De leurder
Stil kwam hij binnen, zette zijn grote zware zeemansransel voorzichtig neer en begon de koorden met zijn fijne handen los te prutsen. Toen haalde hij met een teder gebaar een groot houten masker te voorschijn dat donker glimde. Als verlegen om zijn leurdersvak fluisterde hij : "Mesdames...Messieurs..." en bleef met het masker in zijn lange handen roerloos kijken. De bezoekers van het café deden gemaakt onverschillig. Plots had ieder wat te doen. Ze praten en lachen, ondertussen schuin naar de donkere man kijkend. Hij was mager, met een matte donkere huid en korte kroezelharen. Zijn donkerblauwe regenjas zag er versleten uit en hing als een tweede slappe huid. Hij had een erg smal gezicht en zijn zwarte ogen keken de verbruikers doordringend aan. Misprijzend stopte hij het masker langzaam terug in zijn ransel, trok de koorden strak aan en verliet het café. Niet hij, maar de onverschillige cafégasten hadden een nederlaag geleden. Ze keken een beetje beschaamd en zuchtten onmerkbaar.
|