Op het einde van de 18de eeuw stonden er in de kerk een zestal zitbanken, en al wie enigszins aanzien had in de gemeente had zijn eigen "zitsel". Denken we maar aan de kerkmeesters, de Sint-Niklaasmeesters, de dismeesters, de O.L.V.-meesters en de zielbezorgers. Deze zitbanken, waarvan er nu nog een viertal in de kerk te bewonderen zijn, waren uitsluitend bestemd voor gewichtige mannen. Van vrouwenemancipatie was er toen nog helemaal geen sprake. In 1802 gaf de regering bevel aan de kerkfabieken om in hun kerken een afzonderlijke plaats (zitbank) voor te behouden voor de "Meyer"of burgemeester. De kerkmeesters van Westkapelle gehoorzaamden onmiddellijk. Deze bijkomende zitbank werd geplaatst waar nu de speeltafel van het orgel staat. Van daaruit kon de burgemeester de drie altaren zien en mits een beetje vooruit te leunen had hij tevens een goed zicht op de preekstoel en de predikant. Alles verliep prima tot in 1814 Antoon Meysman benoemd werd tot burgemeester. Het boterde echter niet tussen Meysman, die nogal republikeinse sympathieën had, en pastoor Vanwaesberghe die een eedweigeraar was en die zelfs een tijd ondergedoken geleefd had. De vorige burgemeester maakte plaats en de pastoor installeerde de nieuwe "maire" volgens de geldende regels in het burgemeesterzitsel. De burgemeester liet blijken dat hij daar niet op zijn gemak zat. Hij wilde weer als vroeger plaats nemen in de zitbank van de kerkmeesters. De pastoor liet dit niet toe en merkte kwaad op: " Uw plaats is deze van de burgemeester , dat is de wet en daarmee moet ge tevreden zijn en ... ik heb van u geen orders te krijgen in mijn kerk ". Meysman zat diep ongelukkig in zijn "zitsel". De ware oorzaak hiervan was dat hij gans alleen in zijn zitsel aan de vrouwenkant zat. dat riep om de benaming "hanenkot", "bokkenkot" of nog gewaagder "stierstal". De fantasie en de spotlust van de Westkapellenaren kon zelfs zo ver gaan dat de achtbare burgemeester tot "prochiestier" werd bevorderd. Het werd Meysman allemaal te veel. Hij weigerde om nog in zijn " stierstal " plaats te nemen en ging tussen het gewone volk zitten in de kerk. Ook weigerde hij om nog mee op te stappen in de processie en nam zijn "flambeeuw" ( processielantaarn ) mee naar huis.. De perikelen tussen de pastoor en de burgemeester stapelden zich op. De burgemeester beschuldigde de voorbeeldige herder zelfs van zedeloosheid. Op 30 september 1815 overleed de pastoor. Het is mogelijk dat de bittere onrust en de pijnlijke aantijgingen tegen hem gericht,zijn gezondheid ondermijnd hebben.
( Uit Gidsenboek v.d. Sint-Niklaaskerk (2003 ) door pastoor Jan Lavaert )
Guido
|