In 1305 lezen we al over "De Dreden" of "De Drijen", toen een bezitting van de Commanderij van Sint Jan te Arnhem (de Nederlandse tak van de Johanniter Orde).
De Commanderij van Sint Jan schonk de Drijen in de 15de of de 16de eeuw aan de Sint Nicolaas broederschap te Arnhem. De Sint Nicolaas broederschap was een liefdadige instelling die zich het lot van de armen aantrok, hulp en steun verleende en zo nodig onderdak verschafte in het Sint Nicolaas Hospitaal.
Op de plaats waar nu "Dreijeroord" staat, stond toen de bouwhoeve "De Drijen" , die tot 1818 het eigendom van de broederschap is gebleven. In die tijd strekte "De Drijen" zich uit van de heidevelden van het klooster Mariendaal in het oosten tot de bouwhoeve "De Sonnenberg" in het Westen en van de huidige Utrechtseweg tot in Papendal en de Lichtenbeek.
In 1570 wordt in een opgave van de eigendommen van de broederschap geschreven over "het goet tho Drijen", zijnde een huis, bouwland en uitgestrekte heggen (een perceel kapbaar bos noemde men in deze streek een hegge). Omstreeks 1600 had men veel last van de wolvenplaag die toen in de Wolfhezer- en Dreijense bossen heerste. De opbrengst van de landbouw was daardoor gering en minder dan de houtopbrengst. Dankzij een hoge premie voor een gevangen wolf, dood of levend, was de wolvenplaag spoedig weer voorbij. De houtverkopingen werden in de kerk te Oosterbeek aangekondigd en een opzichter van de Broederschap beheerde "De Drijen" voor het in die tijd vorstelijke loon van 8 keizersguldens en een paar schoenen per jaar.
In 1697 werd een nieuwe houtwal om de hoeve aangebracht "ter weringe van 't grof wilt". De hoeve bestond toen uit een huis met een schaapskot, schaapsdrift, bos, kreupelhout en bouwland.
Op de bouwlanden die op Papendal en de Lichtenbeek lagen (dus aan de noordkant van de huidige spoorlijn, links en rechts van de Dreijenseweg) werd veel boekweit verbouwd. Natuurlijk waren er heidevelden voor de schapen (schapenmest was noodzakelijk voor de bemesting van de akkers) en heggen.
In 1734 werd de Utrechtseweg aangelegd vanaf de herberg "Het rode hert" (nu Klein Hartenstein) rechtuit naar de Sint-Eusebiustoren van Arnhem, zoals ook nu nog te zien is. Deze weg liep gedeeltelijk over het landgoed "De Drijen" .
In 1818 kocht Jonkheer van Haersolte de bouwhof van de Sint Nicolaas Broederschap met het omringende heideveld (ongeveer 50 hectare). Dit was ongeveer het stuk grond tussen de huidige Stationsweg, de spoorlijn, de Oranjeweg en de Utrechtseweg. De heidevelden werden voor een groot deel ontgonnen en naast bouwland legde Van Haersolte plantsoenen aan.
Isaac Anne Nijhoff, een landelijk bekende boekhandelaar, geschiedschrijver en archivaris te Arnhem, schreef in 1821 "Wandelingen in de Omstreken der stad Arnhem " .
Over het landgoed "De Drijen" schreef hij dat het tot 1818 "een weinig aanzienlijk gehucht, met eenige landerijen, midden in de barre heide" was, maar dat Van Haersolte "eene grote uitgestrektheid gronds, te voren door heidevelden beslagen tot bouwland deed aanmaken, en, in jong plantsoen, door slingerpaden doorsneden, uitgebreide wandelwegen opende, waardoor deze plaats, binnen weinig jaren, in een bekoorlijk buitenverblijf zal herschapen zijn".
In 1832, toen de eerste kadastrale kaarten van Oosterbeek werden gemaakt, was Jan van Delden uit - Groningen eigenaar van onder andere het perceel waarop hotel Dreijeroord nu staat (groot 55 ha, 62 are, 98 ca). Op deze kaart staat het huis op dezelfde plaats als nu het hotel.
Later kocht de familie Westrik uit Arnhem de Drijen en gebruikte het huis als zomerverblijf. In de achtergevel van het hotel is nu nog een ingemetselde steen te zien, waarop het jaartal 1845, die aan de familie Westrik herinnert.
In 1865 kocht de Amsterdamse makelaar Th. Sanders Jr. de Dreijen en Hartenstein (samen 75 ha groot).
Pas in 1880 begint de Dreijen te veranderen.
De door Jonkheer van Haersolte aangelegde lanen krijgen meer aandacht. Sanders, die op Hartenstein woonde, verkocht veel kavels van de Dreijen waardoor aan de Utrechtseweg, Joubertweg, Paul Krugerstraat, Mariaweg, Steijnweg en Stationsweg woningen gebouwd konden worden.
Veel van de in die tijd gebouwde huizen staan daar nu nog. In 1882 kocht Mr. Godert Willem Graaf van Rechteren van Appelten, lid van de Provinciale Staten van Gelderland, het huis Dreijen met omliggende gronden (totaal 48 ha, 23 are, 30 ca).
In 1884 verkreeg Evert Rothuizen de eigendom van het huis en een klein gedeelte van de Dreijen (1 ha, 0 are, 90 ca). In 1883 was hij met zijn vrouw Elisaheth van Buuren van Leiden naar Oosterheek gekomen. Evert is degene geweest die begon met het hotel en een uitspanning. Sinds die tijd is het steeds een hotel gebleven.
De VVV -gids van 1887 schrijft over de uitspanning " Dreienoord " .In 1891 lezen we voor het eerst in de adresboeken de naam " Dreijeroord " .
De 14-jarige mejuffrouw H.E. Fabius schreef in augustus 1887 in haar dagboek:
" Het logement ligt zeer hoog, en de tuin, die er bij behoort, eveneens. Deze laatste ziet er vroolijk uit, en heeft eene groote uitgestrektheid, zoodat er ook allerlei vermakelijkheden kunnen plaats hebben. Er is namelijk een croquetveld, een schommel, brug, rekstok, zwevend rek, er zijn ringen, en verder ook uitstekende boomen en bosschen om verstoppertje achter te spelen.
Het Hotel zelf is niet groot, maar daarom is het juist zooveel prettiger om er te zijn, want men kan een zeer gezellig samenzijn hebben met de andere twee families, die er zijn, wat in grootere hotels meestal niet het geval is.
Op de tuin zien de drie zitkamers der 3 families uit, en ook het café, waar de vreemdelingen kunnen gaan zitten onder de waranda, en vanwaar uit, dezulken, die in de tentjes van de tuin zitten, bediend kunnen worden. Boven zijn de slaapkamers waarvan juffrouw Kruseman en ik een zeer mooie in gebruik hadden, namelijk de balconkamer. De eerste zitkamer, van de kant van het cafétje afgerekend, werd bewoond door Mevrouw Houtsma met hare kinderjuffrouw, verder nog door een jongen en een meisje en een heel aardig klein kind, terwijl Mijnheer altijd van Zaterdag tot Maandag uit Harlingen overkwam.
In de tweede kamer woonden Mijnheer en Mevrouw Muller uit Amsterdam met eene grote dochter en een klein meisje, terwijl wij in de derde kamer onzen intrek hadden genomen.
De logementhouder Rothuizen woonde met zijne vrouw en 4 kinderen in de keuken, doch de oudste van die vier deed des zomers al dienst als meid, omdat het dan zoo druk is. Het dienstpersoneel bestond verder uit de kookster Rika, die somtijds door haar dochter Anna geholpen werd, de dienstbode Toontje, den knecht Willem en een nichtje van de logementhouder, Line. Verder woonde er nog eene grootmoeder bij hen in, die zich met het schoonmaken der groenten en een gedeelte van de wasch belastte. De stal was ingericht tot woonplaats van een paar geiten, van eene koe des winters, van een konijn en eene geheele poesenfamilie, terwijl het kippenhok was bezet met een groot aantal kippen. De hond Prins was een lekkerbek, doch overigens een heel aardig trouw dier, dat heel veel hield van kluifjes, maar niet van brood. Nu dunkt mij, zal een ieder wel van alles goed op de hoogte zijn."
In 1902 werd Eduard Jacoh Johan Kuinders de eigenaar van "Dreijeroord"
Aan het huis werd wat bijgebouwd en het terrein werd uitgebreid tot I ha, 59 are, 10 ca. Later kocht hij nog meer grond erbij o.a. van Graaf van Rechteren. Rothuizen bleef wel de logementhouder . Matthijs Sanders kocht in 1914 de bezittingen van Kuinders, en gaf vermoedelijk meteen de exploitatie van het hotel in handen van C. Ogterop, directeur van de hotelmaatschappij "De Tafelberg", waarbij ook het Oosterheekse hotel de Tafelberg en het hotel en uitspanning Wolfhezen behoorden.
In 1916 na een grondige verbouwing door Sanders was de exploitatie door deze hotelmaatschappij geen groot succes. Toen het hotel De Bilderberg werd geopend door deze maatschappij werd Hotel Dreijeroord afgestoten.
In 1929 werd Kornelis Pieter van der Sluijs hotelier en eigenaar van het hotel met 1 ha, 0 are, 70 ca grond.