want dit is Mijn bloed van het verbond, dat voor velen wordt vergoten tot vergeving van zonden.
Hij liet Petrus en Joannes drinken uit de kelk, die Hijzelf in zijn handen hield en zette de kelk daarna neer. Joannes schepte nu met de kleine lepel van het H. Bloed uit de kelk in de kleine bekers, die door Petrus aan de overige apostelen toegereikt werden. Elke kleine beker diende voor twee van hen en zo dronken zij het H. Bloed. Na deze instelling ging Jezus verder met de rituele handelingen die ook nu nog worden gedaan door de priester.
Jezus : Jullie moeten dit heilig Sacrament in de Kerk blijven voortzetten tot Mijn gedachtenis. Daarom zal dit Sacrament in de Kerk blijven tot het einde van de tijden.
Verder leerde Hij hun het hoofdzakelijke aan in de manier om de communie zelf klaar te maken en het aan anderen uit te delen. Ook werd hen uitgelegd hoe ze het wonderbaar geheim van het Sacrament geleidelijk aan de gelovigen moesten overdragen en het Sacrament voor hen uit te spraken. Nadat de apostelen de Heilige Geest op Pinksteren hadden ontvangen moesten ze zelf consacreren.
Jezus bereidde ook het heilig chrisma. Zij leerden over de zalving met het heilig chrisma (olie) en het gebruik ervan (priesterwijding, sacrament van het vormsel). Jezus zalfde Petrus en Joannes. Zij moesten de andere apostelen op hun beurt de handen opleggen en zalven als ze de H. Geest ontvangen hadden op het Pinksterfeest. Dit was de grote doop met de H. Geest. Acht dagen erna deden ze hetzelfde aan verscheidene leerlingen om ze tot priesters te wijden.
Jezus hield nu nog een lange afscheidsrede, die vele vurige gebeden bevatte. De apostelen waren blij en vol ijver. Ze stelden Hem vele vragen. Hij herhaalde tussendoor ook vroegere uitspraken en vertelde aan Petrus en Joannes deze mede te delen aan de overige apostelen die het op hun beurt aan de leerlingen en heilige vrouwen moesten voortzeggen en onderwijzen. Jezus sprak ook enkele keren over de verrader. Petrus verzekerde vol vuur dat hij Hem zeker trouw zou zijn en Hem nooit verlaten.
Jezus : Simon, Simon, de satan beloert je om je te ziften als tarwe, maar ik heb voor jouw gebeden, zodat jouw geloof niet zou begeven; en je, eenmaal van jouw misstap teruggekeerd, je jouw broeders zou versterken!
Waarheen Ik nu ga, kunnen jullie Mij niet volgen.
Petrus (beslist) : Ik wil U volgen tot in de dood en met U sterven!
Jezus (mistroostig) : Met Mij sterven ? Voorwaar, voordat de haan tweemaal kraait, zult jij Mij driemaal verloochenen.
Jezus : Voor jullie zal een harde tijd aanbreken. Toen Ik jullie uitzond zonder beurs, zonder reiszak, zonder schoeisel, heeft het jullie dan aan iets ontbroken?
Apostelen : Neen!
Jezus : Maar nu, moet hij die een reiszak heeft, deze meenemen, en wie niets heeft, maakt zijn kleed te gelde en koopt een zwaard, want nu moet ook dit woord in vervulling gaan : Hij zal onder de misdadigers gerekend worden. Alles moet waar gemaakt worden, wat over Mij geschreven staat!
Petrus nam dit letterlijk. Hij wilde Jezus verdedigen en toonde twee hakmessen die hij bij zich had.
Jezus (kortaf) : Genoeg! Kom! Laten wij heengaan.
Na het zingen van de psalmen gingen ze naar buiten. Daar wachtten Zijn Moeder en Maria Magdalena op Hem. Ze smeekten Hem niet naar de Olijfberg te gaan, omdat ze het gerucht gehoord hadden dat men Hem wilde gevangen nemen. Maar Jezus sprak enige troostende woorden en vertrok haastig tussen hen door. Judas had zich vlug uit de voeten gemaakt (na het drinken van het H. Bloed) om zijn wrede plan tot uitvoer te brengen.
|