Zoals beloofd, nu eens een paar gegevens over de werking van de hersenen. De gegevens komen uit:"Hoe wij denken, leren en vergeten" door Frederic Vester.
Om het enigszins voor dit blog leesbaar te houden is er veel weggelaten, anders ingedeeld en verkort weergegeven.
De hersenen bestaan uit twee helften die elkaars spiegelbeeld zijn.
Ze zijn verbonden door de hersenbalk en twee kleine dwarsverbindingen.
Deze tweedeling vinden we terug in ons hele lichaam.(twee ogen, oren, armen, benen.) De twee hersenhelften moeten dus ook wel twee motorische en twee sensorische centra hebben. Deze symmetrie wordt echter niet consequent volgehouden.
Onze grote hersenen ontwikkelen in de loop van ons leven een arbeidsverdeling van de beide schorshelften. Zo ligt bijvoorbeeld bij 90 – 95% van de mensen het spraakcentrum in de linkerhersenhelft.
Opmerkelijk is de ontdekking dat binnenkomende informatie in de linker cortex wordt verwerkt door deze nauwkeurig in de tijd te analyseren. Een zogenaamde tijdlijn dus. Zowel het spreken, het verstaan van spraak en het luisteren naar muziek is een zaak van de linkerhersenschors.
De rechter cortex is vooral gespecialiseerd in het verwerken van prikkels vanuit allerlei bronnen tegelijk en in het herkennen van niet – woordelijke informatie zoals vormen en figuren.
Door grote aantallen vertakkingen worden zowel de impulsen van de linker als van de rechter cortex verspreid bewaard over grotere gebieden van de hersenen.
Er zijn echter ook gebieden die niet zo duidelijk aangeven welke functie ze hebben. Bijvoorbeeld de associatievelden. Men kan zich indenken dat deze centra hun informatie van overal en nergens vandaan halen. Deze delen zijn actief wanneer er nagedacht, gepland, herkend, ontworpen of beslist wordt.
Het grootste deel van de hersenen is reeds vóór de geboorte gevormd. De resterende cellen en hun vaste verbindingen ontstaan in de korte periode van de eerste weken en maanden na de geboorte. Daarmee is de eigenlijke hersengroei (behalve in de taalcentra ) afgesloten. Bij de celdeling wordt wel de erfelijke informatie doorgegeven maar niet het eventuele aangeleerde.
De informatie die we in de vroegste periode van ons bestaan ontvangen door middel van tasten, ruiken, proeven en zien, worden evenals de erfelijke informatie op een veilige manier opgeborgen. Doorgaans herinneren we er niets meer van.
Om een eerste woord, een eerste indruk van de buitenwereld metterdaad te kunnen opnemen, ergens in de hersens in te passen en terug te vinden, moet er eerst een raamwerk zijn, een netwerk van verbonden zenuwvezels, waaraan de latere informatie zich vasthecht.
Dit raamwerk wordt voltooid in de eerste levensmaanden wanneer de hersencellen zich nog enigszins vermeerderen en met hun draadvormige uitlopers onderling contact leggen. Het merkwaardige is dat waarnemingen die we in deze tijd opdoen door onze zintuigen ervoor zorgen dat de hersenen zich ontwikkelen. Er komen anatomische veranderingen om te combineren, om samenhang te constateren en ook voor geheugenprestaties, en vaste verbindingen tussen de groeiende cellen.
Vanaf de derde maand neemt het aantal cellen niet meer toe en ook de vertakkingen worden niet meer veel dichter.(Alleen in het taalcentrum gaat de groei enkele jaren door.) Latere informatie uit de buitenwereld, leidt nauwelijks nog tot nieuwe vertakkingen maar wordt opgeslagen als gecodeerde herinnering. We zouden dus kunnen zeggen dat hiermee de hardware van onze hersenen (bezien als biologische computer), gereed is. Wat men later beleeft, probeert men in te passen in het raamwerk. Dit gebeurt niet meer door de groei van nieuwe cellen en vertakkingen, maar door afzetting van moleculen die samen vage patronen vormen.
De diverse stadia van het geheugen. Binnenkomende informatie wordt niet eenvoudig óf bewaard óf vergeten, maar zij doorloopt vier stadia van verschillende duur.
Het zintuiglijk geheugen. Als we iets horen, zien of voelen ontstaat er een prikkel die maar kort beschikbaar blijft. Men noemt dit het zintuiglijk geheugen. Uit diverse proeven heeft men kunnen concluderen dat deze elektrisch circulerende informatie wegsterft zonder verder opgeslagen te zijn. Dit gebeurt door gebrek aan belangstelling, of ontbrekende associatiemogelijkheden of door storende bijkomende waarnemingen. Zoals bijvoorbeeld pijn of te snelle toevoer van nieuwe impulsen.
Alle prikkels die door zintuiglijke waarnemingen binnenkomen, worden omgezet in impulsen. Deze cirkelen eerst in de vorm van elektrische trillingen in onze hersenen. Het zintuiglijke geheugen bewaart ze 0,5-4 sec.
De voorwaarde voor het leren en onthouden is ofwel het herhalen van de informatie, ofwel een innerlijke 'resonantie' met reeds bestaande geheugen inhouden. We kunnen de zintuiglijke indrukken voor afsterven bewaren door ze binnen die paar seconden op te roepen en te herhalen waardoor ze gekoppeld worden aan de een of andere reeds bestaande geheugeninhoud en een resonantie opwekken met de aanwezige herinneringen. Het zit nu in het onmiddellijk geheugen waar ze 30 sec. verblijven.. Tenminste als er niet te veel storingen bijkomen. Als we niet echt opletten of als deze informatie niet te koppelen is aan reeds bekende gedachtepatronen, wordt deze informatie afgewimpeld als 'niet interessant voor de opslag'.
De gecodeerde informatie gaat dan door een filter om overbelasting te voorkomen.
Daarna komt het in het semi-permanent geheugen . Daar zit het als gecodeerde informatie in de vorm van specifieke, aan plaats gebonden eiwitmoleculen. Daarvoor is de synthese van een RNA - matrijs nodig. Een RNA molecuul dient doorgaans voor transport van eiwitmoleculen. Nu zit dus het eiwitmolecuul vast in het RNA matrijs. Dit noemt men het permanent geheugen.
Hier moet nog worden opgemerkt dat het in de tussenfasen tal van vertakkingen heeft gemaakt. Deze vertakkingen zijn gevormd door herhaling, belangstelling, associaties met eerder opgenomen materiaal en herkenning.
Nu komt de vraag: waarom vergeten we dan toch weer?
a. Er heeft niet voldoende eiwitsynthese plaats gevonden. b. In het semi-permanent geheugen is het RNA te snel afgebroken
Hoe kunnen we nu een en ander gebruiken bij het leren?
Als we iets intensief beleven, wordt dit bijna direct ingebouwd in ons geheugen. Het bestaat uit zoveel facetten, dat verankering vrijwel zonder moeite tot stand komt.
Bij het leren uit boeken of het luisteren is dat veel minder. Om nu toch die stof ook op te slaan dienen we de nieuwe informatie in voortdurende herhaling op te nemen en/of via het onmiddellijk geheugen te repeteren.
En dat is nog niet voldoende. Onze hersenen moeten daarbij de nieuwe informatie met reeds aanwezige gedachtegangen associëren. Ze moeten voorstellingen en beelden samenvoegen om althans iets meer te kunnen gebruiken van de vele kanalen van een echte ervaring, zoals horen, zien, voelen.
We dienen dergelijke één kanalige informatie a.h.w. om te zetten in meer kanalige informatie om ze tot een innerlijke belevenis te maken. En zo wordt dan tegelijkertijd de weg gebaand voor het latere terugvinden door associatie.
Hoe meer associaties er reeds zijn, hoe meer mogelijkheden voor een veelvuldige samenvoeging. Des te minder hoeft men op de stof te blokken en des te beter is deze oproepbaar in het permanent geheugen.
Hier moet nog worden opgemerkt dat het in de tussenfasen tal van vertakkingen heeft gemaakt. Deze vertakkingen zijn gevormd door herhaling, belangstelling, associaties met eerder opgenomen materiaal en herkenning.
Nu mag wel duidelijk zijn dat, om iets te onthouden, associaties, belangstelling en concentratie belangrijk zijn.
|