Inhoud blog
  • ALFABETISCHE PERSONENLIJST (hoofdstukken 5 tot 8)
  • ALGEMENE OPMERKING
  • 8.4. Bijlagen
  • 8.3. Enkele activiteiten bij voorouders, afstammelingen en aanverwanten
  • 8.2 Afstammelingen van Stoffel Martens
    Inhoud blog
  • ALFABETISCHE PERSONENLIJST (hoofdstukken 5 tot 8)
  • ALGEMENE OPMERKING
  • 8.4. Bijlagen
  • 8.3. Enkele activiteiten bij voorouders, afstammelingen en aanverwanten
  • 8.2 Afstammelingen van Stoffel Martens
    Zoeken in blog

    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Vijf eeuwen familie Martens

    04-09-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.8.3. Enkele activiteiten bij voorouders, afstammelingen en aanverwanten

    8.3 Enkele activiteiten bij voorouders , afstammelingen en aanverwanten

    8.3.1 Lokale politieke activiteiten

    De hoofdstamlijn Martens is vanaf het midden van de XVIe tot in de tweede helft van de XXe eeuw nagenoeg met elke generatie nauw betrokken bij het plaatselijk bestuur. De grootste lokale machtsconcentratie te Hansbeke en Bellem loopt vanaf de Hansbeekse baljuw Jacob Martens, bij het begin van de XVIIe eeuw, tot de Bellemse burgemeester Jan Martens bij het begin van de XVIIIe eeuw, over de Hansbeekse baljuw Jan Martens en de Bellemse burgemeester Guilliame Martens.

    Stoffel Martens (1494-1554) werd geboren toen het Bourgondisch tijdperk net achter de rug was en vervangen werd door de heerschappij van de Habsburgers. De levensloop van Stoffel valt in de tijd grotendeels samen met deze van Karel V. Hij onderging de vereniging van de Zeventien Provincies en beleefde zowel de Gentse opstand van 1539 als de wraakmaatregelen van 1540.

    Zijn zoon Jan (+1575) zag Filips II aan de macht komen en leefde in de tijd van de landvoogdes Margareta van Parma. De Beeldenstorm ging evenmin onopgemerkt voorbij. Als schepen van Merendree was Jan niet enkel collecteur maar ook één van de grote betalers van de door Alva ingestelde XXe penning. Jan Martens overleed net voor de Pacificatie van Gent (1576) en ook de Calvinistische republiek te Gent (1577-1584) kwam er na zijn overlijden.

    Stamvader Jacob Martens (1560-1618) leefde onder de Spaanse vorst Filips II (1555-1598) en in de semi-onafhankelijke Zuidelijke Nederlanden met Albrecht en Isabella (1598-1621). Hij beleefde woelige jeugdjaren met de Beeldenstorm en was 24 jaar oud toen de Calvinistische republiek te Gent tot een einde kwam. Met Alexander Farnese en na de val van Antwerpen (1585) kwamen de Zuidelijke Nederlanden opnieuw volledig onder Spaanse controle en vluchtten tienduizenden calvinisten. Als baljuw van de Heerlijkheid Hansbeke bleef hij ongetwijfeld aan de zijde van de bewindvoerders. De Hansbeekse baljuw Baudewijn De Meyere was waarschijnlijk eveneens verwant aan de stam Martens.

    In de volgende generatie werd Jan (1590-1646), de oudste zoon van Jacob, eveneens baljuw te Hansbeke. Zoon Pieter (1602-1653) werd kerkmeester te Bellem en een derde zoon Gheraert Martens werd schepen te Hansbeke. De voorvaders Baudewijn Maenhoudt en Gherolf Lamme waren respectievelijk burgemeester en schepen te Hansbeke. De verwante Pieter De Muynck werd baljuw en Jacques Van Vynckt werd burgemeester te Hansbeke. Zij bleven blijkbaar loyaal onder het direct Spaans Bewind, met Isabella als landvoogdes (1621-1633). Deze vierde generatie Martens sloot af bij de Vrede van Munster, waarbij Spanje de Verenigde Nederlanden erkende. Na baljuw Jan Martens, verdacht van sympathieën voor de doopsgezinden, kwam een voorlopig einde aan de machtspositie van de stam Martens te Hansbeke en verschoof de basis naar de naar Bellem uitgeweken familietak van Pieter Martens. Deze generatie beleefde politiek een bijzonder woelige tijd. In 1645, tijdens de laatste fase van de Tachtigjarige Oorlog, legerden vande maent luny tot ontrent den xven october 1645 loreynsche troepen te Hansbeke en waren alle parochianen gevlucht soo vande loreynsche soldaten als franschen vijant.

    In de vijfde generatie werd Guilliame Martens (1628-1709), zoon van Pieter, burgemeester te Bellem. Hij was 20 jaar toen de Vrede van Munster gesloten werd en onderging de overgang naar het Oostenrijks Bewind. Hij beleefde de moeilijke jaren 1658-1713 toen opeenvolgende oorlogen de Spaans-Habsburgse Nederlanden verwoestten. De te Hansbeke wonende voorvader Joos Sutterman werd schepen te Bellem. In 1654 werd Artois vrijgegeven, bepalend voor de huidige grens tussen België en Frankrijk, maar vanaf 1678 werd het Gentse herhaaldelijk bezet door Franse troepen. Het werd een rampzalige laatste kwarteeuw, met een dieptepunt in 1692-1693 met mislukte graanoogsten, hongersnood en allerlei voorbijtrekkende legers. Na het overlijden van Karel II in 1700 kwam daar de Spaanse Successie-oorlog (1701-1714) nog bovenop.

    Niettemin kon de volgende generatie Martens haar positie te Bellem handhaven, vermits Jan (1656-1729), zoon van Guilliame, er eveneens burgemeester werd. Jan was nog vrij jong tijdens de dramatische jaren 1692-1693. Tijdens de jaren 1703-1705 kreeg Jan en het Bellemse bestuur te maken met afpersingspraktijken van de

    Hollandse legerleiding en had men schrik van de doortrekkende en ingekwartierde legers uit Noord en Zuid. Na de Successie-oorlog en de Vrede van Utrecht (1713) kwamen de Zuidelijke Nederlanden onder Spaans Bewind, met aanwezigheid van het Oostenrijks leger (1713-1792). Toen Jan aan het bestuur stond van de Baronie van Bellem en Schuervelde was de Brugse vaart, met meerdere forten, een verdedigingslinie tegen invallen uit het Noorden.

    De zevende en achtste generaties, met Judocus (1686-1725) en Joannes (1719-1801), keerden terug naar Hansbeke, waar zij aanvankelijk geen politieke mandaten bekleedden en zich toespitsten op de uitbouw van hun boerderijen. De voorvader Petrus Sutterman werd er burgemeester en de verwanten Frans Baert en Gilles Lambrecht werden baljuw en burgemeeter. Het is de periode van Maria Theresia van Oostenrijk en van haar zoon Jozef II (1765-1780). Gedurende zijn latere levensjaren hoorde Joannes Martens zeker van de Franse revolutie (1789) en onderging hij de Franse bezetting (1792) en annexatie (1794).

    Generatie negen, met Carel Martens (1766-1837), beleefde een uitzonderlijk aantal regimewisselingen:

    - Jozef II (1765-1780) en het Oostenrijks Bewind tot 1792

    - de Franse overheersing (1792-1814) en het leger van Napoleon (1801-1814)

    - het Hollands Bewind (1815-1830)

    - het onafhankelijke België.

    Carel was 23 wanneer de Franse revolutie uitbrak, 27 bij de Franse annexatie in het Département de l’Escaut, 29 bij de opheffing van de blokkade van Antwerpen en 35 wanneer de legers van Napoleon de plak zwaaiden. Hij beleefde het dat 20 jonge dorpsgenoten sneuvelden in het leger van Napoleon. De laatste jaren van de XVIIIe eeuw ondergingen de Zuidelijke Nederlanden talrijke plunderingen en opstanden (1798) op het platteland. In het onafhankelijke België had Carel een duidelijke vinger in de pap bij de samenstelling van het eerste gemeentebestuur. Hij werd schepen en spoedig opgevolgd door zijn neef Judocus-Francies. Iets verderop werd een andere voorvader, Joannes De Waele, burgemeester te Poesele. De Hansbeekse burgemeester Pieter Schaubrouck was eveneens verwant aan de familie Martens.

    Petrus-Francies Martens (1810-1900), zoon van Carel, overspande bijna de volledige XIXe eeuw. Hij werd geboren tijdens de Napoleontische tijd in het Franse Département de l’Escaut, onder een verfransende administratie en justitie. Hij groeide op onder het Hollands Bewind, met een aanzet tot vernederlandsing. Als volwassene in het opnieuw verfransend België beleefde hij de crisisjaren 1830-1847 met de hongerjaren 1845-1846, de ontsluiting door de spoorwegverbinding, en ook de grote crisis van 1890, als aanzet voor een exodus naar Amerika. Petrus-Francies was schepen van Hansbeke toen het algemeen meervoudig stemrecht voor mannen werd ingevoerd. De voorvader August Hanssens werd er eveneens schepen. Bij de verwanten uit die tijd waren twee Hansbeekse burgemeesters, namelijk Boudewijn Maenhout en Charel Deseille en werd Pieter-Jan De Muynck schepen.

    In het Hansbeke van de XXe eeuw kenden de generaties 11 en 12, met Emiel Martens (1871-1955) en zijn zoon Marcel (1903-1989) twee wereldoorlogen, gescheiden door de economische crisis van de jaren dertig. Emiel, zoon van Petrus-Francies, bekleedde geen politieke mandaten, maar maakte deel uit van een generatie waarbij drie schoonbroers zitting hadden in de gemeenteraad, waarbij drie verwanten schepen werden te Hansbeke, en waarna Charles Van Vynckt, zoon van zijn oudere zus Maria Martens, gedurende meerdere decennia een schepenambt bekleedde.

    Marcel Martens beleefde eveneens de grote conflicten gedurende de eerste helft van de XXe eeuw en observeerde bovendien de ‘boom’ van de ‘golden sixties’ en de eerste stappen naar de Europese éénwording en de globalisering, waarvan vooral de volgende generaties de vruchten zouden plukken. Na Charles Van Vynckt kwam Marcel in de gemeenteraad van Hansbeke en werd schepen. In 1958 zetelde hij voor de Katholieke Volkspartij met Boudewijn de Bousies-Borluut en in 1964 voor de Vrije Volkspartij met Baziel Muys. Meerdere verwanten hadden eveneens zitting in het schepencollege. Verdere verwanten werden burgemeester te Vinderhoute en te Ursel. De volgende generaties, na de grote fusies van gemeenten en nadat ook op het lokale vlak de nationale politieke partijen hun zegje kregen, was de familie Martens niet meer betrokken bij het gemeentelijk politieke leven. In de stamlijn van voorvader Joannes De Waele, zoon van Francies en Monica Ledeganck, werden zijn afstammelingen Ivan Cocquyt en André Claeys nog schepen van respectievelijk Poesele en Deinze.

    Naast deze mandaten in schepencolleges waren meerdere voorouders en verwanten gedurende kortere of langere periodes gemeenteraadslid, vooral te Hansbeke, Nevele en Poesele. In generatie 14 was David Martens politiek actief in de groene beweging en als universiteitsstudent zelfs kandidaat bij de Oost-Vlaamse provincieraadverkiezingen en voor de Raad van Bestuur van de Universiteit Gent.

    Baljuws, burgemeesters of schepenen bij voorouders en aanverwanten

    Gene-

    ratie

    voorouders

    naam functies

    Andere verwante generatiegenoten

    naam functies

    1

    Stoffel Martens

    (1494-1554)

    Getuige Lovendegem bij Raad van Vlaanderen

    2

    Jan Martens

    (+1575)

    schepen Merendree

    collecteur XXe penning

    3

    Jacob Martens

    (1560-1618)

    baljuw Hansbeke

    entfangere Hansbeke

    Baudewijn De Meyere

    baljuw Hansbeke

    schepen Bellem en Sch.

    4

    Jan Martens

    (1590-1646)

    Pieter Martens

    (1602-1653)

    Baud. Maenhoudt

    (1607-1668)

    Gherolf Lamme

    (+1647)

    baljuw Hansbeke

    curator/procureur

    kerkmeester Bellem

    burgemeester Hansbeke

    schepen Hansbeke

    Gheraert Martens

    Pieter De Muynck

    Jacques Van Vynckt

    schepen Hansbeke

    kerkmeester Hansbeke

    baljuw Hansbeke

    burgemeester Hansbeke

    5

    Guilliame Martens

    (1628-1709)

    Joos Sutterman

    (1596-1680)

    burgemeester Bellem

    en Schuervelde

    schepen Bellem

    en Schuervelde

    Olivier Heytens

    notabele Bellem

    6

    Jan Martens

    (1656-1729)

    burgemeester Bellem

    7

    Judocus Martens

    (1686-1725)

    Petrus Sutterman

    (1687-1773)

    -

    burgemeester Hansbeke

    Frans Braet

    Gilles Lambrecht

    baljuw Hansbeke

    burgemeester Hansbeke

    8

    Joannes Martens

    (1719-1801)

    -

    Pieter Van Vynckt

    Jan Baptist Sutterman

    burgemeester Ursel

    schepen Hansbeke

    9

    Carel Martens

    (1766-1837)

    Joannes De Waele

    (1801-)

    schepen Hansbeke

    assessor

    burgemeester Poesele

    Pieter-J Schaubrouck

    Judocus-Fr. Martens

    burgemeester Hansbeke

    assessor Hansbeke

    10

    Petrus-Fr Martens

    (1810-1900)

    August Hanssens

    (1792-1887)

    schepen Hansbeke

    schepen Hansbeke

    Boudewijn Maenhout

    Pieter-Jan De Muynck

    Charel-J De Seille

    burgemeester Hansbeke

    schepen Hansbeke

    burgemeester Hansbeke

    burgemeester Aalter

    11

    Emiel Martens

    (1871-1955)

    -

    Leon Van Der Plaetse

    Henri De Schuyter

    Timor De Seille

    schepen Hansbeke

    schepen Hansbeke

    schepen Hansbeke

    12

    Marcel Martens

    (1903-1989)

    schepen Hansbeke

    Charles Van Vynckt

    Henri De Maegd

    Basiel Muys

    Raymond Verhelst

    Cesar Baele

    Aimé Van Daele

    René Bruggheman

    schepen Hansbeke

    schepen Hansbeke

    burgemeester Hansbeke

    schepen Hansbeke

    schepen Hansbeke

    burgemeester Vinderh.

    burgemeester Ursel

    8.3.2 Politie en justitie

    Tot het einde van de XVIIIe eeuw bestond er op het plaatselijk vlak een nauw verband tussen het bestuur van de heerlijkheden en de rechtspraak. De baljuw was openbaar aanklager en, als voorzitter van de vierschaar, tevens uitvoerder van de vonnissen. De schepenbank hielp de rechtspraak uitoefenen. Voor de schepenbank gebeurden bovendien allerlei wettelijke passeringen zoals akten betreffende erfenissen, voogdij voor minderjarige wezen, staten van goed en registratie van transacties van onroerende goederen. Voor de opéénvolgende generaties Martens zijn hiervan meerdere documenten bewaard gebleven.

    De eerste bekende betrokkenheid van de familie Martens gaat terug tot een rechtsgeding voor de Raad van Vlaanderen in 1554, waarbij Stoffel Martens verklaarde dat hij omstreeks 1535 aanwezig was in Het Schild van Bourgondië te Lovendegem, bij de verkoop van twee bunders land aan zijn zwager Jan Kerckaert. In generatie 2 zetelde zijn zoon Jan Martens (+1575) als schepen van de heerlijkheid en vierschaar van Merendree. Hij moest daardoor niet enkel recht spreken, maar ook optreden als collecteur van de XXe penning op de verkoop van onroerend goed. In het stadsarchief van Gent berust een kohier uit 1577 waarin na zijn overlijden de tauxatie van zijn bezittingen op naam van zijn weduwe werd ingeschreven.

    Voor de derde generatie zijn meerdere documenten met betrekking tot Jacob Martens (1560-1618) bewaard gebleven, hetzij als schepen en later baljuw van Hansbeke, hetzij als grondeigenaar en erflater. Reeds op 23 januari 1602 komt zijn naam voor als schepen, wanneer de dynghedach van de wethouders werd gehouden ten huyse van Jaques Martens. Op 7 februari 1602 staat zijn handtekening onder het proces-verbaal van de wettelijke verkoping van vier in beslag genomen koeien. Dat hij na zijn aanstelling tot baljuw schulden had blijkt uit een vordering van 20 schellingen als intresten op een lening, genotuleerd op de dynghedach van 22 januari 1602: Pieter De Zutter heesscher contra Jaques Martens bailliu, daer dheesscher es heesschende XX Schellingen grooten van gheleende ghelde.

    Tussen 1606 en 1612 getuigen meerdere wettelijke passeringen, akten en rekeningen van de ambtsperiode van Jacob Martens als baljuw. Op 4 januari 1625, dit is bijna 7 jaar na zijn overlijden, werd door de toenmalige baljuw nog naar zijn voorganger verwezen in een geschil rond een onbetaalde overname. Vermits Jacob Martens meerdere eigendommen had komt zijn naam ook voor bij meerdere grondtransacties en staten van goed, met partijen land in Merendree, Vinderhoute en Hansbeke. Ook zijn hertrouwde weduwe Livina Claeys wist hoe ze haar rechten moest verdedigen. Een geschil door Jan Plaetsaert aanhangig gemaakt op de dynghedach van 16 januari 1619 werd nadien bij faulte van heesch geseponeerd. Het jaar daarop liet zij door de wethouders van Hansbeke en Bellem beslag leggen op eigendommen van Charles Weynandt, en tussen 1621 en 1631 vorderde haar tweede man een vergoeding voor onderhoudt van de soldaten die bij hen ingekwartierd lagen.

    Voor de vierde generatie bleven gerechtelijke stukken bewaard van de zonen Jan (1590-1646), Pieter (1602-1653) en Gheeraert Martens (1609-1678). Van de oudste zoon Jan, die eveneens baljuw werd, bleven documenten bewaard over de periode 1615 tot 1638. Nadat hij op 24 oktober 1619 de eed had afgelegd van leenman van het leenhof van Hansbeke eiste hij in 1621 vergoeding voor het inkwartieren van twee spaengaerden en voor het leveren van caerpe, hesp en brood om de soldaten te onderhouden. Later kreeg hij ook een sekere troep duytsche soldaten op zijn erf, waarvoor hij vergoeding opeiste. Hij zetelde reeds in de schepenbank toen hij zelf op 20 augustus 1625 voor de vierschaar werd gedagvaard wegens het afranselen van een Spaans soldaat. Hoewel hij en zijn kompaan Cornelis Bayens verzochten omme gratie voor recht werden zij op 4 september 1625 veroordeeld tot een zware geldboete. Toch werd Jan nadien baljuw en kreeg hij de ondankbare opdracht om op 24 oktober 1629 in wettelicke ghebannen vierschaere namens de Heer van Hansbeke beslag te leggen op de onroerende goederen van zijn voorganger, oud-baljuw Lieven Van Kerrebrouck. Bij aucthorisatie van mijn edele heeren van de Raede van Vlaenderen fungeerde Jan Martens als executeur van het vonnis.

    Na het overlijden van zijn vrouw Barbara op 3 maart 1636 werden door de schepenbank voogden aangesteld voor zijn 9 minderjarige kinderen en beloofde Jan volgens de staet ende verclaers van goede zijn kinderen te onderhouden van ate dranck cledene ende gheredene tot aen hun huwelijk ofte andere heerlijcke staete.

    In 1638 werd Jan tweemaal voor de vierschaar gebracht, maar telkens won hij het pleit. Na het overlijden van zijn tweede vrouw werd voor hun dochter Vijnken een staat van goed opgesteld waardoor Jan beloofde zijn dochter 12 ponden groten te geven als sij sal commen ten eenygen staete tsij geestelick of weireltlick ofte bij getijdige haude.

    Dat zijn naar Bellem verhuisde broer Pieter reeds in 1629 goed bij kas was kan blijken uit het feit dat hij er aan de kerkmeesters geld verstrekte met recht op 20 schellingen rente per jaar.

    De jongere broer Gheeraert werd schepen en kerkmeester te Hansbeke. Zijn naam komt voor op meerdere akten bij de verhandeling van onroerende goederen, en ook bij minstens 3 betwistingen voor de vierschaar. Op tweede paasdag 1655 gooide zijn knecht Lieven Winne woonende ten huyse van Gheraert Martens in herberg Hove een bierpot naar Baudewijn Blomme, die hierbij gekwetst werd. Op 6 oktober 1659 veroorzaakte de 50-jarige Gheeraert krakeel om het recht op overpad toen hij te peerde op het hof van Jan Van Daele kwam. Na het overlijden van zijn dochter Clausijntje in het kraambed kwam het in 1660 tot een proces voor de schepenbank wegens een meningsverschil met zijn schoonzoon Boudewijn Maenhout betreffende de erfenis en het weghalen van meubelen door zijn dienstknechten Jan Van Hulle en Gheert Van Vooren.

    Voor de vijfde generatie zijn gerechtelijke documenten beschikbaar voor sommige afstammelingen van Pieter te Bellem en van Jan te Hansbeke. Bij de kinderen van Jan (Sara, Jacques, Suzanna, Francisca en Janneken) betreft het vooral zakelijke aangelegenheden en betalingsproblemen maar ook schermutselingen in de herberg van Suzanna (1670) of nachtrumoer op het kerkhof (1688) veroorzaakt door Mattheus en Jacques Martens, kleinkinderen van Jan. Van de verwante families van Jan zijn er verder de betwistingen aangaande een vleeschelicke conversatie tussen Gerolf Braet en Janneken Tuytschaver (1627) en van de messentrekker Marten Claeys (1639), tweede man van Janneken Tuytschaver.

    Bij de afstammelingen van Pieter komt zijn zoon Guilliame Martens (1628-1708) te Bellem in de schepenbank. Van Guilliame zijn niet enkel stukken bewaard aangaande transacties van gronden en staten van goed, maar ook aangaande het bestuur van de Baronye van Bellem ende Schuervelt tussen 1672 en 1695. Guilliame komt er in voor als grootte ghelande, als notabele, als schepenen of als burchmeestere. De aanstellingsakte van 8 augustus 1692 als burgemeester van Bellem door d’eersaeme Jan Rotsaert bailliu der prochie ende baronije van Bellem ende Schuervelt … vuyt crachte van schriftelijcke last … bij Joncker Maximiliaan Anthone Rym heire van Ramelaere etha … bleef bewaard. Janneken Martens (1633-1673), zus van Guilliame, was pas 17 toen zij te Gent beviel van een onwettige dochter. Juridisch merkwaardig is dat de doopakte toch werd ingeschreven in het parochieregister van Bellem, met vermelding van Boudewijn Heytens als vader van het kind. Nadien trouwde Janneken met Boudewijn en vestigde zich te Ingelmunster.

    Jan Martens (1644-1709), een achterkomertje van Pieter, zorgde voor heel wat problemen in de familie. Hij trouwde 3 keer, werd eerst boer en later boomkweker en herbergier, en was verwikkeld in complexe erfenis- en onverdeeldheidssituaties. Ook hij maakte tussen 1676 en 1679 aanspraak op vergoeding voor houdenisse (inkwartiering) van hollanders tijdens de Hollandse oorlog. Uiteindelijk stierf hij arm en in tragische omstandigheden.

    In de zesde generatie werd ook Joannes of Jan Martens (1656-1729), zoon van Guilliame, burgemeester van Bellem. Nadat hij met zijn eerste vrouw het 43 ha grootte Kerkegoed pachtte, alsook gronden aan de Craenepoel vijvere , kreeg hij in vergadering van 15 mei 1696 in het wethuis van Bellem als schepen de opdracht naar Gent te trekken voor overleg met de heeren van den Audenburch in verband met vergoeding voor de leverynghe van fouraige ghedaen aende militaire wachten op de posten van de vaert. Samen met de principaelste insetenen ende grootte ghebruyckers van de noordkant van het dorp was hij aanwezig bij de beraadslagingen omtrent een dreigbrief van de Hollandse contributie-ontvanger Herbert Briel uit Sluis, en ook op 30 november 1703 bij de bespreking van de aanmaning van de Hollandse legeroverste Lader te Sluis om een geldsom te betalen, of nog op 31 mei 1705 wanneer het schepencollege besliste om generaal Spar een geschenk aan te bieden. Op 6 juli 1705 was hij mede-ondertekenaar van een resolutie betreffende de

    afpersingspraktijken van de Hollandse legerleiding. Ook het kasselrijbestuur te Gent liet van zich horen aangaande de contributiebetalingen waaraan Bellem moest voldoen. Jan Martens moest zelfs een deel van het verschuldigde geld dat op 3 augustus 1706 te Gent betaald werd, voorschieten. Ook nadat hij op 22 december 1711 burgemeester werd, bleven de eisen aanhouden, tot het einde van de Successie-oorlog in 1713. Jan werd zelfs afgevaardigd om de legerbevelhebbers enighe courtoisie (steekpenningen) aan te bieden en dit zowel te Brugge als te Damme en Sluis.

    Door de zevende generatie, met de naar Hansbeke teruggekeerde en jong overleden Judocus (1686-1725) en de andere afstammelingen van Jan Martens, werden geen belangrijke lokale politieke mandaten uitgeoefend. Wel bleven een aantal eigendomsakten bewaard. Bij de kinderen van Francies (1702-1740) komen enkele boeiende stukken voor, hetzij van zijn zoon Carel-Francies die studeerde en als pater Augustijn een cloosterlijke dotte ontving, of van zijn zoon Ignatius, herbergier, die op 2 juni 1772 aantastelijkheden kreeg met een deurwaarder. Daarom werd hij voor een periode van 10 jaar gecolloqueert in het correctiehuys binnen de stadt Ghendt. Een andere voorvader, burgemeester Pieter Sutterman (1687-1773) behoorde tot de zelfde generatie als Judocus Martens. Tijdens hun jeugd moet nogal wat te doen geweest zijn om de geboorte op 8 februari 1705 van een onwettig kind bij de weduwe Maria Van Hove. Uit een document van de schepenbank moet blijken dat er twijfel ontstond aangaande de vader: haar zwager Frans Van Vynckt of een ingekwartierd soldaat. De naam van oud-burgemeester Pieter Sutterman duikt nog bijna 60 jaar later op, wanneer hij op 3 maart 1764 ter hulp geroepen werd bij de verdrinkingsdood van een meisje.

    In generatie acht werd de hoofdstamlijn verdergezet door Joannes (1719-1801) die voor hij 21 jaar oud was reeds twee erfenissen kreeg, namelijk van zijn 2 grootvaders Jan Martens en Jan Lamme. Tot aan de leeftijd van 78 jaar komt de naam van Joannes of Jan voor op talrijke akten van erfenissen, aankopen, uit onverdeelheid treden of verbouwingen. Van zijn zuster, het begijntje Joanna (1716-1784), bleven meerdere gerechtelijke stukken bewaard, zoals rekeningen betreffende de voogdij door de grootouders Lamme, voorgeschoten kosten bij haar intrede in het begijnhof, haar acta emancipatie van 21 juli 1736 bij de wethouders van Ursel, haar schenking in 1745 van een zilveren ampulleschaal aan de kerk van Hansbeke en haar bijzonder gedetailleerd testament van 1 september 1777 te Aalst.

    In de generatie negen zetten Carel Martens (1766-1837) en Maria-Rosa Sutterman de hoofdstamlijn verder. Carel werd schepen van Hansbeke bij de eerste Belgische raadsverkiezingen op 16 december 1830. Het schepencollege had dan reeds geruime tijd zijn rechterlijke bevoegdheden verloren. Voordien was zijn oudere broer Jacob (1748-1794) getrouwd met Livina Maenhout, die slechts 10 jaar was toen haar moeder overleed en die toen Pieter Lamme als maternele voogd had gekregen. Deze voogd nam zijn taak blijkbaar ter harte. Op 13 april 1774 verscheen hij voor de vierschaar van Hansbeke met een familiegeschil waarin de rechten van Livina werden opgeëist tegenover haar vader Joannes Maenhout. Na gerechtelijke adviezen en vragen tot bijkomende informatie werd op 12 october 1774 door de wethouders beslist dat Livina en haar zus Maria-Christina elk anderhalf jaar op school moesten in een clooster alwaer men pensionairen is haudende, tot het becommen hunner nodige educatie. Ook de familie Braet, verwant aan de stam Martens, kreeg in die tijd met de vierschaar te maken: in 1747 in een geschil rond het grazen van koeien langs de veldweg van een andere boer, in 1777 toen baljuw Frans Baert moest optreden tegen een niet-vergunde jeneverkroeg en op zondag 10 maart 1782 toen Pieter Braet en zijn zoon Joseph-Frans getuige waren van handgemeen in het wethuis.

    In de tiende generatie zetelde Judocus-Francies (1788-1846) korte tijd en Petrus-Francies Martens (1810-1900) lange tijd in het schepencollege. Joannes-Francies (1814-1867), broer van Petrus, huwde met Pauline Van Nieuwenhuyse en was reeds 17 jaar overleden toen Pieter Moens , zoon van Pauline haar zus Joanna-Maria, op 14 october 1884 te Hansbeke vermoord werd, op weg van Het Wethuis naar de woning van zijn tante Pauline. Albert Martens publiceerde een uitgebreid relaas over het assisenproces dat uitmondde in de veroordeling van 4 personen.

    8.3.3 Godsdienst en kerk

    Hoewel nauwelijks informatie beschikbaar is aangaande de godsdienstbeleving binnen de familie Martens kan toch enig beeld gevormd worden van een aantal aspecten ervan. Jan Martens (+1575) was wellicht schepen van Merendree ten tijde van de Beeldenstorm (1566) en onderging het bewind van de Hertog van Alva voor wie hij zelfs collecteur was van de gehate XXe penning. Hij stond dus wel aan de zijde van de katholieke bewindvoerders. In de buurgemeente Hansbeke werd de kerk in 1573 geplunderd en was er in 1578 een eigen Calvinistisch predikant.

    Jacob (1560-1618), zoon van Jan, was 18 wanneer Alexander Farnese landvoogd van de Nederlanden werd en 24 toen Farnese Gent onder controle kreeg na het Calvinistisch bestuur (1577-1584). Tijdens de ambtstermijn (1602-1618) van Jacob Martens als baljuw en ontvanger van de Heer van Hansbeke waren de Zuidelijke Nederlanden semi-onafhankelijk onder de aartshertogen Albrecht en Isabella. Er waren wel lokale spanningen tussen katholieken en hervormingsgezinden. Jacob zal ongetwijfeld vastgesteld hebben dat een deel van de inwoners van Hansbeke de nieuwe geloofsleer aankleefden en tussen 1608 en 1613 uitweken naar Aardenburg. De verweving tussen de plaatselijke politiek en het kerkelijk leven blijkt ondermeer uit het feit dat de Hansbeekse baljuw Jacques Martens en de Hansbeekse pastoor Isaac ab Oudewaetere in 1612 samen een bewaard gebleven document ondertekenden betreffende de rekenynghe vanden Aermen van Hansbeke. Jacob werd ook in het oog gehouden door de geestelijkheid. In zijn visitatieverslag van 1618 verweet deken Michiel Zachmoorter hem dat hij ’s zondags vaten bier leverde, hierdoor de zondagsrust verstoorde en als baljuw het slechte voorbeeld gaf. Na zijn overlijden en na het verstrijken op 9 april 1621 van het Twaalfjarig Bestand, kreeg ook Hansbeke en dus ook de weduwe en kinderen van Jacob Martens te maken met krijgsverrichtingen en inkwartieringen van militairen. Joos Van Renterghem, tweede echtgenoot van Jacob’s weduwe, moest heel wat goederen (bier, brood, boter, eieren, hout, hooi, haver en varkens) en diensten (vervoer te paard van Hansbeke naar Bellem) leveren aan de Spanjaarden.

    Baljuw Jan Martens (1590-1646) kreeg direct te maken met de spanningen tussen katholieken en doopsgezinden. Zijn schoonbroer Jan Speeckaert was als doopsgezinde ingeschreven bij de Hervormde Kerk te Aardenburg en Jan Martens werd verdacht van sympathieën in die richting, hoewel er na het bestand van 1621 Spanjaarden bij hem ingekwartierd waren en hij hesp, karpers en brood moest leveren. Later kreeg hij ook duytsche soldaten op zijn erf, en werd ook aan hen hesp, brood en boter geleverd. In 1625 werd hij beboet wegens een ruzie met een Spaans soldaat. Na het overlijden van zijn tweede vrouw Elisabeth Rijckaert beloofde de doopsgezinde Jan des weesens vrienden van haer smoederswege te volgen in bruyksten ende kerckgangen gelick of de selve hare moeder noch in leven ware. Zijn dochter Vijnken moest dus katholiek opgevoed worden zoals haar moeder. Vanaf 1640 werd de nalatige katholiek door de parochiegeestelijkheid in het oog gehouden. De dorpspastoor aanzag hem als een geloofsverdachte die zich verheugde in de overwinningen van de vijand. Uit dekanale visitatie-verslagen , gericht aan de bisschop van Gent, blijkt zelfs het vermoeden dat hij predikant kon worden. Zover is het echter niet gekomen. Het blijft een open vraag of het voorlopig einde van de plaatselijke politieke macht van de familie Martens te Hansbeke, en de verschuiving naar Bellem, hiermee iets te maken had.

    Te Bellem bracht Pieter Martens (1602-1653), een jongere broer van Jan, het in 1632 tot kerkmeester en had dus duidelijk gekozen voor de katholieke zijde. Hij bewerkte trouwens vooral contributieland in het noordelijk deel van Bellem dat nog moest gevrijwaard worden tegen aanvallen en plunderingen uit het Noorden. Zijn dochter Vijntjen (1625-1668) overleed te Landegem als vrouw van de chirurgijn Pieter Claeys en werd er binnen het kerkgebouw begraven, nabij het altaar van de H. Maagd Maria.

    Ook in de volgende generatie, met Guilliame Martens (1628-1708) als burgemeester te Bellem, waren de godsdienstige spanningen en de Franse invallen nooit ver weg. Zijn zoon Jan (1656-1729) kreeg hier eveneens mee te maken als landbouwer en grondeigenaar, en verder nog als armmeester, kerkmeester, schepen en burgemeester. Door de voortdurende Franse invallen moest Jan als kerkmeester ervaren dat de

    rekeningen in de rode cijfers kwamen, maar hij bleef het goed doen met de kerkelijke authoriteiten. Hij was enige tijd pachter van het kerkgoed en werd in

    1694 gildemeester van de O.L. Vrouwgilde van de Rozenkrans, waarvan hij na 1702 ook de inkomsten beheerde. Aan de parochiekerk werd een schildwacht geposteerd en Jan Martens bewaarde er zelfs lege tonnen.

    De uit de XVIIe eeuw bewaard gebleven registers van geboorte, huwelijk en overlijden die bijgehouden werden door de lokale klerus illustreert overtuigend dat de dorpspastoor ‘incontournable’ was in het dagelijks leven. Enkele voorbeelden uit Bellem:

    -huwelijk van Pieter Martens en Janneken Steyaert (toen nog in het middelnederlands)

    27 van Lau 1624 trouden by my, pasteur, Pieter Martens en Janneken Steyaert present Jan Martens ende Stoffel Martens ende ander

    huwelijk ingezegend door Joannes Franssens, pastoor-deservitor te Bellem en te Aalter;

    -geboorte van Guilliame Martens, geboren te Bellem op 31 mei mei 1628 en gedoopt door dezelfde pastoor

    4 juny 1628, ghedoopt Guilliame zone van Pieter Martens en Janneken Steyaert, gheboren den 31 mey 1628, peter Willem Steyaert meter Vijntjen Martens;

    -overlijden van Pieter Martens op 7 juli 1653, met begrafenis de volgende dag (nu in het latijn)

    8 july 1653 sepultus est Petrus Martens fil Jacobi et Livine Clays, obiit 7 huius mane cercites hora.

    Toch zat de kerk in geldnood. De kerk van Bellem, vertegenwoordigd door de kerkmeesters Boudewijn Denijs en Philip De Crock, leende immers op 13 februari 1629 van Pieter Martens een bedrag van zestien ponden groten, voor een jaarlijke rente van 20 schellingen groten (6.25%).

    Wanneer op 3 december 1656 Joannes Martens, zoon van Guilliame en kleinzoon van Pieter, te Bellem geboren werd, en twee dagen laten gedoopt door pastoor Elincx, werd ook dit geregistreerd in het latijn:

    An 1656 die 5 mensis decemb ego Elincx pastor baptisavi Joannem Martens fil Guilielmi et Joanna Steyaert conjugum nat 3 mensis decemb circa hora 9 mane susceptores fuerent Joannes Steyaert et Judoca D’Hoost.

    Op zaterdag 14 maart 1682 werd het huwelijk van Joannes in het latijn ingezegend door de dorpspastoor:

    Anno Domini 1682 die Martij contraxerunt matrimonium habita dispentsatione super tribus banis et tempore clauso Joannes Martens et Joanna Manout coram me infrascripto et testibus Guilielmo Martens patre sponsi et matre Sponsa, meq. Pastore A.V. Belleghem, pastor.

    Guilliame kocht later gronden met tussenkomst van een klooster. Op 18 november 1690 werd hem de verkoop toegewezen van drie partijen land die door de Vrouwe Priorinne van het clooster van Ste Jooris opt Sandt binnen Ghendt en de Raede van Vlaenderen ter decrete gebrocht waren. Het betrof gronden van wijlen Jan Steyaert waarop wellicht een borg ten gunste van de priorin rustte. Jan Martens, broer van Guilliame, had op 30 juli 1688 56 ponden groten geleend van dezelfde eerweerdighe vrauw priorinne van het clooster van Ste Jooris opt Sandt binnen der stede van Gendt met een hofstede en partijen land als onderpand. De priorin was dus ook bankier.

    Bij de generatie van Judocus Martens (1686-1725) en zijn broers Joannes en Francies is niets bijzonders geregisteerd op religieus vlak, maar wel bij hun kinderen. Joanna Martens (1716-1784), dochter van Judocus, trad voor 1740 binnen in het Groot Begijnhof te Gent maar bleef tot 1760 mede-eigenaar van het hof De Meren. Samen met haar tante Joanna Lamme deed zij in 1745 schenking van een massief zilveren ampullenschaal en ampullen aan de kerk van Hansbeke. Uit haar merkwaardig testament, opgesteld te Aalst op 1 september 1771, blijkt dat het begijntje Joanna wel zeer religieus geinspireerd was. Haar te Bellem geboren neef Carel-Frans Martens(1731-1790), zoon van Francies, schopte het nog veel hoger in de kerkelijke hierrarchie. Hoewel hij zijn vader verloor toen hij slechts 9 jaar

    oud was, kreeg hij de gelegenheid om te studeren en trad hij na zijn middelbare studies op 23 october 1752 in het klooster bij de paters augustijnen te Gent. Op

    23 october 1753 volgde de professie in de Augustijnenkerk. Door zijn moeder en stiefvader werden akten ondertekend voor een notaris om de financiering van zijn verdere opleiding te waarborgen en op 20 december 1755 werd hij priester gewijd. Op 4 mei 1781 werd hij zelfs benoemd tot prior van het Gentse Augustijnenklooster en nadien werd hij bovendien definitor van de provincie. Vanaf 1784 kreeg hij evenwel zware gezondheidsproblemen zodat hij zijn ambt vroegtijdig moest neerleggen.

    Tijdens de XVIIIe eeuw heeft de voorvader Petrus Sutterman (1687-1772) zich te Hansbeke zeer verdienstelijk gemaakt voor de parochie. Twee dochters uit zijn eerste huwelijk, Petronilla en Maria-Anna, traden binnen in het groot Begijnhof te Gent. Twee zonen uit zijn tweede huwelijk, Petrus-Frans en Joos-Andreas, werden priester. Hij was in 1763 ook de eerste bouwheer van de Mariakapel op de wijk Zande, toen nog op gronden van Goed ter Elst. Nog een zoon, Jan Baptiste Sutterman (1712-1772), werd kerkmeester en van hem en zijn vrouw Maria Maenhout werd in de pastorie een grafplaat teruggevonden.

    De te Hansbeke geboren priester Francies Lambrecht was eveneens verwant aan de stam Martens, als oom van Maria Anna Martens. Francies was ondermeer kapelaan in de St Martinuskerk te Gent en coadjutor te Bellem. In 1799 werd hij als onbeëdigd priester onder het Frans Bewind aangehouden en enige tijd opgesloten in het rasphuis te Gent. Na 1830 kwam hij op rust terug naar zijn geboortedorp.

    Tijdens de XIXe eeuw werden minstens twee verwanten begijn: Maria Theresia Maenhout en Regina Van Vynckt. Maria Theresia Maenhout, geboren te Hansbeke op 24 september 1793, was de dochter van Norbertina Martens (1751-1821) en Judocus Maenhout en kleindochter van Joannes Martens en Maria Francisca De Brauwer. Haar zus Carola Maenhout trad in het huwelijk met Augustinus Hanssens. Deze laatste zijn de overgrootouders van Maria De Waele, echtgenote van Marcel Martens. Regina Van Vynckt(°Bellem 1806) was een dochter van Carolus Van Vynckt en Carolina Martens en is ingetreden in het begijnhof St Trudo te Brugge. Later zal haar halfbroer Serafien Van Vynckt (1822-1890) in het huwelijk treden met Maria Martens (1864-1950), dochter van Petrus-Francies. Na het overlijden van hun dochter Dorothea bouwden de olieslager Bernard Van Der Plaetse en zijn vrouw Sophie Vyncke, schoonouders van Petrus-Francies Martens, in 1862 langs de weg naar de wijk Reybroeck een kapel toegewijd aan Onze-Lieve-Vrouw Onbevlekte Ontvangenis. Emma De Vreese, schoonzus van Petrus-Joannes Martens en opgegroeid in de afspanning Het Gemeentehuis tegenover de kerk van Hansbeke als dochter van Pieter De Vreese en Rosalie Leusen, werd kloosterzuster. Op 3 juni 1886 trad zij in het klooster bij de Zusters Franciscanessen te Gent.

    In het midden van de XXe eeuw waren er binnen de familie Martens maar liefst drie roepingen binnen hetzelfde gezin, namelijk in het gezin van Petrus Maurice Martens (1886-1940) en Martha De Grauwe. Twee zonen werden priester: Carlos (1917-1990) en Cyriel (°1920) en hun dochter Adèle (°1921) werd missiezuster. Het zijn kleinkinderen van Petrus-Joannes en achterkleinkinderen van Petrus-Francies Martens (1810-1900). Albert Van Vynckt (°Gent 1915), kleinzoon van Maria Martens en Seraphien Van Vynckt, werd pater-jezuït en missionaris in Congo.

    De namen van een aantal voorouders of verwanten van de familie Martens komen voor op de lijsten van kerklijken. Als vooraanstaanden binnen hun parochie werden zij binnen het kerkgebouw begraven. Dit is zeker het geval voor de Bellemse burgemeester Jan Martens en zijn tweede echtgenote Joanna De Vliegher, beide te Bellem overleden in 1729. Ze werden in de kerk voor het O.L.Vrouw-altaar begraven onder een ruitvormige grafzerk in wit marmer. Op de lijst van de kerklijken te Hansbeke komen ondermeer de namen voor van voorvader Jan Lamme (1662-1740), van zijn kinderen Petronilla (1694-1720) en Geraert (1699-1729) en van Jan Baptiste Sutterman. Van de verwante familie De Seille-Dujardin is een grafzerk geplaatst in de zuidelijke kerkgevel. Vijntjen Martens, dochter van Pieter, werd in 1668 begraven binnen de kerk van Landegem.

    8.3.4 Landbouwers en grondeigenaars

    Indien er één ononderbroken rode draad loopt doorheen vijf eeuwen geschiedenis van de familie Martens dan is het wel hun permanente binding met de landbouw en met de grond, zoals toegelicht vanaf het tweede tot het zesde hoofdstuk. Stoffel Martens was reeds omstreeks 1635 betrokken bij de verkoop van gronden te Lovendegem. Zijn zoon Jan bewoonde een eigen hofstede te Merendree, was eigenaar van 17 ha en baatte een voor die tijd zeer groot landbouwbedrijf van 22 ha uit. Bovendien verpachtte hij gronden te Hansbeke.

    Met Jacob bewoonde de derde generatie bij het einde van de XVIe en het begin van de XVIIe eeuw de kasteelhoeve van de heerlijkheid Hansbeke. Het foncier van theerschip, ghelanden vande leenhoven vande burchgrave van Gendt omvatte ruim 30 bunder (of 40 ha) land, bos en water. Jacob was niet enkel boer maar ook baljuw, brouwer, schatter en ontvanger. Volgens de inventaris in zijn sterfhuis bezat hij meerdere paarden, een ruime veestapel met runderen, varkens en schapen en ook allerhande allaam en brouwersuitrusting. Na zijn overlijden werd het kasteelgoed eerst gerund door zijn hertrouwde weduwe en vanaf 1640 door zijn zoon en schoonzoon. Baljuw Jacques werd ook eigenaar of mede-eigenaar van meerdere partijen land en hofsteden. Daarbij waren 19 partijen grond te Merendree en Vinderhoute, met een totale oppervlakte van 11 ha. Hij had immers 8 kinderen die moesten geïnstalleerd worden op een hofstede. Na zijn overlijden verkocht zijn weduwe vanaf 1920 een deel van de bezittingen aan hun zoon Jan.

    Van de vierde generatie, deze van de kinderen van Jacob Martens en Livina Claeys, is bekend dat hun dochter Janneken huwde met Marten Rootsaert en dat zij het Drongengoed te Ursel pachtten. Zoon Stoffel bewoonde een hofstede op de wijk Reybroeck te Hansbeke en zoon Gheeraert bewoonde de hofstede met duiventoren in de Veltstraete te Hansbeke. De oudste zoon Jan, die zoals zijn vader baljuw werd te Hansbeke, bewoonde een hofstede tegenover het kerkhof van Hansbeke, eigendom van zijn vader. Jan kocht de hofstede in 1615 en werd in 1619 leenman van het leenhof van Hansbeke. Tot 1627 verwerft hij meerdere eigendommen maar hij krijgt financiële problemen wanneer hij in 1636 na het overlijden van zijn vrouw Barbara Speeckaert achterblijft met 9 minderjarige kinderen, en vooral ook na het overlijden van zijn tweede vrouw in 1640. Bij de vierde generatie is er ook Pieter Martens die te Bellem trouwde met een begoede boerendochter uit de familie Steyaert en de hoofdstamlijn verder zet. Hij pachtte 15 ha van zijn schoonvader en vestigde zich ten noorden van de pas gegraven Brugse vaart.

    De vijfde generatie toonde een zeer gevarieerd beeld inzake landbouw en grondbezit. De te Hansbeke geboren kinderen van Jan werden herbergier en brouwer, maar sommigen speelden hun erfenis kwijt. Ze beleefden de jaren 1692-1693 met doortrekkende legers, mislukte graanoogst en dramatische voedselbevoorradingsproblemen. Dochter Sara, in tweede huwelijk met Joos Sutterman, bleek het wat beter te doen. Te Bellem waren er bij de kinderen van Pieter drie die zich binnen die gemeente vestigden: Pieter, Jan en Guilliame. Pieter was slechts 41 jaar oud toen hij stierf. Jan huwde driemaal, werd boomkweker en waard van Haltebij, maar eindigde in armoede. Hij was immers zwaar in de schulden geraakt toen hij uit onverdeeldheid wou treden met een deel van zijn erfenis. Zo ontleende hij op 15 april 1678 twee en dertich ponden grooten vlaemsch in goeden ghevalueerden gelde van Joffrauwe Catherine De Beer, zuster van pastoor Balduinus De Beer en ghestede begijntken in ’t cleen begijnhoff der stede Gendt. Vijf jaar later werd het alleen maar erger. Op 30 juli 1683 leende hij 50 ponden groten van d’eerweerdighe vrauw priorinne van het clooster van Ste Jooris opt Sandt, geld dat hij deels gebruikte om de vorige lening af te betalen. Ook kon hij zijn brouwer niet meer betalen en kreeg hij achterstand in de betalingen op een lening van baljuw Jan Rootsaert. Uiteindelijk moest hij op 16 augustus 1698 zijn deel in Haltebij verkopen aan Jan Rootsaert.

    Binnen de hoofdstamlijn had Guilliame Martens(1628-1708), eveneens zoon van Pieter, meer succes in de vijfde generatie, niet enkel als boer en grondeigenaar, maar ook als burgemeester van Bellem. Hij was slechts 25 jaar oud toen zijn vader overleed. In 1653 trouwde hij met Janneken Steyaert, werd eerst pachter en vestigde zich in 1656 op een deel van het ouderlijk erf dat hij in 1660 verpachtte maar waarop hij zich in 1668 definitief vestigde en het liet groeien tot een bedrijf met 25 ha grond. Met zijn paarden voerde hij veldwerk uit voor de

    koeboeren. Bij niet-betaling voor deze diensten verwierf hij eerst hypothecaire borgstelling op hun gronden en werd nadien zelf eigenaar van deze gronden. Hij was 74 jaar oud toen hij, na het overlijden van zijn vrouw, het bedrijf overdroeg aan zijn zoon Jan. Guilliame verwierf nogal wat eigendommen. Zijn patrimoniale goederen waren enerzijds verworven door erfenis van zijn ouders en schoonouders, maar bovendien kocht hij tussen 1660 en 1701 meerdere al dan niet bebouwde eigendommen, waarvan hij een deel zelf gebruikte en een deel verpachtte. Er zijn minstens 10 bewijsstukken gevonden van grondaankopen door Guilliame. Soms gebeurde dit met beschikbaar geld maar soms ook met geleend geld, bijvoorbeeld bij de Vrouwe Priorinne van het clooster van Ste Jooris opt Sandt binnen Ghendt, vastgelegd met een akte ter studie van notaris Cornelis Tack te Gent. Een deel van zijn aankopen waren bedoeld om de vervreemding van het ouderlijk erfgoed te vermijden, zoals bij gedwongen verkopen door zijn broer Jan of bij verkopen door zijn zus Janneken, weduwe Heytens te Ingelmunster.

    Bij de volgende generatie werd Joannes of Jan Martens (1656-1729), zoon van Guilliame, ook burgemeester van Bellem. Hij kreeg twee kinderen uit zijn eerste huwelijk met Janneken Maenhout en twee uit zijn tweede huwelijk met Joanna De Vliegher. Ook hij was landbouwer van beroep, eerst als medewerker op het bedrijf van zijn vader, waarvan hij als 23-jarige reeds sommige gronden voor eigen rekening bebouwde. In 1691 werd hij pachter van het Kerkegoed, een hofstede met 43 ha land, meers en bos. In 1696 pachtte hij nog 23 ha bij ghenaempt de craenepoel vijvere met velden daer mede gaende. Na zijn tweede huwelijk en het overlijden van zijn moeder nam hij in 1702 het bedrijf van zijn vader over, met 22.5 ha gelegen aan de noordzijde van de vaart te Bellem. Tegen 1719 was dit bedrijf gegroeid tot 38 ha en bij zijn overlijden in 1729 had hij nog circa 35 ha in gebruik. Jan werd stapsgewijs een belangrijke grondeigenaar. Hij was niet enkel de enige erfgenaam van zijn ouders maar tussen 1686 en 1927 zijn minstens 15 aankopen van gronden, hofsteden, woonhuys of van eene behuysde ende beschuerde hofstede geregistreerd. Door grondruil zorgde hij bovendien voor een groepering van zijn gronden ten noorden van de vaart. Dat hij goed bij kas zat blijkt verder uit een aantal leningen die hij verstrekte aan derden. In zijn functie van bankier vinden we de namen van een aantal klanten zoals zijn tante Janneken te Ingelmunster, zijn oom Jan De Pestele te Nevele, Jacob Royaert en Jan Van Caepenberghe te Bellem en verder nog Philip Van Caseele en Jan Versluys. Hierbij werd telkens een hypotheek genomen op gronden.

    Vier zonen van Jan vestigden zich op landbouwbedrijven: Carel bleef in de ouderlijke woonst, Jacob trouwde met Joanna Ledeganck en Frans met Petronilla Van Maldeghem. Beide echtparen installeerden zich op door hun vader aangekochte hofsteden te Bellem. In de hoofdstamlijn vestigde zoon Judocus zich te Hansbeke. Judocus Martens (1686-1725) trouwde op 2 maart 1715 te Hansbeke met de rijke boeredochter Petronilla Lamme. Zij startten bescheiden op een hofstedeke op de wijk Veldeken te Nevele en verhuisden nadien naar een grotere hofstede te Hansbeke, eigendom van zijn grootvader aan moeders zijde. Na het vroegtijdig overlijden van Petronilla in 1720 bleef hij achter met 2 kleine kinderen en hertrouwde in 1722 met Maria Ledeganck die hem ook 2 kinderen schonk. Judocus was pas 40 jaar toen hij stierf in 1725. De staat van goed opgemaakt op 2 december 1727 en terug te vinden in het fonds van Ursel, geeft enig inzicht in zijn landbouwbedrijf en zijn grondbezit. Hij had een boerderij met twee paarden en een veulen, 5 koeien, 3 runderen, 2 varkens en 7 biggen. Hij was gerechtigd in een hofstede met een dertigtal partijen land gelegen te Hansbeke, Bellem, Lotenhulle en Nevele, vooral afkomstig uit de nalatenschap van Geeraert Maenhout en Maria De Pestel, grootouders aan moeders zijde.

    Toen Judocus nog leefde werd het Goed ter Elst, waarvan de oudste vermelding teruggaat tot 1486 (goed gheheeten tgoet ter helst inde prochie van hansbeke), verworven door voorouders van de familie Martens. Op 26 october 1718 werd de hoeve aangekocht door Pieter Sutterman, echtgenoot van Livina Lamme.

    Joannes Martens (1719-1801), zoon van Judocus en Petronilla Lamme, trouwde op 8 februari 1744 met Maria Francisca De Brauwer, ook verwant aan de familie Lamme. Zijn hofstede De Meren kwam via de familie Lamme in zijn bezit, nadat hij het deel van zijn zus, het begijntje Joanna, en van de erven van zijn overleden halfbroer

    Francies, had uitgekocht. Hij deed eerst verbouwingen aan de schuur en de stallingen. De gronden vormden een aaneensluitend geheel abouterende suyt den dorpwegh naer Lotenhulle, west het Clynckaertstraetjen en verder de behuysde ende beschuerde hofstede gelegen ten westen van de Nevelestraat , met daarnaast nog 8 partijen land op andere plaetsen. Joannes was 76 jaar oud wanneer hij in 1797 zijn woonhuis verbouwde. Na het overlijden van Maria Francisca De Brauwer ging de hofstede in 1806 over op de ongehuwde dochter Caroline Martens die in 1837 overleed.

    Van de afstammelingen van Joannes was er een zoon Jacob die trouwde met Livina Maenhout, was er een dochter Joanna die zich nu haar huwelijk met Jan Baptist Hallaert op een hoeve te Aalter vestigde en was er de oudere zus Norbertina Martens (1751-1821) die te Hansbeke trouwde met de begoede landsman Judocus Maenhout en waarvan afstammelingen later terug de binding met de familie Martens zouden maken. De jongste zoon Carel Martens (1766-1837) zette na zijn huwelijk met Maria Rosa Sutterman op 22 april 1807 de hoofdstamlijn verder op Goed ter Elst. Carel was nochtans geboren op de hofstede De Meren waar hij als 40-jarige vrijgezel nog woonde, met twee ongehuwde zussen, toen zijn ouders stierven. In 1807 kwam hij op Goed ter Elst, dit is geruime tijd voor de spoorlijn Brussel-Oostende de hoeve zou doorsnijden en voor de steenweg op Merendree werd aangelegd. Het echtpaar Martens-De Brauwer was welstellend. Met een geraamd inkomen van 250 gulden per jaar waren zij in 1819, onder het Hollands Bewind, de vierde hoogste belastingbetalers van Hansbeke, na de kasteelheer Jan Baptiste Vande Woestijne en na de weduwe van zijn oudere broer Jacob en ook na zijn zus Regina Martens, gehuwd met Jan Frans Van Der Vennet.

    Carel was 72 jaar wanneer hij op tweede Kerstdag 1837 stierf op Goed ter Elst. Korte tijd later trouwde de dochter Eugenie. Tien jaar later woonde zijn inmiddels 76-jarige weduwe nog steeds op Goed ter Elst, samen met drie ongehuwde kinderen: de 38-jarige dochter Regina die twee jaar later stierf, de 37-jarige zoon Petrus en de 33-jarige zoon Joannes.

    Omstreeks 1800 waren andere voorouders, de familie Francies De Waele- Monica Ledeganck, betovergrootvader van Maria De Waele, gevestigd op het Goed ten Briele langs de Bredeweg te Poesele. Bij het begin van de XXIe eeuw wordt deze hoeve nog steeds beheerd door afstammelingen uit dezelfde familie.

    Bij de tiende generatie van de stam Martens gingen de bezittingen van Carel over op zijn zonen Joannes-Francies en Petrus-Francies en op de enige dochter van de inmiddels overleden dochter Eugenie, echtgenote van Pieter-Joseph De Schuyter. Bij verkaveling van 28 october 1850 erfde Joannes-Francies Martens (1814-1867) van zijn vader het Goed ter Elst met 16 partijen zaailand met een totale oppervlakte van 17 ha 38a 30ca. Na zijn huwelijk op 7 mei 1851 met Pauline Van Nieuwenhuyse bleef hij op Goed ter Elst wonen. Het echtpaar bleef kinderloos en op 4 maart 1867, twee weken voor zijn overlijden, werd voor Paul Van Waesberghe, notaris te Gent, de wettelijke erfenis geregeld ten gunste van zijn broer Petrus en de dochter van zijn overleden zus Eugenie. Die dochter, de inmiddels met Carolus Bruggheman getrouwde Marie-Clémence De Schuyter, werd aldus samen met haar oom Petrus Martens (1810-1900) de erfgename van het door Carel Martens opgebouwd vermogen.

    Na het huwelijk van zijn broer Joannes had de nog ongehuwde Petrus-Francies zich met een dienstmeid en twee dienstknechten op De Meren gevestigd, de hoeve waar zijn vader geboren was. Bij de erfdeling van 28 october 1850 had hij immers deze hofstede geërfd. De 48-jarige Petrus-Francies trouwde op 2 september 1858 met de 27-jarige Dorothea Van Der Plaetsen, dochter van een olieslager. Tien maanden later stierf zij in het kraambed. Petrus bleef gedurende lange tijd schepen van de gemeente Hansbeke, maar over zijn beroepsactiviteiten als landbouwer op De Meren en als grondeigenaar is weinig bekend. Uit zijn tweede huwelijk met zijn 28-jarige huishoudster Eugenie Coddens, op 21 januari 1864, werden nog 8 kinderen geboren, waarvan 7 een gezin stichtten. Op 14 september 1893, toen Petrus 83 jaar oud was, liet hij voor notaris Timon De Seille een akte van voorouderlijke verdeling verlijden, waarbij al de eigendommen in kavels werden verdeeld en afzonderlijk aan zijn kinderen werden toegewezen. Met het overlijden van Petrus op 30 januari 1900 stierf meteen de laatste Martens in de hoofdstamlijn die zowel grote ere-boer als grondeigenaar en verpachter van hofsteden was. Zijn bezittingen werden verdeeld

    tussen 7 erfgenamen met te Hansbeke nog minstens drie landbouwbedrijven( een hofstede langs een vertakking van de Reibroeckstraat, de hoeve De Meren langs de steenweg op Nevele, en het Goed ter Elst langs de steenweg op Merendree) en een afspanning bij de statie. Op een panorama-foto van Hansbeke-dorp, anno 1910, is de dominante aanwezigheid van afstammelingen en aanverwanten van de stam Martens opvallend, met hofsteden, herbergen en herenhuizen.



    Geef hier uw reactie door
    Uw naam *
    Uw e-mail *
    URL
    Titel *
    Reactie *
      Persoonlijke gegevens onthouden?
    (* = verplicht!)
    Reacties op bericht (0)



    Archief per week
  • 03/09-09/09 2007
  • 20/08-26/08 2007
  • 06/08-12/08 2007
  • 30/07-05/08 2007
  • 23/07-29/07 2007

    Archief per week
  • 03/09-09/09 2007
  • 20/08-26/08 2007
  • 06/08-12/08 2007
  • 30/07-05/08 2007
  • 23/07-29/07 2007

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    Klik hier
    om dit blog bij uw favorieten te plaatsen!

    Blog als favoriet !

    Klik hier
    om dit blog bij uw favorieten te plaatsen!


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!