Inhoud blog
  • ALFABETISCHE PERSONENLIJST (hoofdstukken 5 tot 8)
  • ALGEMENE OPMERKING
  • 8.4. Bijlagen
  • 8.3. Enkele activiteiten bij voorouders, afstammelingen en aanverwanten
  • 8.2 Afstammelingen van Stoffel Martens
    Inhoud blog
  • ALFABETISCHE PERSONENLIJST (hoofdstukken 5 tot 8)
  • ALGEMENE OPMERKING
  • 8.4. Bijlagen
  • 8.3. Enkele activiteiten bij voorouders, afstammelingen en aanverwanten
  • 8.2 Afstammelingen van Stoffel Martens
    Zoeken in blog

    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Vijf eeuwen familie Martens

    30-07-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.9. Bijlagen

    4.8 Bijlagen

    Bijlage 4.1 Analfabetisme te Hansbeke

    Aan de hand van de parochiale huwelijksakten van Hansbeke(1779-1796) maakte Albert Martens in 1972 een peiling naar het analfabetisme omstreeks het einde van de XVIIIe eeuw. We moeten evenwel slechts terug gaan tot net voor de eerste wereldoorlog toen van D. Starcke een vlugschrift verscheen met de intussen legendarisch geworden titel Arm Vlaanderen, waarin een schrijnend beeld wordt geschetst o.m. van het lage ontwikkelingsniveau van de Vlamingen.

    Gaan we terug tot de XVIIIe eeuw dan waren er zeer velen die niet eens hun naam konden schrijven en als bewijs van kennisneming noodgedwongen met een eenvoudig kruisje tekenden. Terwijl het hanteren van de pen uiteraard nog geen voldoende maatstaf is nopens de preciese ontwikkelingsgraad van de personen die hun naam konden schrijven, kan toch geoordeeld worden dat zij die als handtekening een gewoon kruisje plaatsten, ongetwijfeld tot de groep van analfabeten behoorden die noch lezen noch schrijven konden. Representatief materiaal kan hieromtrent gevonden worden in de parochieregisters.

    Ingevolge de besluiten van het Concilie van Trente in 1563 werden in de Nederlanden schoorvoetend door de parochiegeestelijkheid registers aangelegd waarin data en bijzonderheden betreffende dopen, huwelijken en overlijdens opgetekend, maar deze registers werden op uiteenlopende en onvolledige wijze bijgehouden. Nog in 1778, onder Jozef II, werden dienaangaande in het Edict van 6 augustus, uitgevaardigd door de Oostenrijkse regering in de Nederlanden, de vroegere voorschriften hernomen en aangevuld. In de huwelijksakten dienden o.m. naam, voornaam, geboorte- en woonplaats van de trouwers en van de getuigen vermeld te worden. De akte moest in twee registers ingeschreven worden en bovendien door de pastoor en de betrokken personen ondertekend worden. Analfabeten zouden een merkteken plaatsen. Indien het gevraagde dubbel liet gedeponeerd werd, zou de in gebreke blijvende pastoor van overheidswege beboet worden tot het betalen van 50 gulden. Deze strafmaatregel hielp blijkbaar vermits vanaf 1779 de parochieregisters op een gedetailleerde manier werden bijgehouden.

    De parochiepriester vergewiste zich vooraf van de kunde of onkunde van de optredende personen zodat, naargelang van de bevindingen, in de akten allerhande formuleringen voorkomen zoals:

    ‘interrogati an scribere possent, responderunt omnes quod non’

    ‘interrogati an possent scribere, responderunt pater et matrina quod non’

    ‘interrogati an scribere possent, responderunt sponsa et una testium quod non’

    ‘solus sponsus scribit’

    ‘omnes scribunt excepta secunda teste’ e.a.

    Voor degenen die hun naam niet konden schrijven, werd onderaan de akte een ruimte voorbehouden waar ze een kruisje plaatsten naast de passende aanduiding ‘chirographus (of signum) sponsa’, ‘chirographus secunda teste’…

    Door de organieke wet op de burgerlijke stand, daterend van 20-25 september 1792, werden alleen de ambtenaren van de burgerlijke stand bevoegd verklaard om akten op te maken. De toepassing van die wet werd in ons land tijdens de Franse overheersing bevolen door het Dekreet van 29 Prairal an IV(17 juni 1796).

    De van 1779 tot 1796 ondertekende doop- en huwelijksakten verschaffen als zodanig bewijskrachtige gegevens i.v.m. de meest elementaire geletterheid van een zeer talrijke groep personen.

    De bestuurlijke richtlijnen van 1778 werden voor de parochieregisters te Hansbeke vrij stipt nageleefd door Jan Van Baelen, pastoor-deken. Onderstaande huwelijksakte van 30 april 1785, met vertaling, illustreert dit (1).

    Trigesima Aprilis 1785, factis tribus proclmationibus bannorum antenuptialium, contraxerunt matrimonium coram me infrascripto, Bernardus Willems ex hac parochia habitans in Oostcamp et Maria Joanne Canoot ex Nevel habitans in hac parochia

    minorennis consentiente et presente matre tutrice Maria Joanna Verhelst, testibus Joanne de Rijcke habitante in Oostcamp et Maria Joanna Verhelst habitante in Nevel, interrogati an possant scribere responderunt sponsa et secunda testis quod non.

    J. Van Baelen, pastor

    Bernardus Willems

    Joannes De Rijcke

    signum sposa +

    signum secunda teste +

    Vrije vertaling

    Nadat de 3 voorhuwelijkse afroepingen hadden plaatsgehad zijn in aanwezigheid van de ondertekende op 30 april 1785 gehuwd: Bernardus Willems van deze parochie, wonend in Oostkamp, en de minderjarige Maria Joanna Canoot van Nevele, wonend in deze parochie, met instemming en in tegenwoordigheid van haar moeder en voogdes Maria Joanna Verhelst, en de getuigen Joannes De Rijcke, wonend in Oostkamp, en Maria Joanna Verhelst, wonend in Nevele; ondervraagd of ze konden schrijven antwoordden de bruid en de tweede getuige ontkennend.

    Uit het tabellarisch overzicht blijkt dat de Hansbeke tussen 20 april 1779 en 16 juli 1796, in een periode van circa 18 jaar, 239 huwelijken ingeschreven werden waarbij 965 personen (487 mannen en 478 vrouwen) betrokken waren.

    Aantal huwelijken per jaar te Hansbeke (1779-1796)

    Bij deze 965 personen zijn er 702, of 72.7% ongeletterden die met een kruisje tekenen. Bij de mannen blijken 60.2% ongeletterden tegenover 85.6% bij de vrouwen.

    mannen vrouwen

    geletterd 35.8% 14.4%

    ongeletterd 64.2% 85.6%

    Er zijn goede redenen om aan te nemen dat deze resultaten vrij representatief zijn voor het platteland in Vlaanderen aan het einde van de XVIIIe eeuw. Het hoog percentage analfabeten kan aan meerdere factoren toegeschreven worden. Het dorpsonderwijs werd van ouds door de parochiegeestelijkheid georganiseerd en bleef in hoofdzaak een geloofsonderricht dat zich meestal beperkte tot het aanleren van gebeden en de catechismus. Elementaire vakken zoals lezen, schrijven en rekenen waren soms van ondergeschikt belang. Door eeuwenlange vreemde overheersing bestond bovendien een algemene verwarring en verwaarlozing, wat zeker niet bevorderlijk was voor de geestelijke verrijking van de bevolking. De schrale bezetting van de bestaande dorpsscholen werd ook voor een deel verklaard door de sociale noden van de bevolking, waarbij opgroeiende kinderen zo vlug mogelijk ingeschakeld werden voor het levensonderhoud.

    Enkel kinderen uit de gegoede stand konden voortgezet onderwijs genieten in één of andere (stads)school. Een nader onderzoek naar de identiteit van enkele zogenaamd geletterden te Hansbeke toonde inderdaad aan dat ze behoorden tot vooraanstaande en welstellende boerenfamilies. Anderzijds waren leden van een zelfde familie vaak allen geletterd (of ongeletterd).

    Dat er vooral meer ongeletterde vrouwen dan ongeletterde mannen zijn is geen toeval. Het aantal schoolgaande meisjes lag lager dan het aantal schoolgaande jongens. De zienswijze dat dochters zich enkel in typisch vrouwelijke bezigheden dienden te bekwamen wordt duidelijk geillustreerd in de Staet ende verclaers van de goede, opgemaakt op 21 maart 1620 na het overlijden van voorvader Jacob Martens, baljuw te Hansbeke. Hij liet 9 kinderen achter waarvan de oudste vier gehuwd en de overige, vier jongens en een meisje, minderjarig waren. In de inventaris werd ingelast dat de weduwe Lievine Clays tegenover de voogden de verplichting op zich nam haere knechten te doen leeren leesen ende schriven ende de walsche tale, omme hemlieden te manne commende te behelpen, ende ook het meyskin te doen leren hemden nachtdoucken ende dierghelyck tsyden ofte scheppen ende connen nayen om oock haer selfs vrauwe synde te connen behelpen(2).

    Een gelijkaardig voorbeeld vindt men omstreeks 1770 bij de oude Joannes Maenhout, landbouwer en weduwnaar van Maria Francisca Haerens, die op herhaaldelijk verzoek van de deelvoogd, Pieter Lamme, ook een voorouder, weigerde zijn dochtertjes te laeten uytwoonen ter scholen in cloosters ofte sevire plaetsen niettegenstaande de meisjes alsnoch seer weynigh ter schoole gegaen waren ende mitsdien weynigh ervaeren waren inde lecture, schrijven, naeyen etc. Volgens zijn overtuiging hield hij de meisjes op het erf om bij hem te blijven leeren, wercken, observieren, de menargie inde lantsbauwerije.

    Wanneer het beschikbaar cijfermateriaal voor Hansbeke gegroepeerd wordt in drie perioden van telkens zes jaar, kan vastgesteld worden dat het analfabetisme bij de mannen met 7.2% daalde, terwijl de afname bij de vrouwen slechts 2.2% bedroeg. De relatieve achterstand van de vrouwen werd dus nog groter.

    Analfabetisme te Hansbeke per 6 jaar in %

    Bijlage 4.2 De Vlaamse landbouw van de XVIe tot de XVIIIe eeuw

    uit Stam Martens, jg 2, nr 2, pp12-14

    Om een idee te krijgen omtrent de Vlaamse landbouw van de 16e tot de 18e eeuw, wanneer de voorouders van Petrus-Francies Martens(1810-1900) reeds landbouwbedrijven uitbaatten te Bellem of Hansbeke, kan men niet veel te weten komen van de Vlamingen uit die tijd vermits zij weinig op papier hebben gezet. Immers in 1823 schreef Van Aelbroeck dat de boerestiel niet geleerd wordt in boeken maar te velde, met een ploegstaart in de hand, door gedurigen arbeid, oplettendheid en ondervinding.

    Niettemin weten wij dat de Vlaamse landbouw op een voor die tijd hoog peil stond vermits meerdere buitenlanders op bezoek kwamen om hier de stiel te leren. Het is dan ook vooral uit Engelse, Duitse en Franse bronnen dat men iets kan leren over de geschiedenis van de Vlaamse landbouw.

    Terwijl in de ons omliggende landen het drieslagstelsel nog werd toegepast, met rogge in het eerste jaar, gevolgd door zomergraan in het tweede jaar en braakland in het derde jaar, was in Vlaanderen het braakland reeds grotendeels verdwenen in de 16e eeuw. Dit was mogelijk door toedienen van stalmest en door het verbouwen van allerlei nieuwe gewassen. Reeds in de 15e eeuw is er in het Gentse sprake van de teelt van rapen, eerst als voeding voor de mensen en later als veevoeding. Ook klaver komt voor van bij het begin van de 16e eeuw.

    De vlasteelt verspreidde zich reeds over het ganse Vlaamse land tijdens de 14e en de 15e eeuw en was toen een relatief belangrijke teelt. De teelt van boekweit, bestemd voor pannenkoeken, boekweitpap of voedergraan, was vrij belangrijk op de armen zandgronden van de 16e tot de 18e eeuw. Aardappelen daarentegen werden in Vlaanderen pas voor het eerst verbouwd in de 17e eeuw, terwijl de eigenlijke uitbreiding ervan pas gebeurde na 1750. Toen waren de graanprijzen zodanig gestegen dat het brood als basisvoedsel te duur werd en in de volksvoeding vervangen werd door de goedkopere aardappelen. Wellicht waren Joannes Martens(1719-1801) en Carolus Martens(1766-1837) de eerste stamvaders Martens die aardappelen verbouwden.

    De opbrengsten van de teelten en het vee lagen evenwel ver beneden het huidig peil. In de 16e eeuw was een opbrengst van 1 ton graan per hectare helemaal niet slecht en de gemiddelde jaarproduktie van een melkkoe moet in de buurt van 1.000 liter gelegen hebben.

    Het grootste aantal landbouwers waren zogenaamde keuterboeren, met minder dan 4 ha, alhoewel een normale boerderij toen reeds meer dan 10 ha telde. Zeer grote bedrijven, zelfs met 100 of meer ha, kwamen ook reeds voor en waren veelal de eigendom van kloosters. De keuterboeren hielden slechts 1 of 2 koeien en op de graanbedrijven waren ook zelden meer dan 5 koeien, hoewel in de veestreken bedrijven bestonden met mleer dan 20 runderen. In de 16e eeuw hield elk hof van betekenis een kudde schapen. Op de meeste bedrijven werden een paar varkens gehouden, uitsluitend voor eigen slacht.

    Koeien en ossen werden als trekkracht gebruikt, maar de iets grotere bedrijven beschikten toch over paarden. Er bestonden reeds primitieve ploegen, maar veel gronden werden omgespit in plaats van geploegd. De Brabantse ploeg, die een prototype geworden is voor de ploeg over de ganse wereld, werd bij ons uitgevonden maar dat was pas bij het begin van de 18e eeuw. Joannes Martens(1719-1801) was misschien de eerste stamvader Martens die er mee werkte.

    De pik, ook een Vlaamse uitvinding die reeds in de 14e eeuw vermeld werd, heeft niettemin pas in de 17e en 18e eeuw haar volle uitbreiding gekend. Toen werd er met veel lof over geschreven omwille van de grote arbeidsbesparing die er door mogelijk gemmakt werd. Voordien werd het graan kort onder de aren afgesneden met een sikkel, zodat achteraf het stro nog moest afgemaaid worden met de zeis. Het dorsen gebeurde nog met de vlegel en vormde de winterbezigheid op alle bedrijven. Zelfs in de 18e eeuw slorpte het dorsen nog meer dan de helft van de tijd op van een dagloner op een graanbedrijf.

    Hoe het met het landbouwinkomen gesteld was is niet zo goed gekend, maar toch weet men dat er goede en slechte tijden waren. De eerste helft van de 16e eeuw was een krisisperiode voor de landbouw, maar vanaf 1550 tot de eerste helft van de 17e eeuw verbeterde de toestand voor de boeren, vooral wegens de gunstiger graanprijzen. Een minder goede periode tot 1690 werd gevolgd door een lichte verbetering tot omstreeks 1720, om nadien terug te vervallen in een zware agrarische krisis tot 1740. Tenslotte beleefde Joannes(1719-1801) opnieuw een periode die veel gunstiger was voor de boeren.

    Bijlage 4.3 Families Ledeganck , Martens en Van Vynckt

    Uit het parenteel van Guille Ledeganck blijkt dat twee dochters van zijn zoon Franciscus huwden met twee dochters van stamvader Joannes Martens en Joanna Maenhout. Ter gelegenheid van het huwelijk van Judocus met Maria Ledeganck op 25 juli 1722 heeft zijn jongere broer Jacobus, die toen reeds 35 jaar oud was, de 13-jarige Joanna Ledeganck, zus van Maria, leren kennen. Zij zullen pas in 1730 huwen.

    Personen in parenteel van Guille LEDEGANCK , Judocus MARTENS(1686-1725) en Jacobus MARTENS(1687-1767)

    I.1 M LEDEGANCK, Guille

    II.1 M LEDEGANCK, Franciscus

    II.2 V ARENS, Petronella

    III.2 V LEDEGANCK, Maria       31-07-1700 Ursel       16-11-1761 Ursel

    III.1 M MARTENS, Judocus       09-11-1686 Bellem      25-05-1725 Hansbeke

    IV.1 M MARTENS, Francies       11-08-1723 Hansbeke    18-08-1783 Varsenare

    IV.2 V VERSLUYS, Isabella Clara29-03-1715 Beernem     30-12-1752 Ruddervoor

    V.2 V MARTENS, Joanna          20-09-1744 Beernem

    V.1 M VISIOEN, Benedictus

    VI.1 V VISIOEN, Rosa

    VI.2 V VISIOEN, Anne Marie

    V.3 V MARTENS, Victoria Cornel.21-02-1751 Ruddervoor  15-03-1766 Varsenare

    IV.3 V STEELAN(d)T, Anna Maria 08-11-1730 St Andries  12-11-1797 Jabbeke

    V.3 V MARTENS, Isabella Clara  02-07-1754 Ruddervoor  28-05-1823 Jabbeke

    V.4 M MESTDAGH, Joannes        20-04-1750 Snellegem   14-03-1808 Snellegem

    VI.3 V MESTDAGH, Joanna Theres.22-12-1776 Jabbeke

    VI.4 M MESTDAGH, Hieronymus    05-03-1779 Jabbeke     05-05-1780 Jabbeke

    VI.5 M MESTDAGH, Joannes B.    17-03-1782 Jabbeke     23-04-1782 Jabbeke

    VI.6 MESTDAGH, xxx             09-06-1784 Jabbeke     09-06-1784 Jabbeke

    VI.7 M MESTDAGH, Pieter Jacob  03-09-1785 Jabbeke

    VI.8 V MESTDAGH, Monica        23-12-1787 Jabbeke     13-01-1790 Jabbeke

    VI.9 M MESTDAGH, Philippus     20-10-1789 Jabbeke     05-03-1809 Jabbeke

    VI.10 V MESTDAGH, Regina Charles  xx-1795 Jabbeke     20-10-1815 Jabbeke

    V.6 M MARTENS, Petrus Francis  07-02-1757 Varsenare   09-07-1773 Varsenare

    V.7 V MARTENS, Rosa            05-05-1759 Varsenare   03-12-1759 Varsenare

    V.8 M MARTENS, Joannes Francies02-11-1760 Varsenare   28-11-1760 Varsenare

    V.10 V MARTENS, Anna Maria     03-06-1762 Varsenare   17-04-1814 Jabbeke

    V.9 M De ROO, Ignatius         01-12-1759 Jabbeke     25-05-1831 Jabbeke

    VI.11 V De ROO, Anna Maria     25-01-1789 Jabbeke

    VI.12 V De ROO, Isabella       03-05-1791 Jabbeke

    VI.13 V De ROO, Sophia Theres.07-10-1798 Jabbeke

    VI.14 M De ROO, Franciscus    xx-xx-1801

    V.11 M MARTENS, F.J.          01-02-1765 Varsenare    15-02-1765 Varsenare

    V.13 V MARTENS, Joanna Ther.  27-02-1766 Varsenare    25-01-1828 Jabbeke

    V.12 M KERKAERT, Emmanuel     27-05-1765 Jabbeke      12-06-1836 Jabbeke

    VI.16 V KERCKAERT, Maria The. 15-02-1787 Jabbeke      07-03-1842 Jabbeke

    VI.17 V KERCKAERT, Regina     20-03-1789 Jabbeke      13-09-1790 Jabbeke

    VI.18 V KERCKAERT, Barbara    06-03-1791 Jabbeke

    VI.19 M KERCKAERT, Casimarus  16-09-1797 Jabbeke

    VI.20 V KERCKAERT, Monica     24-12-1799 Jabbeke

    VI.21 V KERCKAERT, Anna       11-01-1802 Jabbeke

    VI.22 M KERCKAERT, Emmanuel   28-11-1803 Jabbeke

    V.14 M MARTENS, Joannes       13-02-1769 Varsenare    10-09-1807 Oudenburg

    V.15 M MARTENS, Josef Ludovic.19-03-1772 Varsenare    08-04-1773 Varsenare

    V.16 M MARTENS, Petrus Jacob  04-05-1774 Varsenare

    IV.4 M MARTENS, Jacobus       01-03-1725 Hansbeke     25-10-1725 Hansbeke

    III.3 M Van VYNCKT, Petrus    04-12-1702 Hansbeke     30-05-1767 Ursel

    IV.5 V Van VYNCKT, Joanna M.  21-07-1726 Hansbeke

    IV.6 V Van VYNCKT, Livina Mon.16-12-1728 Hansbeke

    IV.7 V Van VYNCKT, Theresia   24-01-1730 Hansbeke

    IV.8 M Van VYNCKT, Joannes L. 04-05-1732 Hansbeke

    IV.9 V Van VYNCKT, Judocus    17-01-1734 Hansbeke

    IV.10 V Van VYNCKT, Anna Maria31-01-1735 Hansbeke

    IV.11 V Van VYNCKT, Petronella15-04-1736 Hansbeke

    IV.12 M Van VYNCKT, Petrus Ja.26-11-1737 Hansbeke

    IV.13 M Van VYNCKT, Ignatius  09-03-1739 Hansbeke

    IV.14 V Van VYNCKT, Maria Joan11-04-1740 Hansbeke

    III.5 V LEDEGANCK, Joanna     18-11-1709 Ursel       07-10-1788 Bellem

    III.4 M MARTENS, Jacobus      07-12-1687 Bellem      02-06-1767 Bellem

    IV.15 M MARTENS, Benedictus   28-09-1743 Ursel       09-02-1812 Ursel

    IV.16 V D'HONDT, Suzanna Carolina    xxx Ursel       10-04-1796 Ursel

    V.17 M MARTENS, Jan Francies  04-11-1790 Ursel       10-10-1846 Aalter

    V.18 V ORNELIS, Ferdinanda    04-03-1801 Aalter      19-12-1875 Aalter

    VI.24 M MARTENS, Angelus      23-04-1837 Ursel       29-10-1912 Aalter

    VI.25 V SAEY, Sophia          06-07-1837 Knesselare  25-01-1916 Assenede

    VII.2 V MARTENS, Elisa Maria  08-03-1873 Aalter      16-08-1938 Aalter

    VII.1 M BOUTE, Jules          05-08-1858 Aalter      12-04-1934 Aalter

    II.3 M LEDEGANCK, Pieter      06-02-1721 Ursel

    II.4 V D'HONDT, Judoca        29-04-1678 Ursel       03-05-1712 Ursel

    III.6 M LEDEGANCK, Jan Baptist           Ursel       21-11-1778 Ursel

    III.7 V De NEVE, Joanna Maria 24-06-1709 Ursel       22-02-1784 Ursel

    IV.17 M LEDEGANCK, Pieter Jacobus        Ursel       14-02-1804 Adegem

    IV.18 V LIPPENS, Judoca       17-11-1737 Ursel       05-07-1804 Adegem

    V.19 M LEDEGANCK, Jan         22-02-1773 Adegem      10-05-1839 Eeklo

    V.20 V CODDENS, Joanna Judoca 21-09-1771 Ursel       07-11-1836 Eeklo

    VI.26 M LEDEGANCK, Karel Lod. 09-11-1805 Eeklo       19-03-1847 Gent

    VI.27 V De HOON, Virgina                                   1890 Gent

    VII.3 V LEDEGANCK, Clara

    VII.4 M COGEN, Eugéne

    VIII.1 V COGEN, Anna                1867

    VIII.2 M De WEERDT, Maurice

    Na het overlijden van haar man Judocus Martens op 26 mei 1725 blijft Maria Ledeganck achter met haar twee kinderen van minder dan twee jaar oud, alsook met de twee kinderen uit het eerste huwelijk van Judocus, zes en negen jaar oud. De 25-jarige weduwe Maria hertrouwt reeds op 9 september 1725 te Hansbeke met de 23-

    jarige Petrus Van Vynckt(° Hansbeke 4-12-1702 + Ursel 30-05-1767), zoon van Christoffel en Livina De Deckere. Ze kregen nog tien kinderen die allen te Hansbeke geboren worden, vermoedelijk op een hofstede in de Broeckstraat. Het echtpaar is pas later verhuisd naar Ursel, het geboortedorp van Maria, waar beiden overleden zijn.

    Stam Karel Lodewijk Ledeganck

    Maria en Joanna Ledeganck hebben een gemeenschappelijke stamvader met Karel Lodewijk Ledeganck, namelijk Guille Ledeganck, vader van Franciscus en van Pieter. Uit het huwelijk van Franciscus met Petronilla Arens werden de zussen Maria en Joanna geboren, die met de broers Judocus en Jacobus Martens trouwden. Pieter Ledeganck huwde op 25 maart 1705 te Ursel met Judoca D’Hondt en is de betovergrootvader van de dichter Karel Lodewijk Ledeganck(1805-1847), tijdgenoot van Petrus Francies Martens.

    Jan Baptist Ledeganck, zoon van Pieter, huwde te Ursel op 7 december 1735 met Joanna Maria De Neve.

    Pieter Jacobus Ledeganck, zoon van Jan Baptist, huwde te Ursel op 28 februari 1764 met Judoca Lippens.

    Jan Ledeganck, zoon van Pieter, huwde te Adegem op 4 juli 1795 met Joanna Judoca Coddens. Hij was onderwijzer en kleine winkelier te Eeklo. Zijn echtgenote Joanna “was een dier aertsvaederlijke huysvrouwen wier geslacht schijnt uitgestorven te zijn, en die den vromen pater Poorters en den wijzen vader Cats van buiten kenden”(W. Ledeganck in “Ons Heem” Jg XII, nr 6, p 173). De toenmalige burgemeester van Eeklo staat als orangist bekend.

    Hun zoon Karel-Lodewijk Ledeganck werd op 9 november 1805 geboren in een groot gezin te Eeklo. Als kind is hij een bepaalde tijd spoeler geweest bij een linnenwever, maar toen had hij blijkbaar reeds een duidelijke lees- en schrijfdrift.Hij wordt ontdekt door Karel Vervier, gewezen bankier, daarna ontvanger, dichter en orangist. Die biedt Karel de gelegenheid op het stadhuis te gaan werken als "expeditionaris”, een bescheiden plaatsje, wat hem toeliet op eigen houtje verder te studeren. Ledeganck wordt lid van de “maatschappij voor Nederlandse letterkunde”. Hij stelt zijn eerste nog houterige pennenvruchten op. Hij studeert muziek, componeert zelfs, en is als 20-jarige al een geziene figuur in het Meetjeslandse Vlaams-culturele wereldje.

    Komt dan 1830, het Koninkrijk der Nederlanden verdwijnt, de Belgische staat ziet het levenslicht. De orangistische burgemeester wordt afgezet en Eeklo krijgt er een belangrijk burger bij: Jan-Frans Willems, de latere ‘vader der Vlaamse beweging’. Willems is om zijn orangisme als belastingsontvanger in Antwerpen afgezet en naar het veel kleinere Eeklo gedegradeerd. Ledeganck werd door Willems en Vervier flamingant en grootnederlander.

    In het begin der jaren 30 vervult Ledeganck verschillende functies: ambtenaar in Oudenaarde, griffier in Kaprijke en plaatsvervangend vrederechter. Zijn ambitie reikte verder. Hij had al op zijn eentje Latijn en Grieks gestudeerd en vatte in 1833 aan de Gentse universiteit de studie van de Rechten aan. Niet zo vanzelfsprekend voor de onbemiddelde jongeman. Men vertelt dat hij, als hij kursus wilde volgen, te voet van Eeklo naar Gent(20 km) trok en ’s avonds te voet naar huis terugkeerde om dan ’s nachts te studeren. In augustus 1835 mocht hij zich doctor in het Romeins en Modern Recht noemen.

    In 1836 werd hij vrederechter in Zomergem. Op 4 februari 1840 huwt hij te Kaprijke met Virgina De Hoon. In 1838 werd hij lid van de Provinciale Raad van Oost-Vlaanderen en hield aldaar in 1840 de allereerste rede in het Nederlands. Resultaat: met de gemeenten zou de provincie briefwisseling voeren in de door henzelf verkozen taal. Ledeganck begon ook meer te dichten.

    Intussen werkte hij, verbeten en rusteloos, aan wat hij toen als zijn hoofdopdracht beschouwde: de éérste integrale Nederlandse vertaling van het Burgerlijk Wetboek.Die kwam er in 1842 en werd herhaaldelijk herdrukt. In 1842 wordt hij provinciaal opzichter van het Lager Onderwijs voor de provincie Oost-Vlaanderen. In 1844 wordt hij samen met Hendrik Conscience lid van het ‘Nederlandsch letterkundig Genootschap’ te Leiden, en in 1845, alweer met Conscience, krijgt hij de eretitel van ‘geaggregeerd hoogleraar’ aan de Gentse universiteit.

    “Zijn blijvende faam dankt Karel Lodewijk Ledeganck hoofdzakelijk aan een breed opgezette nationale trilogie “De drie Zustersteden”(1846), zijn zwanezang en het hoogtepunt van zijn dichterlijke bedrijvigheid. De stoere, zeer rythmische ode aan Gent, de elegische zangerige strofen aan de doode maged Brugge, de jubelende hulde aan Antwerpen brachten hun dichter onmiddellijk een populariteit zoals geen Vlaams poëet voor noch na hem heeft bereikt”(J.F.J. Heremans in ‘Gedichten van K.L. Ledeganck met eene Levensschets des dichters’ Gent 1856 p X). Jan Heremans noemde Ledeganck ook de geliefkoosde zoon van Vlaanderen.

    Een paar citaten over Gent:

    gij zijt niet meer, gelijk weleer,

    De trotsche wereldstad die koningen deed beven,

    gij zijt niet meer dat leeuwennest,

    dat wijd geducht gemenebest dat tot de wereld sprak,

    het hoofd fier opgeheven.

    Of nog

    blijf steeds uw Vlaamsche oorsprong waard

    wees Vlaamsch van hert en Vlaamsch van aard.

    De gezondheidstoestand van Ledeganck ging verder achteruit, maar hij bleef dichten tot op zijn sterfbed. Vier dagen voor zijn dood schreef hij nog dit Gent-gedicht:

    ’t wie kent die stad waar alles nog van Vlaanderens grootheid spreekt

    waar ontrouw, walscheid en bedrog, van schande nog verbleekt?

    Die schone stad is ons bekend, ’t is Vlaanderens hoofdstad Gent

    Op 19 maart 1846 overleed hij, en op de Sint-Amandsbergse Campo Santo werd hij begraven, vlak bij het monument van zijn mentor J.F. Willems.

    Te Eeklo werd een halve eeuw na zijn dood een standbeeld van Karel-Lodewijk Ledeganck opgericht, gebeeldhouwd door Julius Lagae die ook het Rodenbachbeeld in Roeselare en het Guido Gezellebeeld in Brugge ontwierp. De inhuldiging bracht een massa volk op de been, tot en met kroonprins Aalbrecht (de latere koning Albert I) die er een Vlaamsche toespraak hield.

    Standbeeld van K L Ledeganck te Eeklo

    Ook meerdere straten, ondermeer te Gent, dragen de naam van Karel-Lodewijk Ledeganck. Zijn kleindochter Anna Cogen(°1867) huwde met Maurice De Weert die schepen werd van de stad Gent. Als schilderes is zij gekend onder de naam Anna De Weert. Vanaf omstreeks 1896 woonde Anna ’s zomers in Hof ter Neuve te Afsnee aan de Leie. Het is nu nog een schitterend buitenverblijf aan de Veurestraat , verbouwd van een voormalige hoeve met een oude XVIIe eeuwse kern.

    Bijlage 4.4 Families Braet te Hansbeke

    De in het Salomonsoordeel(1774) betrokken baljuw Frans Braet,zoon van Jan en Joanna Vande Walle alsook zijn broer Gillis Braet en verder Theresa Braet, dochter van Gillis en ook nog Pieter Braet, schoonvader van Gillis en Joseph Braet, zoon van Pieter, spelen een rol in meerdere merkwaardige gebeurtenissen die geschetst worden in ‘Mensen van Vlees en Bloed’. Daarom even een schets van deze familie, gevolgd door deze 4 ware verhalen die tekenend zijn voor het Hansbeekse dorpsleven in de XVIIIe eeuw.

    Vooreerst een verhaal waarbij een dienstknecht van Pieter Braet betrokken is.

    Een op zijn recht staande landbouwer(1747)

    Roelant Maes, landman, pachtte sinds 1738 de hofstede gelegen langs de oostkant van de doorenbuschstraete en ten oosten palende aan het laeckstraetje loopende van de doorenbuschstraete suytwaert op al drayende naer de eystackers ligghende ten suyden ende tsenve straetien. Hij gebruikte ondermeer ook het eeckstuck, een partij land langs de oostkant van het laeckstraetje alwaer hij van wederzijden (aen)ghelant was.

    Graskanten langs straten en veldwegen werden toen blijkbaar volgens costume door de aangelanden als wei- en hooiland gebruikt.

    Landbouwer Maes had reeds herhaaldelijk bij de baljuw Frans Braet en bij de officier Pieter Trioen geklaagd dat het gars in het laeckstraetje loopende naer d’eystackers van tijdt afgheten ende gepatureerd wierdt op de kanten waar hij aangelande was. De baljuw en de officier hadden hem telkens beloofd dat sij daer op reflectie souden nemen doch dat sij diesalvens niet en conden ageeren ende calaigne doen sonder daer ontrent ghetuyghen thebben of ten minstens het sight.

    Dienvolgens had Maes menighmael het laeckstraetjen ghefrequenteerd en op 1 augustus 1746 gezien dat Lieven Germain, koewachter van Christoffel Lambrecht, tussen drie en vier uur met twee coeybeesten het gars in het straetjen heeft gepatureerd, en Lieven Dobbelaere hiervan getuige was.

    Uiteindelijk werd op 14 juni 1747 hieromtrent een enqueste gehouden. De 30-jarige arbeider Lieven Dobbelaere zv Jan verklaarde dat hij ontrent de ougstmaent van 1746 smorgens de horte vruchten van Roelant Maes is gaen picken staende op een partije lant het eeckstuck ghelegen op de oostcant van het laeckstraetjen alwaar zijn werkgever opdifferente plaetsen ende namelijck achter sijn hofstede van wederzijden ghelant was als pachter ende ghebruycker. Om 7 à 8 uren ’s morgens kwam Lieven Germain, koewachter van Christoffel Lambrecht wonende in de omwalde hofstede op de noordkant van de Voordestraat(nu Voordestraat 4), langst ende vande noorteynde van ’t laeckstraetjen met twee coeybeesten die hij leyde yder in een seel, waarschijnlijck om te gaen wachten naer Lambrechts lant ofte elders. Terwijl zij een weynigh tijt in cautenantie ghetreden zijn, hadden de koeien omstreeks het hofgat van boer Maes eenigh gars afgeweet ende daer mede maer een moment tijt doende geweest sijn, maar twee ofte drij beten.

    Lieven Germain zv Alex 18jaar, dienstknecht bij Pieter Braet, zegde dat hij van 3 mei 1746 tot 3 mei 1747 bij Christoffel Lambrecht leerjongen van weven en koewachter was. Hij bekende dat hij in of ontrent de ougstmaent 1745, in de voormiddag tussen 7 en 8 uur twee coeybeesten elck in een seel langst het laeckstraetjen naer d’eystackers van boer Lambrecht gedreven heeft om de selve coeyen aldaer te wachten. Gecommen sijnde achter d’hofstede van Roelant Maes omstreeks het hofgat had Lieven Dobbelaere, die op het eeckstuck tarwe aan het pikken was, tot hem geroepen sonder dat hij tsenve verstont.Daarom vroed hij:”Wat roept gij,Lieven”. Lieven zij:”Is ulieden vlasch ghesleten”, waarop hij dan antwoorde: “Neen, wij slijten van daghe, gheheel den dagh”, sonder dat tusschen hen voordere redens sijn verhandelt.

    Tijdens dit kort onderhoud stond de koewachter met sijn coeyen stille om de vraege te anhooren, die door die occasie een weinig tijd int gras langs het straatje hebben gebeten. Op dat ogenblik kwam Roelant Maes uit het hofgat die hem vermaande:”Waer om wacht gij u coeyen daer” waarop hij antwoordde: “Ick en wachte daer niet, boer Maes”, waarop de landbouwer repliceerde:”’t Is wel, ick neem kennisse, ick gae naer Pieter Trioen”. Lieven Germain ontkende tijdens de enqueste evenwel dat hij de koeien in het laeckstraatje liet grazen ofte daer toe van sijnen meester eenigh last ghehadt om sulcx te doen.

    Volgens de getuigenissen van deze twee dienstknechten ging de klacht van boer Maes(die zich blijkbaar over het uur van de feiten vergiste) om een bagatel. De verklaringen van Pieter Braet op 6 september en van Joannes Van Bastelaere op 14 september 1747 waren daarentegen zeer bezwarend. Pieter Braet zv Gheert,60j, landman, was eigenaar van enkele partijen land aan weerszijden van het laeckstraatje en passeerde bijna dagelijks langs die veldweg. Twee of drie jaren geleden had hij gezien dat Pieter Cooman, toen dienstknecht bij Christoffel Lambrecht, de koeien van zijn meester in het straatje liet grazen en ook Lieven Germain, die bij hem in dienst kwam, had in 1746 hetzelfde gedaan.

    Joannes Van Bastelaere zv Lieven 52j landsman pachtte van Frans Poelman een partij land de laeckt en kwam ook dikwijls langs het laeckstraatje. Hij had in 1744 gezien dat Pieter Cooman de koeien van boer Lambrecht sonder seelen door het straatje dreef en er de graskanten liet afgrazen.

    Gillis Braet , zoon van schipper Jan en Joanna Vande Walle, huwde op 29 november 1721 met Livina Braet, dochter van Pieter(molenaar) en Petronilla Van Maldeghem. Uit dit huwelijk werden 15 kinderen geboren. In 1764, 12 jaar na het overlijden van Gillis, woonde weduwe Braet met haar zieke 23-jarige dochter Theresa op een behuyst hofstedeken ende erfve langs de oostkant van de Doorenbuschstraete. Theresia was vanover lange jaeren ende tijdelijck overvallen geweest met de sessen.

    Verdronken in een wal(1764)

    Op zaterdagavond, 3 maart 1764, kwam Joanna Germain, jongedochter die bij de weduwe Braet inwoonde, bij Pieter Sutterman zv Pieter, audt burchmeester en de leenman, aankloppen. Ze vertelde ontredderd dat Theresia niet thuys en was bij haer moeder die sieck lagh met de roose.

    De ex-burgemeester, 77 jaar oud, vreesde dat het ziekelijk meisje mogelijk in de wal gevallen was, die achter hun huis lag. Hij ging hulp halen bij Pieter De Vogelaere zv Jan, 38 jaar oud, molenaar, die tegenover het huis van de weduwe Braet woonde. Zij spoedden zich naar de wal en vonden er inderdaad de ongelukkige dochter in het water. Frans Braet, baljuw van de heerlijkheid en maternele oom van het meisje, werd verwittigd en kwam onverwijld ter plaatse. Men droeg het dode meisje in het huis van haar moeder. Omstreeks 9 uur werd het stoffelijk overschot door de wethouders aanschouwd en in hun tegenwoordigheid door chirurgijn Jacob Vander Sickel onderzocht. Theresia Braet werd in de kerk begraven.

    Frans Braet, als baljuw, was ook bevoegd voor het toezicht op herbergen.

    Een verboden jeneverkroeg(1777)

    Bij haere Majesteits placcaeten ende naementlijck het decreet vanden 5 september 1722, was het ten strengste verboden brandewijnen te debiteren met cleene maeten buyten de geoctroyeerde herbergen.

    Marten De Vos, insetene der prochie ende heerelijckhede van Hansbeke, scheen zich aan dit verbod niet te storen. Hij werd, bij requeste vanden 12 maert 1777, door baljuw Frans Braet betrocken ter causen dat hij als cantynier tsijnen huysse hadde anveirt alle soorten van persoonen, die hij bedient hadde van brandewijnen met cleene maeten, ende aldaer te laeten saete hauden. Dergelijke toestanden konden niet gedoogd worden omdat in sulcke huysen dickwijls groot ramour ende desorders gebeuren, tot stoornisse van het publicq, tot sonderlynge opde sondaegen als heylichdaegen.

    Marten De Vos, die beboet werd, verklaarde in wettelijcke vierschaer op 16 juli daaropvolgend, ten overstaan van de baljuw, burgemeester en schepenen, om voordere costen t’ontgaen sig daerjegens niet te willen opposeren als sijnde wel ende ten rechten betrocken. Hij beloofde ootmoedig van sulcx niet meer te doene.

    Joseph-Frans Braet(°1746), broer van Pieter en oom van de verdronken Theresia, is in 1762 getuige van handgemeen in het wethuis.

    Een handgemeen in het wethuis(1782)

    De herberg tegenover de kerk, sinds 1740 bewoond door Lucas Lampaert, werd in 1773 verbouwd tot een breedhuis met bovenverdieping. Vanaf toen zetelde er de schepenbank van de heerlijkheid Hansbeke. Op zondag 10 maart 1782 werd er in het nieuw wethuis duchtig gevochten. Omstreeks 7 uur ’s avonds ontstond in de schepenkamer een twist waarbij bakker Ramond Ide, vergezeld van Pieter Braet jongman, beide wonende te Bellem, betrokken was.

    Joseph-Frans Braet zv Pieter 36 jaar zag dat Ide aan Frans Provijn zv Pieter eenen slach gaf zodat de hoet van sijn hooft viel. Gheeraert Standaert zv Pieter, burgemeester van de heerlijkheid van Hansbeke, die op de voute met een gezelschap kaart speelde, riep de bakker bij hem met het doel de ruzie te sussen. Na een kort verblijf op de voutekamer ging Ide naar de keuken. Korte tijd nadien kwam hij in groote haeste wederom naar de opkamer, achtervolgd door verscheidene personen. Toen hij hen van de voute wilde steken vlogen de gebroeders Provijn hem in het haar. Ze sprongen ook op Benedict Vande Voorde zv Andries die hen het vechten trachtte te beletten. Ide heeft de broers dan met zijn vuisten geslagen tot het bloed van hen afdroop.

    In de late avond klopten Pieter en Frans Provijn aan bij Jan-Francies Vander Sickel 29 jaar, chirurgijn te Hansbeke. De wondheler verbond hun kwetsuren om het bloed te stelpen en visiteerde hen ook nog eens ’s anderdaags.

    Twee jaar na het Salomonsoordeel(1774) van de vierschaar voorgezeten door baljuw Frans Braet huwt de betrokken dochter Livina Maenhout met Jacobus Martens, zoon van Joannes. Samen krijgen zij 10 kinderen, waarvan er 4 vroegtijdig overlijden. In 1783 kregen zij zelfs twee kinderen die beide datzelfde jaar overleden: Joanne Maria werd op 6 januari geboren en overleed 5 dagen later terwijl op 9 december een naamloos kind dood geboren werd. Nog een jaar later, op 9 december 1784, werd Joannes geboren, maar hij overleed toen hij net geen jaar oud was. De oudste zoon Carolus-Franciscus stierf op 10 maart 1791, op 13-jarige leeftijd.

    In 1996 publiceerde André Braet uit Erembodegem “ De Braetroute” waarin ondermeer de voorouders van de familie Braet te Hansbeke besproken worden, van Pieter Braet (1470-1540) tot Pieter Braet (1724-1788). Vanaf 1694 werd de Hansbeekse molen uitgebaat door de familie Braet. Pieter Braet was molenaar en baljuw (1718-1724) en de volgende molenaar Frans was baljuw tot 1788.



    Geef hier uw reactie door
    Uw naam *
    Uw e-mail *
    URL
    Titel *
    Reactie *
      Persoonlijke gegevens onthouden?
    (* = verplicht!)
    Reacties op bericht (0)



    Archief per week
  • 03/09-09/09 2007
  • 20/08-26/08 2007
  • 06/08-12/08 2007
  • 30/07-05/08 2007
  • 23/07-29/07 2007

    Archief per week
  • 03/09-09/09 2007
  • 20/08-26/08 2007
  • 06/08-12/08 2007
  • 30/07-05/08 2007
  • 23/07-29/07 2007

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    Klik hier
    om dit blog bij uw favorieten te plaatsen!

    Blog als favoriet !

    Klik hier
    om dit blog bij uw favorieten te plaatsen!


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!