Voor de Olympische Spelen van 2024 in Parijs werd op de Place de la Concorde de 33 meter hoge door Napoleon in Egypte begeerde en in 1830 aan Frankrijk geschonken obelisk van stellingen voorzien, wat de Franse Egyptoloog en professor aan de Sorbonne, Jean-Guillaume Olette-Pelletier, in staat stelde om de cryptografie te ontcijferen die hij daar wandelend tijdens de coronalockdown in 2020 had ontdekt en die kort daarop het volgende devies prijsgaf: “Kalmeer de energie van Amon” - wat volgens Egyptologen betekent dat men de goden met offers tevreden moet houden.1
De boodschap is van Ozymandias, de grootste onder de farao's en bekend als Ramses II (1300-1213 A.X.) van wiens reusachtig beeld een stuk in het British Museum tentoon staat en naar aanleiding waarvan de poëten Purcy Shelley en Horace Smith in 1818 elk een romantisch gedicht schreven over hoogmoed en vergankelijkheid, zoals door menigeen gesuggereerd werd: een lot waaraan ook Londen niet ontsnappen kan.2
Alle goden eisen offers en zo offerden de Azteken jaarlijks 20.000 mensen aan hun zonnegod3 terwijl de joodse Jahweh tot bij Abraham het leven eiste van de eerstgeborene uit elk gezin. Maar in de christelijke theologie plaatst met het Lam Gods de mensheid zich hoogmoedig boven de godheid. Immers, niet de mens brengt daar een offer aan God maar, geheel andersom, offert de god van het christendom zijn eniggeboren zoon, het Lam Gods, aan de mensheid.
De bedoeling van het offer is iets terug te krijgen: met betrekking tot de offers die de mensen aan hun goden brengen, is dat klaar maar wat kan dan de zin zijn van het goddelijke offer aan het mensdom? Volgens de theologie gaat het om een offer als genoegdoening aan de duivel waarmee de godheid de mensheid die door zijn zonde de onsterfelijkheid verloor, vrijkoopt. Maar wie dat aannemen voor waar, erkennen dat de duivel niet zomaar een abstractie is, een verpersoonlijking van het kwaad, dat volgens Augustinus alleen maar een tekort is aan het goede, maar een persoon met rechten en plichten.
“(Zonder de rechtvaardigheid), wat zijn koninkrijken anders dan grote roversbenden? Want ook roversbenden zelf, wat zijn ze anders dan kleine koninkrijken?”
Aurelius Augustinus (375-430), De Civitate Dei, IV.4.
'Teamwork' is een welluidend begrip (maar volgens sommigen een modewoord) met betrekking tot menselijke samenwerking, vooral in de (team)sport en in de zakenwereld en het feit dat de sport maar eveneens onze kapitalistische manier van handeldrijven verschijningsvormen zijn van de jacht, laat in dat begrip al meteen de dissonanten klinken.
Jacht is per definitie het opsporen van wilde dieren om die te doden maar ook op soortgenoten wordt jacht gemaakt, met name op de vogelvrij verklaarden, met andere woorden de 'wilden' onder ons, en het 'wilde' is het niet gecultiveerde, het niet gedomesticeerde, het ongetemde en derhalve datgene waarop men geen vat heeft, datgene waarmee men geen banden heeft, dat wat niet aan banden ligt, wat aan de greep van de groep ontsnapt en wat derhalve ongebonden is of vrij.
Reeds verschijnt hier de paradox in vol ornaat: 'teamwork' is gericht op de maximalisatie van efficiëntie en dus op het vergroten van de vrijheid, welke echter beknot wordt door 'kuddegeest', wat nota bene quasi een vertaling is van 'teamwork'. En uiteraard situeert zich het probleem bij de kwestie wiens vrijheid hier in het geding is.
Waar de vrijheid van enkelingen het voortbestaan van de groep bedreigt, verdient die slechts de betiteling van 'willekeur' maar steeds vaker zijn groepen (naties, unies...) verworden tot instrumenten van potentaten en waar aldus een groep de belangen van een elite dient, en dus de belangen van enkelingen, wordt de vrijheid van alle (niet-elitaire) enkelingen willekeurig beperkt.
In niet-democratische regimes is het probleem helder maar democratieën hebben nood aan dissidenten en aan figuren zoals Noam Chomsky om de onkiese gang van zaken aan het licht te brengen. Dat deze laatste nog geduld wordt, vindt zijn reden alleen hierin dat, wegens het intellectueel niveau van zijn protest, de getalsterkte van zijn publiek vooralsnog danig beperkt blijft dat zij in een democratie (waar de meerderheid beslist) voor de machthebbers geen direct gevaar kan betekenen.
De kwestie wie van de twee, de burger of de staat, de voorrang moet genieten, verdeelt niet alleen de partijpolitiek maar ook de wereld en het is allang niet meer zo duidelijk in welke maatschappijvormen de vrijheid triomfeert of, in wat andere bewoordingen, waar en hoe het cryptofascisme zijn slag thuis haalt.
Bibliotheken zijn reeds gevuld met de navenante problematiek en hier willen we slechts wijzen op een gedrag op microschaal waarbij groepen enkelingen viseren of er jacht op maken want dit gedrag neemt toe in gelijke tred waarmee de angst toeneemt om uit de toon te vallen, een angst waarvan de vreesachtigheid getuigt waarmee men zich paradoxaal genoeg vaak ten koste van zichzelf naar trends en modes schikt.
Wat eerst mondialisering en dan globalisering is gaan heten, verkapt in feite het gebrek aan sociale cohesie op microniveau, wat concreet inhoudt dat asociaal gedrag sowieso niet langer 'not done' is waar algemeen aanvaard wordt dat socialiteit door naties overkoepelende wetten wordt gegarandeerd. Ik hoef mijn buren niet langer uit de nood te helpen want de staat zorgt ervoor dat iedereen een uitkering krijgt, mensen moeten elkaar niet meer groeten want de 'social media' komen tegemoet aan ieders nood aan aandacht en op cultureel vlak is meewarigheid het gepaste antwoord op alle eigen initiatieven die immers verbleken in het licht van de megamanifestaties en de internationale culturele headlines. Kunst is wat als zodanig erkend wordt door Big Brother, ook als het een uitgestalde urinoir is of een strontmachine en romanschrijvers die niet moeten onderdoen voor Dostojevski blijven nitwits totdat een Nobelprijs ervoor zorgt dat zij door iedereen voor genieën zullen worden gehouden.
De kuddegeest berust op de angst om uit de groep gestoten te worden, een angst welke zoals bekend de doodsangst naar de kroon steekt als ze die al niet overtreft. Wie zich door hun gedrag van de groep distantiëren, vormen derhalve een wezenlijke bedreiging die door de kudde steeds feillozer wordt gedetecteerd en bestreden, vaak zonder vorm van proces of middels schijnprocessen, zoals ons bekend uit de geschiedenis van de heksen van Salem. Maar waar dit in de middeleeuwen gebeurde op microschaal, voltrekt de jacht op dissidenten zich vandaag op wereldvlak en in dezer wordt ook preventief te werk gegaan zodat een deel van de bevolking als 'potentieel dissident' zal gebrandmerkt worden en bijgevolg een veroordeling ondergaat waar geen rechters meer bij te pas komen omdat zij resulteert uit door algoritmen gestuurde automatismen en structuren.
Het volstaat voortaan dat de centrale macht een gedragscode ontwerpt en dat ze die via de media die zij bezit verspreidt middels influencers, opdat jan met de pet zich ten volle engageert om elk daarvan afwijkend gedrag op te sporen en te sanctioneren. Merk nu op dat zo doende de aangifte van het gedrag in kwestie, het onderzoek, het proces, de veroordeling en de bepaling van de strafmaat geheel overbodig worden: deze stappen die de rechtsstaat van weleer kenmerken, worden prompt overgeslagen en het lugubere van de hele zaak is dat geen haan er zal naar kraaien omdat wie kraaien, zichzelf veroordelen tot een vorm van medeplichtigheid waardoor zij zich eenzelfde lot toebedelen.
Het geloof in de verrijzenis van het vlees kan niet zomaar afgedaan worden als onzin op grond van wat het zogenaamde 'gezond verstand' daarover te zeggen heeft waar dat 'gezond verstand' niets anders is dan de waan het bij het rechte eind te hebben vanwege het vanzelfsprekend geachte gelijk van een fysicalistisch wereldbeeld.
In het huidige westen zijn wij aan een fysicalistisch wereldbeeld gewend geraakt precies zoals Boeddhisten aan de idee van reïncarnatie of nationalisten aan de overtuiging dat het eigen volk beter is dan ongeacht welk ander. Zo vindt de egoïst het vanzelfsprekend dat hij voorrang krijgt, zo is de zwarte eraan gewoon dat hij voor de blanke een stap opzij zet, zo wijkt de vrouw spontaan voor de man, het kind voor de oudere, de homo voor de hetero, de gediscrimineerde voor de bevoorrechte, de vreemdeling voor de autochtoon, het dier voor de mens en aan een boom wordt niet gevraagd of hij omgezaagd wil worden.
Er zijn daarentegen culturen waar bomen en dieren vereerd worden als goden, waar gastvrijheid een heilige plicht is en vreemdelingen daarom voorrang krijgen op autochtonen; er zijn culturen die de vrouw vereren in plaats van haar opzij te duwen omdat zij ons het leven geeft en voedt en culturen die hun kinderen op handen dragen; culturen waarin homo's functioneren als tovenaars of priesters aan wie belangrijke taken van de gemeenschap worden toevertrouwd. Het 'gezond verstand' is een alles behalve gezonde fictie en wie zich erop beroepen, verkeren in de gevaarlijke wanen die het onverstand vergezellen.
Maar dat alles betekent uiteraard nog helemaal niet dat wie geloven in de verrijzenis van het vlees, het bij het rechte eind hebben. Het betekent alleen dat mensen het recht hebben op een eigen wereldbeeld zolang dat geloof geen schade toebrengt aan andermans belangen. Dat is echter wat het fysicalisme wél pleegt te doen van zodra het zich profileert als de waarheid zonder meer en dus als vanzelfsprekend of als gefundeerd op 'gezond verstand'. Het wordt dan een opgedrongen geloof, een geloof dat van ons een belijdenis vergt en handelingen die daarmee in overeenstemming zijn: het vergt dat wij ons gedrag laten dicteren door derden die ons manipuleren, ons van de vrijheid beroven, ons verknechten. Precies zoals dat het geval is in een theocratie.
Dat zich uit de dood nieuw leven ontwikkelt, zou veeleer vanzelfsprekend moeten klinken dan vreemd omdat het leven zelf ons onafgebroken met de neus op deze feiten duwt. Levende wezens vormen vaker vooraleer zij sterven vrijwel uit het niets verschillende evenbeelden van zichzelf die zij dan grootbrengen en die hen overleven, waardoor het leven zich vernieuwt en standhoudt en op die wijze alles doorgeeft wat van waarde is. Nog vooraleer zij sterven, worden levende lichamen in hun kroost herboren zodat het lijkt alsof de stammen die zij vormen, gewoon vervellen. Na een periode van zeven jaar is geen enkele cel van ongeacht welke man of vrouw nog in zijn of haar lichaam aanwezig en toch leven de betrokkenen door alsof er met hen helemaal niets gebeurd is en op dezelfde wijze vernieuwen zich de lichamen in de genen. Wat er met de geest gebeurt, ontsnapt vooralsnog aan onze blik maar de tekenen die pleiten voor zijn onsterfelijkheid zijn legio. Edoch, we moesten het hier hebben over de individuele dood en meer bepaald over de dood van de ander, in verband waarmee we tot de conclusie komen dat die in wezen de eigen dood betekent.
(J.B., 24 mei 2025)
26-05-2025
Over de dood - Aflevering 6.
Over de dood
Aflevering 6.
En laten we hier het voorbeeld van zoëven nog eens bekijken. Het Vermoeden van Goldbach is een algebraïsche 'stelling' die niet bewezen is en die derhalve vrede moet nemen met de titel van 'vermoeden'. Het Vermoeden werd neergeschreven door de wiskundige Christian Goldbach (1796-1860) uit Koningsbergen waarvan tussen haakjes ook Immanuel Kant afkomstig is - toen Kant stierf, was Goldbach acht jaar oud. De formulering is verraderlijk simpel en heeft al menig wiskundige op het verkeerde been gezet - ze luidt als volgt: “Elk even getal groter dan 2 kan geschreven worden als de som van twee priemgetallen.”
Naast pogingen om het tegendeel te bewijzen, heeft men ook de meest gesofisticeerde computers ingezet om na te gaan of er niet ergens een even getal te vinden is dat niet beantwoordt aan die eis maar tot vandaag geheel vergeefs en men vermoedt dat zo'n even getal ook niet bestaat. Toch heeft nog niemand kunnen bewijzen dat dit waar is.
Het lijkt er derhalve heel sterk op dat er waarheden bestaan die onbewijsbaar zijn. Meer nog: in acht genomen de definitie van 'bewijzen', is dat niet eens zo verwonderlijk. In de eerste paragrafen van zijn Topica definieerde de Helleense filosoof Aristoteles 'bewijzen' als het aanvaardbaar maken van nieuwe dingen door ze te plaatsen in een context van reeds aanvaarde dingen en wel op zo'n manier dat het aannemelijk wordt dat die nieuwe dingen uit de reeds aanvaarde voortvloeien. Nu bestaat een wiskundig systeem zoals de algebra op grond van enkele axiomata of dus vooropgezette stellingen die worden aanvaard zonder bewijs omdat men nu eenmaal stoot op zaken die men wel verplicht is om aan te nemen, wil men überhaupt tot stellingen kunnen komen. Trekt men nu het voorbeeld van de 'simpele' algebra open tot de gehele werkelijkheid, dan moet men niet lang zoeken om te vinden wat men dan wel zonder bewijs moet aanvaarden, aangezien het zich spontaan en onafwendbaar aan ons opdringt en dat is het 'banale' gegeven van de pijn.
Wij hebben immers helemaal geen behoefte om voor onszelf te kunnen bewijzen dat we pijn hebben als we die hebben omdat de overtuigingskracht van een rationeel bewijs zelfs niet in de buurt komt van de overtuigingskracht van pijn. Ik ben de pijn die ik heb omdat ik mij daarvan niet kan distantiëren. Zo simpel als dat. Wij stoten hier op de grens van alles wat bestaat, met name in het eigen levende lichaam. Voor onszelf wensen we de pijn die we hebben niet te bewijzen omdat we die onwillekeurig hebben maar tegenover anderen zouden we dat soms willen doen maar we kunnen het niet, we kunnen slechts vertrouwen hebben in het inlevingsvermogen van die anderen en in hun goede wil.
Meteen mag duidelijk worden hoe vreselijk een wereld is waarvan het de leiders ontbreekt aan het inzicht dat 'onmiddellijke waarheid' of empathie de voorrang verdient op bewijsbaarheid omdat het eerste het laatste fundeert en niet andersom. Dat soort leiders stellen de eis van de bewijsbaarheid voorop, alsof de waarheid van de dingen van hun bewijsbaarheid afhankelijk was, net zoals zij menen dat het mens-zijn een product is van het burgerschap en dat sans-papiers derhalve geen burgerrechten kunnen genieten en dus ook geen mensenrechten, zodat zij zonder meer vogelvrij kunnen worden verklaard, wat inhoudt dat men er mag op jagen zoals er gejaagd mag worden op wild.
En uiteraard ligt de hoogmoed van de cultuur waarin dit kwaad gedijt aan de bron van de navenante onbeschrijflijke ellende. Andermaal: de jammerlijke 'vergissing' situeert zich uitgerekend daar waar zich een misprijzen voordoet met betrekking tot de ware aard van de werkelijkheid, die men dan ziet als vergelijkbaar met de menselijke wereld en derhalve daardoor beheersbaar.
De natuurwetenschap beschrijft de dingen van buitenaf en zij maakt daarbij abstractie van de onderzoeker zelf, de waarnemer of het subject: zij beschouwt hem als een deel van de natuur die hij aan zijn onderzoek onderwerpt. Maar waar hebben we dat nog gehoord? Herinneren we ons de volgende zin uit de eerste paragraaf van dit artikel:
“De wereld in ons hoofd is niet dezelfde wereld waarin ons hoofd bestaat. Anders uitgedrukt: de wereld die een ding is in ons hoofd is niet dezelfde als de wereld waarin ons hoofd een ding is. Nog anders uitgedrukt: als A een deel is van B, dan kan B geen deel zijn van A, tenzij A gelijk is aan B. En dat laatste betekent dat de gedachte moet samenvallen met hetgeen gedacht wordt, wat onmogelijk is omdat gedachten aan dingen verschillen van die dingen zelf.”1 De dingen en de gedachten behoren elk tot een andere wereld.
Derhalve bekijkt de natuurwetenschap de dingen niet ten gronde: zij objectiveert omdat kennis nu eenmaal objectiveert; zij maakt de dingen tot een voorwerp van de kenner en de kenner is dan iemand die buiten de werkelijkheid zweeft; men moet eigenlijk doen alsof hij er niet is. Aan kennis en aan wetenschap is helemaal niets mis zolang men de genoemde beperking in rekening brengt. Doet men dat niet, dan beschrijft men een wereld die helemaal niet kan bestaan.
Het logisch positivisme zegt dat uitspraken pas zin hebben als een experiment ze kan verifiëren maar dan heeft het ook geen zin om nog te spreken over het aandeel van de beschrijver in de beschrijvingen die wij wetenschap noemen: metafysica wordt onmogelijk waar zij zichzelf moet verengen tot uitspraken die alleen in de fysica als zinvol worden beschouwd. Men doet dan alsof de (wetenschappelijke) beschrijvingen van de wereld in dezelfde wereld bestaan als de wereld zelf maar dat is uiteraard niet zo want de afbeeldingen van de dingen vallen helemaal niet met die dingen zelf samen. Inkt en papier maken deel uit van een totaal ander universum dan dat van de woord- en zinsbetekenissen. Wat in de natuurwetenschap miskend wordt, is de geest en dat is een paradox omdat natuurwetenschap pas door de geest tot stand komt. De pogingen om de geest te beschrijven als een onderdeel of een product van de stof (met name als een hersenwerking) zijn gedoemd om volkomen inconsistent te blijven.
Maar keren we nu terug tot ons onderwerp: de werkelijkheidsbeschrijving van de fysica (of: het fysicalisme) verengt de werkelijkheid tot dat gebied ervan dat onderzoeksonderwerp is van de fysica. Het is dan ook evident dat het onmogelijk is om binnen die perken ook maar iets te zeggen over wat buiten die perken ligt. En het is volkomen onterecht om dan te concluderen dat er buiten de perken van de fysica helemaal niets meer bestaat. Zo simpel als dat. Wie eisen dat wat bestaat aantoonbaar dient te zijn, identificeren wat is met wat bewijsbaar is, maar reeds de eenvoudige algebra toont de onzinnigheid van dat uitgangspunt aan - zo bijvoorbeeld in het Vermoeden van Goldbach dat immers onweerlegbaar is doch tevens onbewijsbaar.
Als een piste het onderzoeken waard is, dan wel deze die belooft ons enige hoop te bieden en zodoende ook enig soelaas. Uiteraard moeten wij de dingen uiterst streng benaderen en van zodra in wat wij onderzoeken ook maar iets opduikt dat ruikt naar leugens of bedrog, moeten we ons te vierklauw uit de voeten maken.
Echter, dat is wat degenen allerminst doen die, schermend met hun 'gezond verstand', met de mond vol tanden staan als hun gevraagd wordt uit te leggen hoe het leven tot stand is kunnen komen als het luistert naar de wetten waarvan zij beweren dat het de natuurwetten zijn. Kennelijk strookt de beschrijving die zij van de werkelijkheid geven helemaal niet met de feiten, anders zouden zij in staat zijn om het leven te verklaren en ook na te maken maar zij blijken geen van beide taken tot een goed eind te kunnen brengen.
Zij geloven dan weg te kunnen komen met het antwoord dat het welslagen van hun project alleen een kwestie is van tijd. Geef ons nog een beetje krediet, zo zeggen zij: u zult zien, binnen de kortste keren bestaan er geen mysteries meer; wij, wetenschappers, staan daar borg voor. Maar de goede verstaander ziet direct dat daar waar deze klokken luiden, louter beloften in het geding zijn en wie geloof hechten aan die beloften, zoveel is zeker, zullen kunnen fluiten naar hun geld. Want lui die aan anderen beloften doen in ruil voor krediet, zijn van hetzelfde pluimage als de leugenaars: zij zullen nooit toegeven dat zij liegen en zij kunnen doorgaan met hun bedrog zolang van hen aanvaard wordt dat zij de dingen op de lange baan schuiven - het is immers geen geheim dat de massa wil bedrogen worden, zo groot is nu eenmaal de nood aan redding uit dit tranendal.
Uiteraard worden ernstige wetenschapsmensen hier niet geviseerd want het leeuwendeel onder hen weten best hun werk te relativeren. We hebben het alleen maar over lui die geloven dat de natuur in elkaar zit net zoals de wereld: zoals de wereld een constructie is van architecten allerhande, zo ook heeft een opperbouwmeester de natuur ineengezet - dat is wat zij bepleiten.
Hun kijk op de werkelijkheid heet microreductionistisch te zijn en dat wil zeggen dat zij denken dat alle dingen opgebouwd zijn en meer bepaald opgebouwd uit kleinere dingen - vandaar de term: 'micro-reductionisme', wat betekent: (het grotere) herleiden tot (een samenstelling van) het kleinere. Op die manier geloven zij immers dat zij op den duur stuiten op de allerkleinste want niet meer deelbare deeltjes waaruit de gehele werkelijkheid zou zijn opgebouwd. En eenmaal zij over die allerkleinste deeltjes beschikken - u raadt het al - kunnen ze daarmee àlles maken, ja, precies zoals God, de opperbouwmeester, het ooit deed. En wie zou geen krediet geven aan lieden die morgen, of dan toch overmorgen God zelf zullen geworden zijn?
Wie ervaring hebben met handeldrijven, zullen opmerken dat hier beslist winstgevende zaken worden gedaan en zij die zich aldus voordoen als de goden van morgen of dan toch van overmorgen, doen warempel denken aan de commerce van de clerus in de betere tijden van de kerk. Ja, hun aanpak lijkt wel op dezelfde leest geschoeid. Steun ons, zeggen zij, zo komt gij onder onze paraplu te zitten en het hoeft niet gezegd dat de menigte aan fans die dan zullen opduiken, gigantisch zal zijn.
Geef toe, het is zeker niet slecht gevonden: wij doen een greep in de grabbelton van de werkelijkheid, we houden een stuk daarvan in het vuistje en we begeven ons naar het laboratorium van professor Gobelijn. Aldaar delen we ons stukje werkelijkheid in kleinere stukjes en dan weer in nog kleinere stukjes, totdat we niet meer verder kunnen en dan zien we dat alles wat bestaat, bestaat uit allemaal dezelfde elementaire deeltjes, deeltjes die niet meer deelbaar zijn, atomen als het ware.
Uiteraard duiken zodoende allerlei problemen op: het mes waarmee wij kleinere stukjes maken, blijkt op den duur veel te grof; het vergrootglas waarvan we ons bedienen, is bestoft en wat al niet meer. Kortom: wijzelf blijken veel te groot en te lomp om ooit bij de verhoopte allerkleinste stukjes te kunnen komen en alsof dat nog niet erg genoeg was, blijken vanaf een zeker ogenblik de stukjes niet langer van stof te zijn. Ja, de minuscule deeltjes veranderen gedurende dit moeizame proces ook nog in louter veronderstellingen!
Wie beloften doen en dingen op de lange baan schuiven, zullen hun krediet verliezen als zij niet op tijd en stond met enig resultaat op de proppen komen en dat is wat die wetenschapslui ook doen. Zij publiceren met telescopen gemaakte foto's van het heelal zoals zij beweren dat het eruit ziet ver voorbij ons zonnestelsel en die foto's gaan de wereld rond maar eens de navenante subsidies buit gemaakt zijn, blijkt niet de kosmos op het lichtdrukmaal te staan maar wel een schijfje salami. De pret kan niet op, een mens mag ook al eens lachen en wie zou niet lachen: met de miljarden die het onderzoek gekost heeft, kunnen deze narren leven zoals heuse prinsen.
En nu we dan toch van het grootste naar het kleinste afdalen: een andere frats herinneren we ons van niet zo heel lang geleden uit de tijd dat men de hele wereldbevolking bang gemaakt heeft van een virus. Niemand kan een virus zien, men moet beschikken over heel speciale microscopen en nog zoveel meer. Om een lang verhaal kort te maken: men moet beschikken over een gigantisch kapitaal om dat vervolgens ook nog eens te kunnen verveelvoudigen. Een derde frats, en dan houden we ermee op: Krieg und Leichen, die letzste Hoffnung der Reichen. Men maakt het volk bang van de dood met de oorlog en het verandert prompt in de spreekwoordelijke ezel die aan de lopende band via zijn achterpoortje klinkende munten produceert. Dat maakt muziek, maar enkel voor de rijken - de ezel zelf transformeert meteen naar vel over been.
(Wordt vervolgd)
(J.B., 23 mei 2025)
23-05-2025
Over de dood - Aflevering 3.
Over de dood
Aflevering 3.
Uiteraard rijst dan de vraag of hetzelfde gezegd mag worden over God: is ook God een knooppunt van relaties en verdwijnt ook Hij als Hij geen respons (meer) krijgt? Friedrich Nietzsche heeft gezegd dat God dood is, wat eigenlijk betekent dat deze wijsgeer wel erkent dat God ooit geleefd moet hebben. Een bijzonder netelige kwestie.
Het katholieke geloof dat hier sinds eeuwen werd verbreid, vertelt dat wij de dood heel ernstig moeten nemen. In tegenstelling tot de leer van Boeddha en die van de Veda's die de ziel zien verhuizen en ook geheel anders dan in de beschrijvingen van de Hades van de Hellenen die door schimmen wordt bevolkt, is er volgens het katholicisme in de periode dat wij dood zijn helemaal niets en kunnen wij slechts eenmaal leven en sterven (- de zogenaamde 'tweede dood' betreft de dood van de ziel, namelijk van degenen die zichzelf veroordeeld hebben tot de hel). De dood scheidt het lichaam van de ziel totdat bij de verrijzenis God de ziel opnieuw verenigt met - dit keer - een onvergankelijk lichaam, op voorwaarde dat wij in Gods genade zijn. Die leer is niet van Christus zelf afkomstig maar van de kerk die zich veel later heeft gevormd in samenspraak met de toenmalige politiek van de Romeinse keizers.
Veel dichter bij de waarheid staat wellicht de opvatting dat wij na onze dood tot schimmen worden: lichaamsloze geesten die, omdat zij het houvast van het lijf moeten missen, rondzweven en transparant zijn zoals gezegd wordt over de spoken uit de sagen van over de hele wereld.
De doden leven weliswaar niet meer maar ze zijn ook niet helemaal weg omdat zij echt geleefd hebben en een spoor nalaten in de herinnering van velen. Men kan altijd en overal aan de doden denken en vandaar lijken zij ook helemaal ongebonden aan een plaats of aan een tijdstip. In onze gedachten zijn zij ook niet even afgelijnd en duidelijk als toen zij nog in leven waren en echt aan ons verschenen. De doden gelijken daarom veeleer op degenen die aan ons verschijnen in een droom: als we ontwaken kunnen we ons hen herinneren als bijna echte wezens.
We kunnen dromen over de doden maar ook over hen die nog in leven zijn, wat ons kan doen vermoeden dat het de geest is die ons in de droom verschijnt, het bijna lichaamsloze dat nog een beeld weerspiegelt van het lichaam zoals een foto dat doet of een herinnering. Wanneer wij dromen, hebben we trouwens zelf ons lichaam achter ons gelaten want wij dromen met de geest nadat de slaap lichaam en ziel van elkaar ontkoppeld heeft, zoals ook de dood dat doet maar de slaap doet het omkeerbaar. In de droomwereld zijn geen lichamen maar wel bijna-lijven, verschijningen of beelden van mensen die echt hebben bestaan ofwel nog steeds bestaan.
De droomwereld is niet de echte wereld maar hij gelijkt erop, al is hij minder vast, minder betrouwbaar als het ware, plastischer ook en bijna helemaal onttrokken aan de wetten die de wereld van de wakkeren aan banden leggen. En zoals de droomwereld gevuld is met de geesten van zowel levenden als doden, zo is ook de schimmenwereld waar wij misschien heen gaan na de dood, gevuld met geesten van mensen nadat de dood die van hun lichaam heeft gescheiden.
De dodenwereld gelijkt een beetje op de wereld van de droom en de geesten daarin gelijken op de geesten die wij zien in onze dromen. Daarom ook kunnen wij zeggen dat de menselijke geest zowel tot de wereld van de levenden behoort als tot de wereld van de doden. Onze geest behoort tot drie werelden: tot de wakkere wereld, tot de wereld van de slapenden ofwel de droom en tot de wereld van de doden.
Als iemand overlijdt met wie wij nauw vervlochten waren, blijft er iets voortduren van die vlecht. Enerzijds trekt de overledene de ander een beetje naar de onderwereld toe en anderzijds trekt de levende de dode nog een tijdje in het leven met zich mee. Om die reden zegt men soms over stervenden dat ze met één been in het graf staan - met het andere nog in het leven.
Volgens de katholieke leer zal bij de verrijzenis niet alleen de geest herleven maar tevens zal het stoffelijke lichaam opnieuw tot leven worden gewekt en dan onsterfelijk zijn. Dat is niet het geval in het geloof van de Hellenen: de Hades is er voor altijd, de schimmen keren nimmer naar het licht terug.
Er valt iets te zeggen voor de katholieke leer van de verrijzenis van het vlees en het is niet min wat er voor te zeggen valt. In de meeste gevallen wordt het verrijzenisgeloof een beentje gelicht door het zogenaamde 'gezond verstand' dat ons zegt dat de tweede wet van de thermodynamica of de entropiewet, de wet van het verval, verbiedt dat wat tot stof en as vergaan is, weder zou keren naar zijn vroegere toestand van hoge orde die eigen is aan alle leven. Opdat dit zou kunnen lukken, moet beslist de tijd kunnen worden omgekeerd en, nogmaals, het 'gezond verstand' schiet in een lach als iemand met die zaken op de proppen komt. Maar daar staat tegenover dat het 'gezond verstand' wel aardig met de rug tegen de muur staat waar het geconfronteerd wordt met het feit dat alle leven zich geheel wars van de genoemde natuurwet een weg gebaand heeft van het niets dat wij, waarheen wij onze blik ook richten, alom in het heelal ontwaren, naar een bestaan dat ons onnoemelijk ter harte gaat en waarvan wij bezwaarlijk kunnen zeggen dat wij het alleen maar dromen. Of heeft het 'gezond verstand' dan een uitleg die hout snijdt voor het zich in een mum van tijd en bovendien triljoenen keren ontwikkelen van cellen tot wezens die kunnen wuiven naar elkaar en via die weg, kinderen krijgen, maar die elkaar ook kunnen doden?
(Wordt vervolgd)
(J.B., 23 mei 2025)
22-05-2025
Over de dood - Aflevering 2.
Over de dood
Aflevering 2.
Dat de dood van de ander niets anders is dan het eigen levenseinde is een realiteit die even moeilijk te bevatten is als waar.
De mens is een knooppunt van relaties, wat wil zeggen dat er bij het verdwijnen van die relaties helemaal niets meer overschiet. Nu heeft elke mens meerdere relaties maar door de band is er slechts één relatie die werkelijk van tel is voor het eigen bestaan: deze met degene met wie men zijn leven deelt.
Iemand kan door de massa op handen gedragen worden maar toch heel eenzaam zijn en een ander met 'slechts' één geliefde kan de ontelbare menigte van fans die een popster verafgoden missen als de pest: zolang zijn geliefde er is, kent hij geen eenzaamheid. Zo kan een monnik een relatie onderhouden met een al dan niet bestaande God en daardoor in het leven vast verankerd zijn. Of een miskend kunstenaar kan een band hebben met een onbestaand publiek waarvan hij hopen mag dat het tot stand zal komen in de toekomst, gebeurlijk na zijn eigen levenseinde - wie zal het hem verbieden?
Onze afhankelijkheid van anderen die bestaan, bestaan hebben, zullen bestaan of misschien (zullen) bestaan tekent ons eigen leven als een onzeker bestaan, een bestaan als louter mogelijkheid. Ons bestaan blijft onzeker totdat het 'vastgesteld' wordt, wat eigenlijk betekent: totdat het in een relatie staat. Een subject is nodig om dat vast te stellen en gebeurlijk is dat het eigen subject maar dat is in zijn bestaan dan weer afhankelijk van relaties.
De identiteit of het zichzelf-zijn volgt op het anders-zijn, het verschillen van de anderen. De aap die in de plas kijkt, weet pas dat hij daarin zijn eigen spiegelbeeld ontwaart nadat hij wat verderop een andere aap bemerkt bij een plas waarin deze weerspiegelt. Het eigenste denken volgt op het gesprek met anderen dat men nu gaat voeren in zichzelf en met zichzelf nadat men zich virtueel ontdubbeld heeft.
Wie het essentialisme aanhangen, vergeten dat het 'ik' het resultaat is van een proces, een gebeuren dat zich afspeelt in de tijd en dat zonder de activiteit van dat proces helemaal niet tot stand kan komen. Het 'ik' is niet maar het wordt tot stand gebracht, het wordt (met veel inspanningen) in leven gehouden en vergt aldus veel energie om zijn bestaan te kunnen bestendigen: van zodra die energie is opgebruikt, stort het 'ik' dan ook in. Zoals ook het leven zelf, dat op een bijzonder voorwaardelijke wijze, precair en broos, als het ware hangend aan een zijden draadje, zich zeer tijdelijk en evenzeer plaatselijk manifesteert in een samenloop van bijzonder toevallige omstandigheden, waaronder een uitgelezen plek in het heelal, het vlies van een atmosfeer omheen een planeet met de vereiste verhoudingen aan nodige stoffen, de juiste temperatuur en noem maar op.
Viel de context weg, dan bleef van het 'ik' in kwestie helemaal niets meer over. Wie zijn leven in dienst gesteld heeft van anderen, ziet de zin ervan vervluchtigen van zodra die anderen er niet langer zijn en dat is de tragedie van ouders die door hun kinderen gedumpt worden nadat die zijn opgegroeid en uithuizig werden.
Dat ons bestaan samenvalt met de zin ervan, betekent dat het ophoudt waar die zin vervalt en omdat die zin in betrekking staat tot anderen, betekent het verdwijnen van die anderen niets minder dan het eigen einde. Maar het gemis aan de ander is allerminst een door het verstand getrokken logische conclusie. Het gaat om een besluit dat ons voor is, dat zichzelf gevormd heeft nog vooraleer wij het vermoeden koesteren dat iets wezenlijk veranderd is. Het gemis is in de eerste plaats een pijn, geheel fysiek, ofschoon niet makkelijk aanwijsbaar zoals dat het geval is met een hand of met een been dat door een accident verloren ging. De pijn betreft het gehele lichaam dat men is en blijft daarom ook zo lastig om te detecteren.
Het gemis is het kwijt zijn van het gehele eigen lichaam en derhalve van zichzelf, het langzaam tot ons doordringen daarvan: dat wat wij zien en horen, voortaan nog slechts een schimmige versie zal zijn van wat het eenmaal was. Het geleidelijk en bijzonder lastig tot ons wezen komende besef dat wij zoals Orpheus na het onherroepelijke heengaan van zijn gade, voorgoed een schim zullen geworden zijn.
(Wordt vervolgd)
(J.B., 22 mei 2025)
21-05-2025
Over de dood
Over de dood
In principe wordt hier niet de eigen dood beoogd omdat wij die sowieso niet kunnen ervaren maar wel die van anderen. Niet de dood van vreemden met wie wij geen of nauwelijks banden hebben maar die van degenen met wie wij verbonden zijn. En hun dood is voor ons bijzonder problematisch omdat de gedachte dat de scheiding die de dood teweeg brengt definitief is, een 'ondraaglijke' gedachte is.
Een oplossing van het probleem zou kunnen zijn dat we die gedachte dan maar niet meer moeten hebben, dat we ze moeten weren of ontkennen. Wat uiteraard geen oplossing is maar een vorm van zelfbedrog. Dat bedrog kunnen wij niet definitief realiseren maar wel zeer tijdelijk, bijvoorbeeld door te vluchten in dromen of in allerlei vormen van verdoving.
Een andere oplossing kon luiden dat we het beschreven lot dan maar moeten aanvaarden. Maar ook die oplossing kan niet ernstig worden genomen omdat zij van ons vraagt dat we iets aanvaarden wat we niet willen. Omdat aanvaarden, willen is, zouden we dan iets moeten willen wat we net niét willen en dat is onmogelijk. A en niet-A kunnen niet beiden het geval zijn, dat is nu eenmaal logica.
Berusten in een lot dat we niet willen, is een onmogelijke opgave maar het alternatief is dat we ons verzetten tegen iets dat werkelijk is. Echter, wat werkelijk is, kunnen we niet ontkennen. Het enige wat we dan nog kunnen doen, bestaat erin dat we onze toevlucht nemen tot het fenomeen van de vergissing. En dan moeten we geloven dat de werkelijkheid anders is dan we tot dan toe hadden gedacht. De scheiding is niet definitief, zo moeten we dan denken: het lijkt alleen maar zo.
Die uitweg echter is niet zo simpel. Want als de werkelijkheid schijn is, dan kan die schijn alleen maar worden verklaard door de oorzaak daarvan bij onszelf te leggen: de dingen zijn niet zoals we ze zien omdat we niet goed kijken; de dingen zijn niet zoals we denken dat ze zijn omdat we niet goed denken. Er is een kloof tussen onze gedachten en de werkelijkheid die wij overdenken.
Trouwens, de genoemde kloof kan geen mens ontkennen: de gedachte aan bijvoorbeeld een stoel, is immers geen stoel. En dat geldt voor alles wat we denken. De wereld in ons hoofd is niet dezelfde wereld waarin ons hoofd bestaat. Anders uitgedrukt: de wereld die een ding is in ons hoofd is niet dezelfde als de wereld waarin ons hoofd een ding is. Nog anders uitgedrukt: als A een deel is van B, dan kan B geen deel zijn van A, tenzij A gelijk is aan B. En dat laatste betekent dat de gedachte moet samenvallen met hetgeen gedacht wordt, wat onmogelijk is omdat gedachten aan dingen verschillen van die dingen zelf.
Rest dan nog die ene oplossing dat wij besluiten dat de scheiding niet ondraaglijk is: dat lijkt alleen maar zo. In werkelijkheid is de scheiding bijna ondraaglijk en zij wordt mettertijd, beetje bij beetje, wat draaglijker dan eerst gedacht.
In feite is ook de laatst genoemde oplossing er geen. Er bestaan immers mensen voor wie de scheiding die de dood teweeg brengt, echt ondraaglijk is: zij kunnen niet verder leven met die gedachte en als zij al niet onmiddellijk ophouden met leven, genezen zij er niet van, worden zij steeds zieker en zij sterven er ook aan. Maar de meeste mensen blijken mét de ondraaglijk lijkende gedachte verder te kunnen leven. Echter niet meer zoals voorheen.
Sinds oudsher wordt gezegd dat niemand zijn eigen dood kan ontmoeten: zolang ik er ben, is de dood er niet en van zodra de dood er is, ben ik er niet meer. Maar de toestand waarin men verder leeft met de bijna ondraaglijke gedachte (van de definitieve scheiding) is er een van voortdurend lijden. Nu is het leed per definitie datgene wat wij niet willen terwijl we er toch mee samenvallen: ik ben de pijn die ik heb omdat ik mij er niet kan van distantiëren daar zulks uiteraard mijn eigen einde zou betekenen. Maar dat wil niets anders zeggen dan dat de dood van de ander, hoe dan ook wezenlijk niets anders is dan het eigen levenseinde. Het lijkt er dan op dat wij alsnog verder kunnen leven maar dat leven is slechts schijn. Orpheus gelooft dat hij zijn Euridicè alsnog terughaalt uit de schimmenwereld maar van zodra zij in hetzelfde licht belanden, wordt hij de schim.
(Wordt vervolgd)
(J.B., 21 mei 2025)
20-05-2025
Dovemansgesprekken - Aflevering 2.
Dovemansgesprekken
Aflevering 2.
Het eindeloze gepalaver van de dovemansgesprekken dat dagelijks de hoofdpunten in de nieuwsberichten haalt en dat van elke burger de aandacht, de tijd en de gemoedsrust steelt, is de hedendaagse manifestatievorm van het maatschappelijke steekspel van de pikorde dat sinds het begin der tijden aan de gang is en dat zal doorgaan tot het bittere einde.
Het spel is een gevecht dat in de genen zit in alle levende wezens die op de een of andere manier in groep leven en het is gericht op de eigen soort met het oog op het elimineren van de zwakkeren in functie van het determineren van een leider omdat een kudde geen rust kan vinden totdat zij haar leider kent. Die bepaalt dan in de plaats van alle gemakzuchtige leden de koers en hij draagt de verantwoordelijkheid, in ruil waarvoor men hem gehoorzaamheid verschuldigd is en navolging.
Een geheel natuurlijke zaak, zo zou men oordelen, maar dan wel natuurlijk in de betekenis waarin ook het recht van de sterkste dat is. En zoals het recht van de sterkste vloekt met de mensenrechten, evenzo is het beschreven steekspel van de oorlog onverenigbaar met de humaniteit.
Wie daar anders over denken, richten een bloedbad aan met onoverzienbare gevolgen, zoals ook rijkelijk geïllustreerd wordt doorheen de hele geschiedenis van het mensdom. Hitler is het typevoorbeeld van de leider die de natuur een handje wilde helpen in het elimineren van de zwakkeren en met de ernst die de waanzin kenmerkt werden vanuit een logica waaruit a priori elk gevoel wordt gebannen, miljoenen onschuldigen op industriële wijze afgemaakt - naast het inpalmen van hun bezittingen, incluis schoenen en valse tanden, werden ook hun stoffelijke resten nog benut voor de fabricage van zeep, lampenkappen en noem maar op.
Hun geld verhuisde naar gerenommeerde Zwitserse banken die er decennia lang over zwegen totdat niet zo lang geleden nazaten het onverhoopt terugvorderden van de bandieten die nog steeds het schone weer maken en alom de lakens uitdelen. In het in 1990 verschenen boek La Suisse lave plus blanc beschrijft Jean Ziegler hoe Zwitserse banken met namen als klokken de jaarlijkse opbrengst van 300 tot 500 miljard dollar aan bloedgeld van onder meer de drugshandel prompt weten wit te wassen dankzij de omerta met de respectabele benaming van 'bankgeheim'.
We onthouden dat het beschreven spel vloekt met de mensenrechten. Maar men herinnert zich tevens de niet mis te verstane en ontnuchterende conclusies uit de massapsychologie: dat de kudde gehoor geeft aan de minst intelligente van haar leden. Het narrenschip van Plato is daarvan een verontrustend maar allerminst verwonderlijk en dwingend resultaat.
(J.B., 20 mei 2025.)
Dovemansgesprekken
Dovemansgesprekken
Een dovemansgesprek wordt gedefinieerd als een gesprek waarbij de gesprekspartners elkaar niet willen of niet kunnen begrijpen. Als zij werkelijk doof zijn of als zij elkanders taal niet verstaan, dan is er sprake van niet kunnen maar als zij elkaar kunnen horen en elkaars taal wél verstaan, is er sprake van onwil.
Een bijzonder geval van een dovemansgesprek is een gesprek waarbij één van de partners gewillig is om te communiceren, zich verstaanbaar te maken en begrip op te brengen terwijl de andere bewust en dus met voorbedachten rade voor doveman speelt.
In dat bijzondere geval kunnen de motieven van degene die voor doveman speelt, legio zijn: hij kan de bedoeling hebben om de tijd te rekken, het gesprek te saboteren of zijn gesprekspartner voor de gek te houden, te irriteren of te pesten.
Omstandigheden kunnen zich ertoe lenen dat bepaalde mensen aldus langere tijd voor de gek gehouden worden en sommigen vinden er dan ook een sadistisch genoegen in om dezen te pesten en hen van de wijs te brengen.
Als de leden van een grotere groep samenzweren om een enkeling op die manier voor de gek te houden, kan het resultaat nefast zijn. Soms is de groepsgeest dermate verrot of gecorrumpeerd dat de genoemde vorm van pesten gedeeltelijk onbewust gebeurt maar met de vaste bedoeling om iemand volledig uit te schakelen.
Een historisch voorbeeld is de veroordeling van en de moord op de zogenaamde heksen van Salem die, elk apart, de ene na de andere, werden aangepakt door een substantieel deel van een gemeenschap, zo niet door de voltallige gemeenschap, nadat het slachtoffer telkenmale monddood werd gemaakt. De realiteit van de kuddegeest biedt de garantie dat de gruwel die een dergelijke aanpak wezenlijk is, zich zonder problemen kan voltrekken en ook onbestraft zal blijven.
In nog meer schrijnende gevallen wordt gespeeld met een paradox die erin bestaat dat de berekende redeloosheid van wie zich van de domme houden en aldus voor doveman spelen, tot doel hebben om een slachtoffer dat zich aan de rede vastklampt, van redeloosheid te kunnen beschuldigen en via die weg te kunnen uitschakelen. De redeloosheid triomfeert dan over de rede die zij in haar slachtoffers tot voorwerp maakt van spot.
Dovemansgesprekken worden systematisch gevoerd als een gesofisticeerde methode om mensen het zwijgen op te leggen maar tegelijk om de rede te doen verstommen en die methode wordt gretig aangewend in de politiek waar behalve de rivaliserende partijen ook nog een publiek aanwezig is waarbij de 'acteurs' of degenen die voor doveman spelen, niet alleen hun slachtoffer dat in het gesprek verwikkeld wordt, in de maling nemen maar ook het publiek.
Een actueel voorbeeld hiervan speelt zich af op het wereldtoneel waar enerzijds, in de schijnwerpers, de rivaliserende partijen optreden en acteren en anderzijds, het publiek van de quasi voltallige wereldgemeenschap - meestal via het televisiescherm - het spel van de demonstranten volgt zoals supporters een voetbalmatch volgen.
Want het gaat om een spel vergelijkbaar met het voetbal maar dan minder onschuldig, alles behalve sportief en geheel zonder vaste regels - een spel dat de aandacht moet weten te trekken en vast te houden en dat daarom grote middelen zal inzetten om het publiek erbij te betrekken. Meer bepaald door het spel dermate te organiseren dat daarbij het leven van allen die behoren tot het publiek, op het spel wordt gezet.
Wij noemen dat oorlog en we doen alsof we het niet willen terwijl in feite niemand nog kan willen dat het ophoudt. Elk spel immers is verslavend en dat is het ultieme spel van de oorlog des te meer. Maar tevens kan het spel niet worden gestopt omdat de essentie ervan ons blijkt te ontgaan.
Het spel deelt immers de mensen op in, enerzijds, degenen die op het theater paraderen en die niets liever willen dan dat allen vol belangstelling naar hen kijken en met spanning volgen wat ze zeggen en doen en, anderzijds, degenen die veroordeeld zijn om voor toeschouwer te spelen, te applaudisseren, aandacht te geven, toe te kijken en toe te horen, al hun zinnen daar op te zetten, zich angst te laten aanpraten ofwel sympathie, kortom: zich te laten bespelen, met als eindspel, het moordspel, waar zij zich uiteindelijk van het leven moeten laten benemen.
In het westen, de vertechniseerde wereld, werd het oorlogsspel, dat in wezen 'de ultieme show' is, decennia lang vervangen door de optredens op de wonderlijke televisie. Want veel beter dan op een slagveld kon de strijd tussen degenen die het voor het zeggen hebben daar rechtstreeks en door iedereen gevolgd worden. Op televisie zijn de machthebbers goden want alomtegenwoordig en almachtig. De kijkers zijn onderdanen die letterlijk niets te zeggen hebben en die alleen maar kunnen slikken wat hun voorgeschoteld wordt terwijl men er wel voor zorgt dat ze dat ook moeten doen. De belangrijkste reden waarom na een lange vredestijd de oorlog in het westen weer ten tonele verschijnt, ligt alleen hierin dat het medium van de televisie (en geef toe, het heeft héél lang mogen duren) nu zijn beste tijd gehad heeft.
Ja, het wonderlijke medium is versleten, het wonder is eraf, de pausen en de koningen lopen er voor spek en bonen bij, ze zijn impotent om nog langer de aandacht van de mensen te trekken, de fictie presteert beter dan het echte. Alleen de dovemansgesprekken van bommen en granaten kunnen de show nog stelen.
(Wordt vervolgd)
(J.B., 19 mei 2025)
19-05-2025
De leer van Augustinus - Aflevering 6.
De leer van Augustinus
Aflevering 6.
Tussen 412 en 426 schreef Augustinus zijn De civitate Dei (Over de staat van God) ter weerlegging van beschuldigingen door ketters die de kerk de schuld gaven voor de verwoesting van Rome door Alarik en om de geloofstwijfel weg te nemen. Hij wil de crisis n.a.v. Eusebios' 'imperiale theologie' oplossen door aan de staat elke religieuze betekenis te onttrekken.1 Dit alles omvattende werk wordt vaak vergeleken met Plato's Politeia. De gewijde geschiedenis (m.b.t. 'civitas Dei', de inwendige mens en de liefde voor God) wordt van de seculiere (m.b.t. de 'civitas terrena', de uitwendige mens en de eigenliefde) onderscheiden (die niet duivels is maar neutraal). Augustinus' politieke theorie betreft de 'civitas terrena'. Met de komst van Christus is de eindtijd ingezet, het 'laatste uur' voor de Wederkomst.
Augustinus' politieke leer is bijzonder inconsistent. De Ordo Pacis (de wereldse vrede) is de politieke ordening. De gelovigen gebruiken het aardse zoals één die in den vreemde vertoeft2 en de orde van de wereld is derhalve relatief waardevol; Augustinus bejegent die tweeslachtig: met minachting én respect. Hij bekijkt de wereld vanuit de zondeval. De mens is van nature sociaal en geneigd om een gemeenschap te vormen maar door de zondigheid ontstaat tweedracht en is politieke ordening of politiek tout court noodzakelijk voor het lijfbehoud (en door de goddelijke voorzienigheid voorhanden). De wetten zijn noodzakelijk maar ze zijn een Ersatz van de 'lex aeterna', de 'eeuwige wet'. Maar Augustinus denkt dat de republiek nooit bestaan heeft omdat recht niet gerealiseerd kan worden op aarde. Vandaar: “(Wanneer die rechtvaardigheid derhalve weggenomen is), wat zijn koninkrijken anders dan grote roversbenden? Want ook roversbenden zelf, wat zijn ze anders dan kleine koninkrijken?”3
Dan verzacht Augustinus zijn eis inzake rechtvaardigheid en spreekt hij over gemeenschappelijke aardse belangen: “(God heeft aan de mensen geschonken:) de dingen die geschikt zijn voor dat aardse leven, te weten de tijdelijke vrede (pax temporalis) - naar de beperkte maat van het sterfelijke leven -, een vrede die bestaat in gezondheid, lijfsbehoud en gemeenschap (societas) met zijn soortgenoten, en alles wat noodzakelijk is om die vrede te bestendigen of te herwinnen.”4 Die vrede volgt uit de orde ('ordo pacis') of 'de kalmte van de orde' ('tranquillitas ordinis') en betreft zowat alles: de rust van het lichaam, de ziel, het huishouden, de burgers, de wereld ('pax terrena').
En dan komt de aap uit de mouw. Wat hier nog volgt moge een waarschuwing zijn aan het adres van wie geloven dat de nieuwe paus, die immers een Augustijn is, een pacifist zal zijn of een vechter tegen onrecht en voor vernieuwing. Want waar het evangelie het heeft over het aanbieden van de andere wang en over het beminnen van zijn vijanden, blijken die christelijke geboden nu plotseling verwereldlijkt. Wegens de noodzaak van de politieke orde, vindt Augustinus dat het rijk militair moet verdedigd worden: “(...) wanneer [Bonifatius] mede onder invloed van Augustinus' prediking het zwaard 'aan de haak' wil hangen, en monnik worden, probeert Augustinus hem van dat voornemen af te brengen: zoals er christenen moeten zijn die door hun gebed de 'onzichtbare vijanden' moeten afweren, zo moeten er ook zijn die door hun wapens de 'onzichtbare barbaren' bestrijden; ook hùn taak is verdienstelijk in Gods ogen.”5 Het gaat erom conservatief te zijn: “het behoud van de bestaande orde te verdedigen”6 (“ordehandhaving”7) En waar wij de slavernij als een schending zien van de mensenrechten, spreekt Augustinus ook hier ondubbelzinnig een heel andere taal. Bij hem zal de slavernij, die een straf is ingevolge de erfzonde, evenals bij Paulus, goedgepraat worden. “Slaven (…) die zich trachten te onttrekken aan hun wreedaardige meesters, d.w.z. op de vlucht slaan, worden door [Augustinus] uitdrukkelijk als 'pessimi servi', 'allerslechtste slaven', gebrandmerkt”: justitie moet over hen recht spreken want ze zijn zondaars en dus schuldig terwijl de bestaande orde er is ter remediëring van die zondigheid...8
Hoe kan de mens de waarheid kennen? Augustinus zijn 'illuminatietheorie' is een toepassing van die van Plato: zoals de zon alles zichtbaar maakt voor onze ogen, zo maakt God alles kenbaar voor onze ziel. Alles begint met de eigen geest: twijfelt men, dan is men al zeker dat dit waar is.” (“Si fallor, sum.”) Daar we allen hetzelfde waarnemen, bestaat dit buiten ons en dat geldt ook voor de gedachten: “elke onveranderlijke waarheid die wij in onze (veranderlijke ) geesten ontdekken (bv. “2+2=4”), 'bewijst' dan het bestaan van God als de onveranderlijke Waarheid.”1“De eeuwige waarheden waaraan de menselijke geest deelgenoot is, [worden vereenzelvigd] met de scheppende archetypische ideeën van de goddelijke geest”2 (...) “[en zij] worden dus door de mens ontdekt, in introspectie, in het eeuwige, onveranderlijke 'licht' dat hem, overeenkomstig zijn 'begaafdheid', altijd tegenwoordig is, en dat zijn 'natuurlijk' middel tot contact met de intelligibele wereld is.”3 Het betreft niet alleen dingen maar ook waardeoordelen ('morele illuminatie' of 'lumina virtitum'4). Tevens zijn Gods ideeën behalve kennisgronden ook de zijnsgronden van de geschapen wereld. Wat betreft de kennis of de 'geestelijke illuminatie': “de ultieme voorwaarde voor de mogelijkheid van rationele kennis is de (permanente) intieme tegenwoordigheid van God in de menselijke geest.”5 Daaruit volgt dan Augustinus' memoria-begrip.
De 'memoria' is de voorraadkamer van de geest waarin het goddelijk licht de apriori-waarheden kenbaar maakt. Augustinus tracht m.b.t. de zintuiglijke waarneming (die hij eveneens in de memoria situeert) de brug te maken tussen het lichaam (de stoffelijkheid) en de ziel: men 'ziet' het licht pas middels een (actieve) aandacht van de ziel (het 'kijken').6
De ziel bevat het zijn, het weten en het willen of het liefhebben en de eeuwige waarheden vallen met de eeuwige normen samen: het geluk is het genieten van God zoals het oog geniet van het licht: men moet handelen overeenkomstig de waarheid, de kosmische of de rationele orde; de deugd gehoorzaamt aan de rede vanuit de liefde daarvoor, die een wilsact is. Het willen komt van de mens, het kunnen komt van God. De mens is geschapen met een vrije wil (de wil maakt ons tot mens) maar door zijn ongehoorzaamheid kan hij alleen nog (tegen beter weten in) kiezen voor het kwaad. De (wils)vrijheid kan hij enkel nog terugkrijgen door de genade. In het paradijs zullen de uitverkorenen de vrijheid om te zondigen verloren hebben.7
De basis van Augustinus zijn visie op de geschiedenis en de politiek in zijn De civitate Dei (waarop zijn Retractationes correcties en aanvullingen zijn) is de overtuiging dat de hoogste politieke lering in de goddelijke openbaring ligt, in het leven en de dood van Christus. De geschiedenis is derhalve (reeds in het Judaïsme) een (teleologische) heilsgeschiedenis, in tegenstelling tot het cyclische geschiedenisconcept van de Hellenen. Augustinus geeft een filosofische onderbouw aan de (naïeve) christelijke eschatologie. De geschiedenis wordt voortaan gezien als een strijdperk tussen goed en kwaad (waarbij het kaf van het koren zal worden gescheiden). De civitate Dei ontstond n.a.v. de inval van Alarik in het Romeinse Rijk waardoor een grote vluchtelingenstroom ontstond. Men verwachte de redding bij de tweede komst van Christus met zijn 'duizendjarig rijk' via de kerk. Het wereldlijke daarentegen werd gezien als het 'beest'. Die scheiding tussen kerk (de spirituele samenleving) en staat (het beest) wordt opgeheven als in 312 Konstantijn zich laat dopen: het christendom wordt dan de rijksideologie: het Romeinse Rijk wordt christelijk maar tegelijk wordt het christendom wereldlijk. Een despotisme volgens de hemelse hiërarchie wordt gepropageerd door Eusebios van Kaisareia.8De civitate Dei vergt nog een paragraaf apart.
Na een beknopte schets van zijn theologie en van zijn op de wijsgerige actualiteit te betrekken inzichten, zijn we via een vergelijking van de toenmalige crisis in het Romeinse Rijk met de hedendaagse wereldcrisis, beland bij de politieke filosofie van Augustinus zoals beschreven door Herman De Ley. Voor een goed begrip van die politieke theorie is het aangewezen Augustinus' leven en werk nog kort te belichten.
Het quasi totalitarisme na de crisis in het Romeinse Rijk bracht in de 'nieuwe orde' alsnog welstand voor de heersende klasse en ook een heropleving van het geestesleven, inbegrepen het christendom. De kerk onttrekt heel wat talent aan de staat met haar (met de huidige wereldleiders vergelijkbare) 'analfabeten-keizers'.1 Dankzij de offers van zijn ouders kon Augustinus studeren en was ook hij voorbestemd om het in de wereld te maken; hij werd lesgever retorica in Milaan maar koos uiteindelijk voor de 'onwereldse' filosofie: wijsheid in plaats van welsprekendheid. Zijn interesse verschoof van de klassieke auteurs (o.m. Cicero) naar het manicheïsme, een rationele versie van het christendom door Mani (215-276) die zichzelf zag als de parakleet (de beloofde H. Geest) geïnspireerd door Zoroaster, Boeddha en Christus, de latere katharen of ketters, met nadruk op ascese. Maar zijn moeder (de H. Monica) bracht Augustinus in contact met bisschop Ambrosius die hem de proloog van het (Plotinisch klinkende) Johannesevangelie openbaarde, waarna hij zich in 386 bekeerde tot het christendom dat hij zag als de 'ware filosofie'.2 Eerst rekende hij af met onder meer het Manicheïsme, het Donatisme en het Pelagianisme in een reeks 'filosofische dialogen'. Hij richtte een kloostergemeenschap op in Thagaste, werd in 391 aangesteld tot priester en alras tot bisschop van Hippo, een job die het merendeel van zijn tijd opslorpte terwijl hij toch een immens oeuvre creëerde, waaronder zijn belangrijkste theoretische werken: Confessiones (400), De Trinitate (399-422), De doctrina christiana (396-426), De civitate Dei (413-426) en Retractationes (426-427). Augustinus sterft in 430, net voor de verwoesting van Hippo.3
De kerk werkte samen met de staat (in de “Pax Catholica”) om de gemeenschappelijke vijand van onder meer het Donatisme (die de rede van de weliswaar heidense antieke filosofen verwierp) te kunnen verslaan. Augustinus hamerde op het belang van de rede door het geloof ofschoon hij niet twijfelde aan de geopenbaarde waarheden en hij erkende dat de uiteindelijke kennis pas met de visio Dei wordt verkregen; hij zag de filosofie als dienstmaagd van de theologie: “philosophia ancilla theologiae.”4
Augustinus is subjectivist en zoekt in de onrust van de wereld naar zelfintegratie (wat hij 'wijsheid' en 'kennis' noemt) en daartoe benut hij de filosofie van Plato en zijn volgeling Plotinos om een nieuw zelfbewustzijn te construeren. Plotinos ziet het Zijn als hiërarchisch gestructureerd: het kwaad, beneden, is afwezigheid van Zijn; het Zijn is het hogere, men vindt het door inkeer, via ascese, in de ziel: alles is binnenin. De geest staat tegenover het vlees, zoals bij Paulus. De innerlijke ruimte is de 'memoria': “de pleinen en ruime paleizen van het geheugen, waar de schatkamers zijn met ontelbare beelden.”5 Dat zelfbewustzijn hangt samen met een gecoördineerd, geünifieerd wereldbeeld.6
Augustinus introduceert de christelijke categorieën van de schepping en de genade, de wil en de tijd. Volgens de antieken verenigt de mens zich met God door de kennis van God maar volgens Augustinus komt verlossing door de genade van God die de ziel schiep. God staat boven de mens (die niet te willen heeft) zoals de keizer boven de burger staat. “De wil is een beweging van de ziel om, in afwezigheid van elke dwang, iets hetzij niet op te geven, hetzij te verwerven. (…) Men zondigt derhalve enkel door de wil.”7
Bijzonder is Augustinus' tijdsbegrip dat deels steunt op dat van Plotinus: wij bestaan niet in de tijd, zo zegt Plotinos, maar de tijd is een ingrediënt van de ziel. Het in-de-tijd zijn is een gevolg van de erfzonde en is een niet-zijn, een illusie, “een verbreken van het evenwicht dat de eeuwigheid kenmerkt.”8 De geschiedenis betreft de 'uitwendige mens' en staat los van het echte leven, de 'inwendige mens', die aan de tijd ontsnapt door contemplatie, zoals ook Augustinus bepleit.
Immers, de schepping heeft plaats buiten de tijd, die immers zelf geschapen is. De incarnatie (van Christus) is het binnenbreken van de eeuwigheid in de tijd en we moeten doorheen de tijd terugkeren naar God, die we zelf moeten zoeken in een eigen levensgeschiedenis. De tijd is het quasi-uitgerokken worden van de ziel, de uitgebreidheid van de geest zelf. Verleden, heden en toekomst komen overeen met respectievelijk herinnering (memoria), aanschouwing (intellectus) en verwachting (voluntas), de drie vermogens van de ziel. De waarheid moet in onszelf gemaakt worden, door de belijdenis, door de activiteit van het zoeken.9 De kennis en de kennis van het goede zullen dan uiteindelijk leiden tot Augustinus' politieke leer.
In het eerste deel van dit artikel werd aan de hand van de grote Augustinusstudie van Etienne Gilson beknopt de theologie van de bisschop van Hippo geschetst en in het tweede deel kwam de wijsgerige betekenis van de katholieke heilige aan bod met betrekking tot de hedendaagse vormen van het materialisme. Maar om nog een andere reden is Augustinus actueel: de tijd waarin hij leefde (de overgang van de Oudheid naar de Middeleeuwen bij de plundering van Rome in 4101), werd gekenmerkt door een grote crisis van het Romeinse Rijk dat, zoals Herman De Ley het beschrijft in zijn ongeëvenaarde Geschiedenis van de Wijsbegeerte, uitmondde in totalitarisme.2
Diocletianus (284-305) had het rijk hervormd “met een leger dat geprofessionaliseerd was tot op de hoogste echelons, een gemilitariseerde en gehiërarchiseerde bureaucratie van een buitengewone complexiteit, een verpletterende fiscaliteit, quasi erfelijke kasten (mede met het oog op die fiscaliteit), een repressief rechterlijk apparaat en een geheime staatspolitie (“agentes in rebus” noemt Augustinus hen) [waardoor] dat nieuwe rijk de trekken aannam van een moderne totalitaire staat. Constantijn (306-337) sloot die hervormingen af en “door de adoptie van het christendom als rijksideologie (…) werd het imperium (…) een monarchie bij de gratie Gods.””3 Dit doet warempel denken aan de Spaanse dictator Francisco Franco (1892-1975) die zichzelf na het concordaat met de paus (1953) betitelde als “Caudillo de España por la Gracia de Dios” of dus: “leider van Spanje bij de Gratie Gods”, alsook aan de leiders van de V.S. die zich voor hun (al dan niet verkapte) oorlogen op de steun Gods beroepen, een tactiek die kennelijk van alle tijden is.
Het christendom vertolkte het nieuwe wereld- en mensbeeld met een individualisme gegrondvest in de messiascultus als onmisbare ideologische basis voor de nieuwe orde (wat ook zeer succesvol is gebleken in het Byzantijnse Rijk4) met Gratianus en Theodosius I (de “imperator Christianissimus”) die het christendom verhief tot de verplichte staatsgodsdienst. Het eind van de vierde eeuw toont overeenkomsten met onze tijd in de economische crisis en de sociale polarisatie, gepaard gaande met opstanden, in 378 de oorlog (met een Romeinse nederlaag) tegen de Gothen, de splitsing van het Rijk, de invallen van Vandalen, Sueben en Visigoten (Alarik) met de plundering van Rome in 410.5 Augustinus zal de terreur en het onrecht van de wereld laten contrasteren met de 'staat Gods' en als paus Leo XIV bij zijn initiatie de wereld vrede toewenst, is dit ongetwijfeld een verwijzing naar de 'Ordo pacis' in de Augustiniaanse politieke theorie.6
(Wordt vervolgd)
(J.B., 16 mei 2025)
1Herman De Ley, Geschiedenis van de Wijsbegeerte, band III: “Late Oudheid en Vroege Middeleeuwen”, deel 2: Augustinus, Rijksuniversiteit Gent, akademiejaar 1991-1992, hoofdstuk 4, paragraaf 2, pp. 108v.
De BBC meldt vandaag het overlijden van de Uruguayaanse president José Mujica.1 Deze 'armste president ter wereld' stierf aan slokdarmkanker en werd 89. Hij zat alles samen meer dan 14 jaar in de cel en herinnert zich zijn vrijlating als de gelukkigste dag uit zijn leven vergeleken waarbij hij zijn verkiezing tot president betekenisloos acht.2 Ten onrechte wordt ik als arm beschouwd, zei hij: arm zijn degenen die nooit genoeg hebben.3 Dat iedereen het curieus vindt dat ik in een klein huisje woon en met een oude auto rij, wat normaal is, toont aan dat de wereld gek is.4 Alle staatshoofden ter wereld zouden aan deze man een voorbeeld moeten nemen en in de eerste plaats het staatshoofd van het Vaticaan.
2O.c.: “The day he was freed was his happiest memory, he says: "Becoming president was insignificant compared to that."”
3O.c.: "They say I'm the poorest president. No, I'm not," he told me in a 2012 interview at his home. "Poor are those who want more [...] because they're in an endless race."
4O.c.: “"So what it is that catches the world's attention? That I live with very little, a simple house, that I drive around in an old car? Then this world is crazy because it's surprised by [what is] normal," he reflected before leaving office.”
De leer van Augustinus - Aflevering 2.
De leer van Augustinus
Aflevering 2.
In de verhandeling De fide et symbolo1(Over het geloof en de geloofsbelijdenis) legt Augustinus uit hoe de ongelovige materialisten tot hun oneigenlijke opvatting van de werkelijkheid gekomen zijn. En kennelijk hebben zij die zeer vroege kritiek (uit de vierde en de vijfde eeuw) niet ernstig genomen want meer dan anderhalf millennium later blijkt het hedendaagse materialisme (nu in de gedaante van het fysicalisme met zijn microreductionistisch wereldbeeld) nog altijd aan dezelfde denkfout onderhevig.
Het materialisme ziet het wereldgebeuren als een grote, blinde en volledig gedetermineerde machinerie en wie dat accepteren, hoeven zich geen zorgen meer te maken over verantwoordelijkheid omdat zij al aangenomen hebben dat er geen vrije keuze bestaat - vandaar de aantrekkingskracht van dat wereldbeeld. Zoals Augustinus zegt, "(…) geraakt de mens meer in duisternis doordat hij het liefst volgt wat hem in zijn zwakte geduldig aanvaardt."2
Ook de Russische filosoof Nikolai Alexandrovich Berdyaev (1874-1948) merkt op dat alle historische pogingen tot het vestigen van een definitieve harmonie, de menselijke vrijheid fnuiken en aldus het geluk a priori in de weg staan.3
J. Maritain heeft het over de overgave van de atheïst aan een 'wereldse demiurg': zoekend naar absolute vrijheid en autonomie, wil de atheïst zich bevrijden van het transcendentiegeloof en zichzelf vergoddelijken. De inconsistentie van het atheïsme bestaat er dan in dat dit onvermijdelijk resulteert in een totale onderwerping aan de wereld en aan de natuur, een haast mystieke overgave.4
De hedendaagse verschijningsvorm van het materialisme bestaat uit de succesrijke stromingen van het neo-positivisme en het fysicalisme en het zijn deze stromingen die Augustinus in de vierde en vijfde eeuw (!) in zijn De fide et symbolo aan een fundamentele wijsgerige kritiek onderwerpt.
De ontsporing van het materialisme situeert zich daar waar mensen de primitieve natuur als maatstaf van hun handelen blijven beschouwen. Daar immers geloven zij dat het aan hen ondergeschikte (het primitief natuurlijke) hen tot leidraad kan en moet dienen. Zij begrijpen dan blijkbaar niet dat het hogere de richting van het lagere kan en moet bepalen in plaats van andersom. Ze gaan er van uit dat het hogere door het lagere bepaald wordt, maar tegelijk zien ze zodoende over het hoofd dat het zich handhaven en ontwikkelen van het hogere aldus onverklaarbaar wordt. Het ontgaat hen dat de stof een deel is van het leven in plaats van andersom. En dat het hogere zijn hoge orde dankt aan de restricties die het oplegt aan het lagere dat er deel van uitmaakt. Het hogere is wat in de toekomst ligt, en de tijd verbindt het lagere met het hogere in het leven, dat daarom hoger ontwikkelt naarmate er meer tijd verstrijkt, en dit tegen alle wetten van het lagere in, want zonder het hogere zou het lagere mettertijd slechts vervallen tot nog lager. Een bijzondere toepassing hiervan vindt men nu terug in de naïeve projectie die aan de basis ligt van het hedendaagse materialisme.
Het gaat meer bepaald om een specifieke, onterechte veralgemening waar de mens het denken dat uit zijn leefwereld stamt, roekeloos projecteert op de gehele werkelijkheid. In dat geval wordt de metafysische vraag naar de ultieme zijnsgrond van de werkelijkheid verengd tot de technische vraag naar haar ultieme bouwstenen. Ten onrechte, want de werkelijkheid is geen constructie.5Kant wijst er op dat wij de natuur pas kunnen kennen in de mate dat wij in staat zijn om hem zelf te maken; waarmee hij in feite zegt dat wij de natuur niet kunnen kennen, want niet kunnen maken.6 En Spinoza onderscheidt, enerzijds, datgene wat zijn oorzaak in zichzelf heeft (God, de natuur) en, anderzijds, de dingen die hun oorzaak buiten zichzelf hebben.7 Ook Gödel wijst op het onderscheid tussen het scheppen van iets (uit niets) en het construeren van iets uit iets anders (uit iets dat reeds geschapen is).8 Ook Martin Heidegger wijst op het niet-geconstrueerde karakter van de werkelijkheid. Michael Inwood verwoordt het als volgt: "Het ingewikkelde is niet samengesteld: het is niet opgebouwd door eenvoudige elementen te combineren, en het kan niet worden geanalyseerd alsof dat wel zo is".9 In deze opmerkzaamheid werden zij allen nog voorafgegaan door Augustinus.
Aurelius Augustinus wijst op de denkfout in kwestie en verklaart ze meteen: in zijn De Fide et Symbolo bekritiseert hij ongelovigen die "vanuit hun vertrouwdheid met handenarbeiders, huizenbouwers en allerlei andere artisanen die niets kunnen tot stand brengen zonder grondstof", geloven dat ook God (een aan Hem externe) grondstof nodig had om alles te 'maken'. Maar zelfs indien God dingen tot stand bracht uit grondstof, dan werd ook die grondstof door Hem uit het niets geschapen, aldus Augustinus.10
Als we even abstractie mogen maken van kunst en ethiek, kunnen we zeggen dat alle door mensenhanden gemaakte dingen werktuigen zijn, verlengstukken van ons lichaam. Onze wereld is een instrument, hij is ons gemeenschappelijk, uitgebreid lichaam. De grondstof voor dat instrument rekruteren wij uit de natuur. Omdat onze wereld een constructie is van onze handen, neigen wij er toe om ook de natuur als een constructie op te vatten. Een bouwwerk dat wij afbreken om er het onze mee op te richten. Maar dat is een vergissing. De natuur is niet op zijn beurt opgebouwd uit grondstof die weer van elders komt. Waar wij dat geloven, achten wij onszelf potentiële natuurmakers of goden.
De betekenis van deze uitspraak mag niet worden onderschat: wij kunnen de natuur niet (na)maken, omdat de natuur geen maaksel is. Omdat al datgene wat wij met onze plannen en handen tot stand brengen, opgebouwd wordt uit elementen (die wij in de natuur aantreffen), hebben wij de neiging om te denken dat ook de natuur zelf het resultaat van zo’n bouwproces zou zijn. Geven wij aan deze neiging toe, dan bezondigen we ons aan inductie. Wanneer wij een boom materieel ontleden, vinden wij daarin stoffen zoals water, koolstof, en nog andere elementen. In wezen is die boom helemaal niet het resultaat van zo’n ‘samenstelling van elementen’, en een hersamenstelling zou ons dan ook geen boom opleveren. In onze analyse hebben we ons immers beperkt tot de materiële analyse van één specifieke boom. Wat daar boven uitstijgt, kan niet meer worden geanalyseerd, wat ‘namaak’ uitsluit.11
Maar vooral is ‘namaak’ onmogelijk omdat een boom, en in het algemeen de natuur, geen maakwerk is. Het is bijvoorbeeld mogelijk voor een papegaai om een menselijke uitspraak na te zeggen, maar de essentie van de uitspraak, namelijk zijn betekenis, kan door de papegaai niet worden gevat, wat zijn prestatie irrelevant maakt. In zijn overmoedig geloof inzake het namaken van de schepping, gelijkt de mens nu op zo’n sprekende ara, zich niet bewust van zijn potsierlijkheid. De mens met een mechanicistische wereldvisie is vergelijkbaar met de instrumentist die niet in staat is om ook maar het minste greintje gevoel te koesteren bij zijn eigen muzikale uitvoeringen, omdat hij doof is: voor hem is musiceren een harde labeur, iets zoals het sturen van een ingewikkelde machine. Nu geloven fysicalisten dat de natuur zo’n absurd orkest is zonder klank, alleen omdat zij niet in staat zijn te horen.12
Zo laken bepaalde richtingen, zich beroepend op Carnap, de metafysica omdat haar uitspraken niet experimenteel verifieerbaar zijn.13 Maar de eis van toepasbaarheid van dit beginsel op de ganse werkelijkheid verkapt eigenlijk de overtuiging van de (na-)maakbaarheid van de werkelijkheid.14 In het Logisch Positivisme, het fysicalisme en het microreductionisme, hebben we dus te maken met het gevaar van de misvatting waarvoor onder meer Augustinus, Kant, Spinoza en Gödel waarschuwen. Daar acht de mens zichzelf God. Hij is dat niet, zegt Spinoza, want hij is niet 'zijn eigen oorzaak' ('causa sui').
De materialist heeft naar de natuur gekeken en, in zijn wereld, iets van het bovenste kleed ervan nagemaakt. Het geloof in een werkelijkheidsbeeld dat geïnspireerd is op de eigen leefwereld, doet denken aan een natuur die zich op die namaak geïnspireerd zou hebben. Daar worden de zaken op hun kop gezet. Het materialisme heeft de waarschuwingen van de genoemde filosofen niet begrepen.1516
(Wordt vervolgd)
(J.B., 14 mei 2025)
1AUGUSTINUS, Aurelius, A treatise on faith and the creed (De fide et symbolo), Christian Classics Ethereal Library, Calvin College, updated May 27, 1999.
2AUGUSTINUS, Aurelius, Over de vrije wilskeuze (De libero arbitrio), vertaald, ingeleid en van aantekeningen voorzien door Olav J.L. Albers, Ambo, Baarn 1994, pag. 94.
3BERDYAEV, Nikolai Alexandrovitch, The bourgeois mind and other studies in modern life (1934a); Freedom and the spirit (1927-28), vertaald door O. Fielding Clarke; London: G. Bles, 1935; New York: Scribner's, 1935, The meaning of history (1923b), vertaald door G. Reavey, London: G. Bles, 1936; New York: Scribner's, 1936 en The truth of orthodoxy, The student world, july 1958, XXI: 249-263 (oorspronkelijk verschenen in: Journal Vestnik Russkogo Zapadno-Evropeiskogo Ekzarkhata, july 1952, n.s. N° 11: 4-10.
4MARITAIN, Jacques, On the meaning of Contemporary Atheism, in: The Review of Politics, Vol. 11, N° 3: 267-280, July 1949, pp. 267-280, en What is Man?, Jaques Maritain Center JM 5-02 What is man.htm.
N.v.d.a.: een overgave die men ook terugvindt in de New Age-beweging - zie M. Schooyans 1999, alsook: The Pontifical Council for Interreligious Dialogue, Jesus Christ, the Bearer of the Water of Life. A Christian reflection on the 'New Age', Rome 2003) welke, paradoxaal genoeg, resulteert in volstrekte heteronomie. Zie ook J. Bauwens, Trans-atheïsme, stelling 88.4. Zie ook: J. Maritain, What is Man?, §2: "[In Marxist materialism, man's salvation is] exclusively temporal, and must be accomplished without God, and even against God (...) This salvation demands the giving up of personality, and the organization of the collective man into one single body whose destiny is to gain supreme dominion over matter and human history. (...) Man is no longer the creature and image of God, a [free and responsible] personality (...) which possesses rights and is called to the conquest of freedom and to a self achievement consisting of love and charity. He is a particle of the social whole and lives by the collective conscience of the whole, and his happiness and liberty lies in serving the work of the whole. (...) [The] thirst for communion (...) is sought in economic activity, in pure productivity, which (...) is only a world of a beheaded reason, no longer made for truth, engulfed in a demiurgic task of fabrication and domination over things. The human person is sacrificed to industry's titanism, which is the god of the industrial community".
In de encycliek Encycliek Fides et Ratio van JOHANNES-PAULUS II, (in een Nederlandse vertaling van De Koer, Katholiek Nieuwsblad, 's-Hertogenbosch 1998 (Roma 1998), pp. 45-48, wordt het 'drama van de scheiding van geloof en rede', in de late middeleeuwen geanalyseerd, vanuit zowel een overdreven rationalisme als een wantrouwen tegenover de rede (scepticisme, agnosticisme). Toen het idealisme in de 19de eeuw het mysterie rationeel trachtte te vatten, ontstond als tegenbeweging het atheïstisch humanisme, de 'nieuwe mensenreligie' die totalitaire systemen voortbracht. Het positivisme vervangt de metafysica, de religie en zelfs de mens door de markt en de macht. Het nihilisme miskent elke aanspraak op absolute waarheid en verliest daardoor elke vorm van ethiek. Het zinzoeken wordt vervangen door het zoeken naar praktisch nut, genot en macht.
5 Zie hierover meer in: J. Bauwens, Trans-atheïsme, de paragrafen: I.2.B.1.; I.3.B.1.a.; I.3.B.5.a.; I.3.B.7.; I. Conclusies bij het eerste deel; II. Inleiding; stellingen 2.1.1.(1) en (4), 2.1.2.(1), 2.1.3.(4), 2.1.4.(1), 20, 46, 63, 72, 76; II.3.C.; stelling 102; III. Algemene conclusie.
6 H. de Vos, Kant als theoloog, Het Wereldvenster, Baarn 1968, pag. 63.
7SPINOZA, Benedictus, Ethica More Geometrico Demonstrata. Uit het latijn vertaald en van aantekeningen voorzien door Nico Van Suchtelen, Wereldbibliotheek, Amsterdam 1979.
8WANG, Hao, Logical Journey. From Gödel to philosophy, The MIT Press, Cambridge, Massachusetts 1996, pag.14: “Gödel distinguishes creation, in the sense of making something out of nothing, from construction or invention, in the sense of making something out of something else”.
9INWOOD, Michael, Heidegger, Lemniscaat 2000, vertaling: W. de Leeuw (O.U.P., Oxford 1997), pp. 110-111.
10AUGUSTINUS, Aurelius, A treatise on faith and the creed (De fide et symbolo), Christian Classics Ethereal Library, Calvin College, updated May 27, 1999, pag 322 (II:§2). Ziehier de Latijnse tekst:
AUGUSTINI DE FIDE ET SYMBOLO, Caput II, par. 2.: “Quod nulla fuerit natura coaeterna Deo, ex qua mundum fecerit. Quomodo mundus ex nihilo, si ex materia informi factus. Conati sunt enim quidam persuadere Deum Patrem non esse omnipotentem: non quia hoc dicere ausi sunt, sed in suis traditionibus hoc sentire et credere convincuntur. Cum enim dicunt esse naturam quam Deus omnipotens non creaverit, de qua tamen istum mundum fabricaverit, quam pulchre ordinatum esse concedunt, ita omnipotentem Deum negant, ut non eum credant mundum potuisse facere, nisi ad eum fabricandum alia natura, quae iam fuerat, et quam ipse non fecerat, uteretur: carnali scilicet consuetudine videndi fabros et domorum structuros et quoslibet opifices, qui nisi adiuvantur parata materia, ad affectum suae artis pervenire non possunt. Ita etiam intelligunt fabricatorem mundi non esse omnipotentem, si mundum fabricare non posset, nisi eum aliqua non ab illo fabricata natura tanquam materies, adiuvaret. Aut si omnipotentem Deum fabricatorem mundi esse concedunt, fateantur necesse est ex nihilo eum fecisse quae fecit. Non enim aliquid esse potest, cuius creator non esset, cum esset omnipotens. Quia etsi aliquid fecit ex aliquo, sicut hominem de limo, non utique fecit ex eo quod ipse non fecerat; quia terram unde limus est, ex nihilo fecerat. Et si ipsum colum et terram, id est, mundum et omnia quae in eo sunt, ex aliqua materia fecerat, sicut scriptum est, Qui fecisti mundum ex materia invisa (Sap. 11,18), vel etiam informi, sicut nonnulla exemplaria tenent; nullo modo credendum est illam ipsam materiam de qua factus est mundus, quamvis informem, quamvis invisam, quocumque modo esset, per se ipsam esse potuisse, tanquam coaeternam et coaevam Deo: sed quemlibet modum suum, quem habebat, ut quoquomodo esset, et distinctarum rerum formas posset accipere, non habebat nisi ab omnipotente Deo, cuius beneficio est res non solum quaecumque formata, sed etiam quaecumque formabilis. Inter formatum autem et formabile hoc interest, quod formatum iam accepit format, formabile autem potest accipere. Sed qui praestat rebus formam, ipse praestat etiam posse formari: quoniam de illo et in illo est omnium speciosissima species incommutabilis; et ideo ipse unus est qui cuilibet rei, non solum ut pulchra sit, sed etiam ut pulchra esse possit attribuit. Quapropter rectissime credimus omnia Deum fecisse de nihilo: quia etiam si de aliqua materia factus est mundus, eadem ipsa materia de nihilo facta est, ut ordinatissimo Dei munere prima capacitas formarum fieret, ac deinde formarentur quaecunque formata sunt. Hoc autem diximus, ne quis existimet contrarias sibi esse divinarum Scripturarum sententias, quoniam et omnia Deum fecisse de nihilo scriptum est, et mundum esse factum de informi materia.”
11 Uiteraard zijn ook tegenwerpingen vanuit andere gezichtshoeken mogelijk; een interessante bedenking geeft ons Rudolf Steiner in Die Philosophie der Freiheit (1970, pp. 78-92): "Het naïef realisme met zijn fundamentele stelling omtrent de werkelijkheid van al het waargenomene, wordt door de ervaring, welke leert dat de inhoud van de waarnemingen vergankelijk van aard is, weerlegd. De tulp die ik zie, is heden werkelijk; na een jaar zal deze tulp in het niet verdwenen zijn. Wat heeft standgehouden is de tulpensoort. Deze soort is echter voor het naïef realisme 'louter' een idee, geen werkelijkheid. Zo verkeert het naïef realisme in de situatie dat zij haar werkelijkheden ziet verschijnen en verdwijnen, terwijl het volgens haar opvatting onwerkelijke, in tegenstelling tot het werkelijke standhoudt." Eigenlijk wijst Steiner hiermee op het feit dat een door het denken aangeklede waarneming ons meer fundamentele aspecten van de werkelijkheid kan tonen dan een waarneming die zichzelf min of meer 'ongekleurd' acht. Zie ook: J. Bauwens, Trans-atheïsme, stelling 85.
12 Zoals de aandachtige lezer zal opmerken, wordt hier Rudolf Carnap's these - "Metaphysicians are musicians without musical ability" - mooi op z'n kop gezet. Cf.: A.J. Ayer (editor), Logical Positivism, Greenwood Press, Westport-Connecticut 1978 (The Free Press, Macmillan Publishing Co., Inc., 1959), pag. 80. (Language, Truth and Logic, Pinguin Books Ltd., Harmondsworth 1980. (1978).
13Zie: J. Bauwens, Trans-atheïsme, par. I.2., alsook: A.J. Ayer, o.c, 1978, pp. 60-81.
14 Zoals ook I. Verhack schrijft, is dit objectivisme gericht op zelfbeschikking ('Kontingenzbewältigung', 'beheersing van het contingente') waaraan wij onze vrijheid afmeten, in de zelfgeconcipieerde, ideale en verlangde beheersbare wereld die Augustinus de 'stad van de mens' noemt. Verhack wijst hier op de verraderlijke contraproductiviteit van dit verlangen: de onverzadigbare machtswil baart een 'nieuwe onbeheersbaarheid' - met de woorden van J. Rostand: "L' homme demain, va pouvoir plus qu' il ne voulait ou plustôt, il va pouvoir avant de savoir s' il eût voulu pouvoir" (VERHACK, Ignace, De mens en zijn onrust. Over het 'raadsel van de beweging', Acco, Leuven/ Leusden 2001 (2000), pag. 31.
15 Ook E. Vermeersch in: Epistemologische Inleiding tot een Wetenschap van de Mens, De Tempel, Brugge 1967; uitgave van de R.U.G., L&W, nr. 144 (van wiens werk een bespreking in J. Bauwens, Trans-atheïsme, par. I.3.) maakt deze fout, zoals onder meer blijkt op de pag.200: “(Vermeersch’) werkwijze is (...) van die aard dat alles wat gedefinieerd wordt, in principe geconstrueerd moet kunnen worden.” Max Wildiers wijst er op in zijnKosmologie in de westerse cultuur. Historisch-kritisch essay (DNB / Pelckmans, Kapellen & Kok Agora, Kampen 1988) dat - samenvattend - omstreeks de zeventiende eeuw onze houding tegenover de natuur drastisch veranderde: het majestatisch, ontzagwekkende beeld van een hiërarchisch geordende natuur, veranderde vanaf Descartes in dat van een zielloze machine: vanuit de hunker naar vrijheid, maakten de principes van orde en gezag, met ruimte voor ethiek en esthetiek, plaats voor het principe van de macht (over de natuur), welke kon verworven worden via de natuurwetenschappen en de techniek.
16Voor een uitgebreide behandeling van het thema, zie: Jan Bauwens, Trans-atheïsme.
13-05-2025
De leer van Augustinus - Aflevering 1
De leer van Augustinus
Aflevering 1.
De nieuwe paus Leo XIV is een augustijn en het is interessant om de leer van Augustinus van Hippo eens van naderbij te bekijken, temeer daar Aurelius Augustinus (354–430) behalve een theoloog, een kerkvader, een heilige in de katholieke kerk en de wegbereider van de theologie van Thomas Aquinas die met de 'Thomistische Wijsbegeerte' het katholicisme schraagt, ook een groot wijsgeer was. Zo werden een aantal filosofische aspecten van Augustinus' leer jarenlang gedoceerd door de classicus prof. dr. Herman De Ley (1940-1924) aan de (alvast toentertijd) allerminst paapsgezinde vakgroep Wijsbegeerte en Moraalwetenschap binnen de faculteit Letteren en Wijsbegeerte van de Universiteit van Gent. We bekijken hier beknopt de theologie van de sint zoals die werd gesynthetiseerd door Etienne Gilson in zijn werk Introduction à l'étude de Saint-Augustin1 en vervolgens werpen we een blik op Augustinus zijn kritiek op het hedendaagse fysicalisme avant-la-lettre in zijn werk De Fide et Symbolo2, wat deze Afrikaanse wijsgeer in een nog ander, onverwacht opzicht actueel maakt.
Hoewel geloofszaken een veel groter gebied bestrijken dan alleen maar het redelijke, kan een redelijke benadering van het geloof best nuttig zijn. Zo'n redelijke benadering van het geloof wordt ons reeds in de eerste eeuwen na Christus geboden door kerkvaders die gepoogd hebben om aan de christelijke leer gestalte te geven in een Grieks, filosofisch denkkader. Wellicht de grootste christelijke filosoof uit die vroegere periode, die de (periode van de) patristiek genoemd wordt (van het Latijnse woord pater dat betekent: vader, en dat hier betekent: kerkvader), is de in Noord-Afrika (Thagaste, nu: Souk Ahras, het centrum van de cultuur van de Berbers of de 'Barbaren', de 'brabbelaars' want in het toenmalige Numibië spraken ze geen Latijn) geboren Aurelius Augustinus, bisschop van Hippo (in het huidige Algerije; die stad heet nu Annaba).
Augustinus noemde zijn eigen jeugd losbandig, en hij zocht naar een verklaring voor het kwaad. Eerst vond hij die bij de sekte van Mani (216-276/77), de zogenaamde manicheeërs, in hun uit christelijke en zoroastrische elementen opgebouwde theorie die stelt dat er zowel een goede als een kwade god bestaat; het kwaad zou alleen door ascese overwonnen kunnen worden. Op zijn drieëndertigste wordt Augustinus christen. Hij wil het Christendom in een filosofisch (Platoons en neo-Platoons) denkkader plaatsen. Hier volgen, heel summier, de kerngedachten van de grote Augustinus-studie van E. Gilson.
God is het goede, en de bron van alles wat is; de ware werkelijkheid is geestelijk en de ware gids tot geluk en kennis is de Heilige Schrift. De ziel is eeuwig, maar zij wordt al dan niet gered in de tijd. Religie speelt zich af tussen onze ziel, die geschapen is naar Gods beeld, en God zelf: zelfkennis is daarom een weg naar kennis van God - het doel van ons bestaan.
God is de schepper, maar Hij grijpt ook in de wereld in. Hij verlicht ons verstand om de waarheid te kennen. God wordt ons geopenbaard in de Schrift, maar ook in de orde en de schoonheid van de natuur. Ons verlangen naar geluk wordt pas bevredigd door onze vereniging met God.
Het kwaad is niet (door God) geschapen: het is slechts een tekort aan het goede, net zoals wanorde een gebrek aan orde is. God bedoelde de mens als medewerker in vrijheid, en de mogelijkheid tot misbruik van die vrijheid is een onvermijdelijk gevolg daarvan. De erfzonde deed de ganse mensheid vallen en maakte haar onderhevig aan verleidingen. Toch hebben verleidingen de zonde niet veroorzaakt: zij zijn alleen een gevolg ervan. Bovendien gaf God de mens de middelen om tot verlossing te komen: hij moet namelijk God aanvaarden.
Het is de overtuiging van Augustinus dat men eerst moet geloven om te kunnen begrijpen. Tevens is de rede de mogelijkheidsvoorwaarde tot het geloof. Naar het beeld van God geschapen, kunnen wij redelijk denken, maar het is pas door oefening dat wij intelligentie verwerven. Eerst is er dus rede, dan intelligentie of begrip, tenslotte geloof. Zoals Plato aantoonde in zijn Meno, is de rede in staat om te herkennen wat men haar toont: de slaaf Meno 'herinnert zich' het bewijs van de stelling van Pythagoras; het bewijs is een waarheid die reeds in zijn ziel aanwezig is, en die hem duidelijk wordt door de gerichte (zelf)ondervraging. De erfzonde heeft de onmacht van de rede veroorzaakt. Augustinus zegt: "Begrijp mijn woorden teneinde te kunnen geloven, maar om te begrijpen, geloof in het woord van God". Anders uitgedrukt: "Crede ut intelligas" ("Geloof opdat je zou (kunnen) begrijpen"). Eerst is er het geloof dat als het ware een vermoeden heeft van de waarheid: het geloof zoekt, en dit zoeken is noodzakelijk voor het vinden (van de waarheid): "Fides quaerit, intellectus invenit". Zo is het begrip de beloning voor het geloof ("Intellectus merces est fidei"). Wat is dan geloven? Geloven in God ("croire en Dieu") is leven zoals God het wil. Dit is iets anders dan geloven dat God bestaat ("croire à Dieu"), want dat doet ook de duivel. Om in God te geloven, moet men eerst God beminnen. Alleen de gelukzaligen weten wat wij slechts kunnen geloven. Als ge niet gelooft, zult ge niet vinden; zoekt en gij zult vinden; het zoeken verschilt van het vinden zoals het geloven verschilt van het begrijpen; het geloof zoekt, het verstand vindt; het geloof is een weg naar het kennen of het begrijpen. Want als het zo is dat het geloof zoekt en het verstand vindt, dan is Diegene die gevonden wordt zodanig dat, eenmaal Hij gevonden is, men Hem nog zoekt. Onze kennis van de tijdelijke én van de eeuwige zaken steunt op geloof en hoop: we kennen het verleden door geloof, de toekomst door hoop, het heden door geloof in getuigen; het onzichtbare (zoals de Rechtvaardigheid en de Wijsheid,…) geloven en hopen we ooit te zien, en 'zien' we nu reeds door het licht van de intelligentie, waarbij de rede even zeker is als datgene wat we door de rede kennen. Wat we zien met het verstand is zekerder dan wat we zien met de zintuigen. Altijd wordt het begrijpen, het denken, gedragen door de liefde voor de waarheid of de wijsheid (filo-sofie). Daarom is ware filosofie ook christelijke filosofie. Wat we zintuiglijk kennen is onzeker; wat we kennen met het verstand is zekerder; maar wat we kennen met het geloof (de liefde) is het zekerste, en die kennis overtreft alle argumenten; we ervaren dit in de liefdesverklaring van wie zegt: "Geloof me, dat ik van je hou".
We kunnen ons vergissen inzake zintuiglijke kennis, maar we weten wel zeker dat we 'iets' waarnemen: zelfs als we ons vergissen, mogen we besluiten dat we bestaan: "Si enim fallor, sum". René Descartes zal dit 1200 jaar later herhalen. Onze twijfel leidt tot een zekerheid: wij denken, wij hebben een ziel. Wat is de ziel?
De mens bestaat uit een lichaam en een ziel, zo stelt Augustinus. De ziel is reeds volmaakt en onsterfelijk; zij moet het lichaam leiden. De mens is een redelijke ziel die zich van het lichaam bedient (zoals de werkman een werktuig bedient) en die het lichaam begeestert. Hoe de twee verbonden zijn, is een groot mysterie. De ziel bezielt het lichaam zoals zijzelf bezield wordt door de goddelijke ideeën, en alleen zo blijft het lichaam in leven. Dat de ziel waarneemt, betekent dat zij een bepaald gebruik maakt van het lichaam. We kunnen niet gewaarworden zonder tegelijk te kennen (of waar te nemen): "sentire non est corporis sed animae per corpus". Het hogere veroorzaakt het lagere en niet andersom. Het is de ziel die het lichaam doet leven en doet voelen (ze 'bezielt' het lichaam) teneinde het deelachtig te maken aan het hogere: de ziel wil het lichaam laten leven en doen verrijzen. De pijn illustreert dit: het pijngevoel is een verhoogde aandacht van de (beschermende) ziel voor het lichaam dat in gevaar verkeert.
De analyse van de waarnemingskennis toont het bestaan van de ziel aan, en zo ook toont de analyse van de ziel het bestaan van God aan. Wij maken onze gedachten immers niet zelf. Ze komen tot ons via woorden, maar ze vallen er niet mee samen. Het bewijs: soms kan een toehoorder een woord beter begrijpen dan diegene die het uitspreekt. Men begrijpt een woord pas als men de betekenis ervan reeds kent. Waar komt die kennis dan vandaan? Men moet ze in zichzelf ontdekken, zo zegt Augustinus. Onze woorden en onze leraren kunnen ons slechts uitnodigen tot het raadplegen van de waarheid in onszelf. Die waarheid is niet ons eigen bezit, want zij wordt door allen gedeeld, net zoals het licht, dat geen product is van onze ogen. Dat licht is God, of Christus. Waarheid vinden is daarom God ontmoeten (het licht zien). Zoals de zon de dingen belicht voor het oog, zo belicht God de waarheid voor onze ziel. God is dus het licht van ons verstand. Wij kunnen zien wat verlicht wordt (het denken), maar wij kunnen ook het licht zelf zien (de mystiek). Zintuiglijke kennis dient slechts om ons naar binnen te doen kijken, namelijk naar de ideeën die aan de oorsprong liggen van de zintuiglijk waargenomen dingen. Het ganse universum is doordrongen van de goddelijke waarheid, en verkeert in een perfecte orde, die (afhankelijk van onze graad van volmaaktheid) gekend kan worden.
Omdat we moeten zoeken om te kunnen vinden, is ons vinden een herkennen van wat we al kenden, en van wat we ons herinneren. De ziel zoekt nu haar eigen natuur, die gelukzaligheid is, en die ze (door de erfzonde) vergat, te herkennen. De ziel zoekt spontaan het geluk (God) omdat ze het zich herinnert. Zich God herinneren betekent: aandacht hebben voor zijn voortdurende aanwezigheid (Alomtegenwoordigheid). God doet de ziel leven zoals de ziel het lichaam doet leven. Veeleer dan God te bewijzen, moeten we Hem vinden. Die wijsheid is het einddoel van onze kennis. Ons leven is een voorbereiding op de mystieke contemplatie van God; wijsheid is een overgave aan die contemplatie. Waar wij begeren, doen wij kwaad; het grootste kwaad van de mens is dat hij zichzelf als einddoel van Gods schepping beschouwt.
Wijsheid (geweten) en wetenschap (verstand) openbaren dezelfde waarheid, maar elk op een ander niveau, want eenzelfde licht verlicht het hogere en het lagere. De mens ondergaat de goddelijke orde maar hij kiest vrijwillig voor of tegen de morele orde. Anders gezegd: de morele orde vraagt de vrijwillige medewerking van de mens. Zoals alle lichamen geordend worden door hun zwaarte, zo ook worden de zielen geordend door de liefde, die hen naar hun natuurlijke plaats brengt: de mens wordt door zijn liefde bewogen (ook wanneer hij kwaad doet). De vraag luidt dus wat hij moet beminnen, met andere woorden: wat is de deugd? De deugd is: willen wat we moeten willen, beminnen wat we moeten beminnen. De liefde bepaalt de wil, de wil bepaalt de daad. Wanneer is een daad goed of slecht? Augustinus zegt dat er geen goede of kwade passies of voorwerpen zijn, wel zijn er goede en kwade intenties. Het hoogste goed is de liefde van een persoon voor een andere persoon. Dit is de 'liefdadigheid': de liefde waardoor men bemint wat men moet beminnen, en die is gericht op God. In de liefde tot de dingen, bemint men slechts zichzelf; personen bemint men daarentegen om henzelf (dit is: 'intrinsiek'). De naastenliefde steunt op de menselijke gelijkwaardigheid, en zij maakt daarom één. Deze liefde kent geen maat: "perdre son âme, c'est le sauver". Wie het hoogste goed bezit, bezit alles. Dit is: de liefde tot God, of: het mateloze geven van zichzelf ("Deus charitas est"). "De prijs van het graan is uw geld; de prijs van een stuk land is uw zilver; de prijs van een parel is uw grond; maar de prijs van de naastenliefde zijt gijzelf". Dat betekent: iets is zoveel waard als gij ervoor moet betalen, en het meest waardevolle is dus datgene waarmee ge met uzelf betaalt. "Uw schepper eist alles van u" ("Totum exigit te, qui fecit te"). "Bemin en doe wat je wil" ("Dilige, et quod vis fac"). Alle moraal vloeit vanzelf voort uit alles wat uitdrukking geeft aan de liefde van God.3
(Wordt vervolgd)
(J.B., 13 mei 2025)
1Etienne Gilson, Introduction à l'étude de Saint-Augustin, J. Vrin, Paris 1949.
2Aurelius Augustinus, A treatise on faith and the creed (De Fide et Symbolo), Christian Classics Ethereal Library, at Calvin College, updated 27 May 1999.
3Deze paragrafen werden eerder gepubliceerd in: J. Bauwens, Het goede zoeken, Serskamp 2003 (ISBN: 90-77532-05-6).
12-05-2025
Over de illusie van kennis - Aflevering 3
Over de illusie van kennis
Aflevering 3
De opvatting dat wij in ons hoofd een soort van bibliotheek zouden hebben die wij naar believen kunnen raadplegen om er ons profijt mee te doen, is een beetje Cartesiaans. René Descartes zag lichaam en geest als twee gescheiden zaken en de filosoof Daniel Dennett stak daar een beetje de draak mee en sprak in dat verband over het 'Cartesiaans theater' in onze hersenen, waar alle info die de zintuigen binnenbrengen wordt uitgestald en bekeken door een 'observator'. Die scheiding tussen geest en materie is er in werkelijkheid echter niet en de fenomenologie heeft zich beziggehouden met de beschrijving van de verstrengeling tussen die twee.
Men zou de verstrengeling van lichaam en geest ergens kunnen vergelijken met die van het woord en zijn betekenis maar ook die vergelijking is veel te simplistisch omdat daar abstractie wordt gemaakt van het subject zonder hetwelke die betekenis er niet kan zijn; het woord geeft zijn betekenis immers pas vrij van zodra het gehoord of gelezen wordt en de toehoorder of de lezer (en uiteraard ook de spreker of de schrijver) is dan een derde component naast het materiële woord (het beeld of de klank) en zijn betekenis. Het is die immateriële component die ook ontbreekt in de informatietheorie van de bekende Gentse filosoof Etienne Vermeersch1 welke een tendentieuze filosofie is met meer bepaald een fysicalistische werkelijkheidsopvatting: alles, incluis het bewustzijn, is volgens de materialist reduceerbaar tot materie en energie. In Trans-atheïsme2geven wij een analyse van dat mensbeeld alsook een kritiek.
De fenomenologie begrijpt dat het bewustzijn zelf onvatbaar is (door het bewustzijn) omdat het intentioneel is, altijd gericht op iets buiten zichzelf en zij wil dan ook die intentionaliteit zelf onderzoeken maar ook die weg lijkt te verzanden, ook dit denken stoot uiteindelijk op zijn onmacht om de werkelijkheid ten gronde te kennen.
Om aan het solipsisme te ontkomen moet de sprong gemaakt worden van het behoudsgezinde denken naar een werkelijkheidsbenadering die de intersubjectiviteit centraal stelt, wat de erkenning van de ander vereist. In feite ligt hier dan een springplank naar de literatuur, de kunsten en de bewegingen van de geest waarvan gehoopt wordt dat zij het klassieke denken kunnen overstijgen en ons aldus op de een of andere wijze uit het slop kunnen halen.
(J.B., 11 mei 2025)
1Cf.: VERMEERSCH, Etienne, Epistemologische Inleiding tot een Wetenschap van de Mens, De Tempel, Brugge 1967. (Uitgave van de R.U.G., L&W, nr. 144).
2Jan Bauwens, Trans-atheïsme; de metafysica van het Lam. Een christelijk geïnspireerde verrijzenis uit het hedendaags materialisme, Serskamp 2003, ISBN 90-9017181-9. Voor een PDF van de tekst, cf.: https://blogimages.seniorennet.be/tisallemaiet/attach/168587.pdf
11-05-2025
Over de illusie van kennis - Aflevering 2
Over de illusie van kennis
Aflevering 2
Kennis is meer dan een hoeveelheid informatie die, omdat zij neergeschreven is in taal, al dan niet gedigitaliseerd verpakt kan worden of ook nog gememoriseerd, doorgegeven of achtergehouden omdat informatie pas betekenis krijgt bij de ontvanger daarvan die ze al dan niet begrijpt en die er al dan niet iets kan mee doen. Maar het begrip van die informatie of de kwestie of zij kennis bijbrengt, hangt mede af van het reservoir aan ervaringen van de ontvanger.
Iemand kan geschiedenis studeren, zich specialiseren in oorlogsgeschiedenis en historicus worden zonder dat hij ooit aan de lijve heeft moeten ondervinden wat oorlog is, honger, het verlies van geliefden, verminking en noem maar op. De persoon in kwestie kan dan uitpakken met een indrukwekkende geleerdheid maar in feite kent hij de inhoud of de betekenis van cruciale begrippen die hij gebruikt enkel via beschrijvingen of dus uit de tweede hand. De wereld waarover hij veel informatie heeft vergaard en waarover hij ook in staat is te spreken, is niet de wereld als zodanig doch een afbeelding daarvan in de taal, en die afbeelding werd aanvankelijk vervaardigd door mensen die de gebeurtenissen waarover zij kunnen vertellen wél aan de lijve ervaren hebben, die wél wisten waarover zij spraken.
De benaming 'praatbarakken' duidt nu precies diegenen aan die het hebben over afbeeldingen van de wereld die anderen geconstrueerd hebben en waarover zij weliswaar een en ander kunnen vertellen maar dan zonder uitputtend de betekenis te vatten van de begrippen die zij hanteren. Zij zijn tot op zekere hoogte vergelijkbaar met wie liederen kunnen zingen in een vreemde taal die ze zelf niet verstaan, met andere woorden met papegaaien. Deze vogels apen menselijke geluiden na maar mensen doen dat ook omdat zij kuddedieren zijn.
Praatbarakken zijn producten van kuddegedrag. Als zij samenzitten bieden zij tegen mekaar op, zo luid mogelijk, om hun 'kennis' aan het publiek te etaleren maar hoe omvangrijker die etalage, hoe geringer de inhoud van wat zij allemaal uitkramen. Zij doen denken aan de hedendaagse magazijnen waar men schijnbaar alles kan kopen voor weinig geld maar eenmaal thuisgekomen met de buit beseft men dat men aan de jacht alleen een hoop meestal waardeloze plastic prutsen overhoudt. Geleende kennis beklijft niet, zij is oppervlakkig en haar bezitter is nauwelijks meer dan de bezitter van de boeken waarin die 'kennis' gedrukt staat.
Men kan niet van alles ervaringsdeskundige zijn en de ervaringen van elk van ons zijn zeer beperkt maar precies om die reden zal het onevenwicht tussen enerzijds het altijd beperkt blijven van onze ervaringen en anderzijds het toenemen van geleerdheid onvermijdelijk resulteren in het almaar oppervlakkiger worden van die geleerdheid. De geleerdheid neemt toe ten koste van de diepgang en ten koste ook van de betekenis omdat de afstand tussen wat men zegt en wat men kent, steeds groter wordt.
Gelijkaardig is het probleem waarbij de afstand toeneemt tussen enerzijds datgene wat men doet en anderzijds de gevolgen daarvan, met andere woorden: het besef van wat men doet. Een voorbeeld daarvan is het besturen van dodelijk wapentuig van achter het pc-scherm of het afvuren van raketten vanop afstand middels een toetsenbord. De wreedheid van de menselijke handelingen neemt toe in de mate waarin de afstand tussen die handelingen en wat eruit volgt, groter wordt want die afstand zorgt ervoor dat de betekenis van wat men meent te weten of te doen, niet meer ten volle tot ons doordringt.
Dat is ook het geval met gedeelde verantwoordelijkheid en schuld, wat geïllustreerd wordt door de praktijk van het executiepeloton van een aantal scherpschutters onder wie één die met een losse flodder schiet zonder dat men van elkaar weet wie dat dan wel mag zijn. Gelijkaardig zijn de problemen die opduiken bij het delegeren van macht en bij het opvolgen van bevelen. Het euvel is evenwel reeds van de partij waar men zijn auto bestuurt of ongeacht welk ander werktuig dat men hanteert zonder te weten hoe het in feite werkt.
En analoog is het probleem dat opduikt bij het gebruik dat wij maken van taal, woorden, theorieën, ideologieën: kennis wordt oppervlakkig en abstract en soms in die mate dat praatbarakken massa's mensen betoveren met leugens of met onzin zonder dat ook maar iemand nog in staat is om dit als zodanig te zien.
Komt daarbij een portie hypocrisie waarbij men doet alsof men ingewikkelde uiteenzettingen verstaat, en men krijgt bijzonder tragie-komische toestanden, zoals in het experiment van de Amerikaanse natuurkundige Alan Sokal die erin slaagde om (in 1996) een pseudowetenschappelijk artikel vol onzin te laten publiceren in een gerenommeerd blad.1 Vijftien jaar later herhaalde Maarten Boudry de 'frats' met een pseudo-theologisch artikel dat de universiteiten van Amsterdam en die van Nottingham prompt publiceerden met inbegrip van de onbestaande namen van de auteur en van het instituut waar hij zogezegd werkzaam was. Beide zotskappen hebben verschillende bekende voorgangers onder wie Han van Meegeren, de imitator van Vermeer die kunstkenners voor schut zette maar dat met zijn leven moest bekopen en Tijl Uilenspiegel die erin slaagde om een eerbaar publiek te laten applaudisseren voor een leeg doek. Hans Christian Andersen schreef er een sprookje over: De nieuwe kleren van de keizer.
Naast het feit dat wij gedesinformeerd worden, zoals bij uitstek beschreven in Manufacturing Consent van Chomsky en Hermann1, is er aan kennis als illusie nog een heel ander aspect dat niet te maken heeft met desinformatie of met het probleem van de waarheidswaarde van de verslaggeving over wat gebeurt maar wel met de onzichtbare en daarom bijzonder gevaarlijke en diepe kloof tussen de verslaggeving als zodanig en haar betekenis.
Informatie is namelijk een beetje verworden tot een geheel van pakketten van kennis welke in een bibliotheek kunnen geplaatst worden of op een harde schrijf, zonder dat men zich terdege realiseert dat die kennis nooit op zichzelf kan staan, dat ze ten eerste een ontvanger nodig heeft, dat er ten tweede zoveel ontvangers zijn als er mensen zijn en dat bijgevolg kennis, omdat zij haar betekenis mede ontleent aan wie ze ontvangen, niet eenduidig kan zijn en ook niet onveranderlijk, tenzij daar waar zij de zuivere wiskunde betreft alsook elk ander spel met eigen axiomata dat aldus abstractie maakt van de veronderstelde doch niet uitputtend te vatten wetten welke de werkelijkheid zouden constitueren.
De genoemde verwording van kennis heeft een bijzondere symptomatologie en tot het meest opvallende en veelzeggende kentekenen ervan behoren de explosie van de onderling rivaliserende praatbarakken, de alomvattendheid en up-to-date-heid pretenderende encyclopedieën en een onderwijssysteem dat neigt naar de volstrekte absurditeit omdat daarin de actoren geheel kritiekloos het onderricht geloven te kunnen delegeren aan hun werktuigen.
In dat laatste geval maken wij de geboorte mee van een heuse golem die zelf allerminst neutraal is daar hij strikte gehoorzaamheid biedt aan ultieme wetten die vandaag de wetten van de vrije markt zijn, waardoor hij als consumptiemiddel zijn eigen doel wordt, wat echter het einde van de mens inluidt omdat het in de huidige economie ten langen test het consumptiemiddel is dat de consument consumeert.
Het gebruik van hightech in scholen werd gemeengoed ingevolge een fascinatie voor technologie die een gevolg is van de jammerlijke menselijke zelfverheerlijking maar die de ondergang van het intellect meebrengt zoals de fascinatie voor de auto onze benen verslapt en, in het algemeen, zoals het gebruik van machines, bedoeld voor ons gemak, ons spierstelsel doet atrofiëren en ons ziek maakt.
Werktuigen op zich zijn pedalen en allerminst slecht maar wie de pedalen verliezen, zullen het geweten hebben. De noodzakelijke beheersing van zijn werktuigen is een onderdeel van de zelfbeheersing, die echter verstoord wordt van zodra de hoger genoemde ijdelheid van de zelfverheerlijking het voortouw neemt. Waar de middelen van de werkman met hem aan de haal gaan, wordt de kar voor het paard gespannen; de aandacht is dan niet langer gericht op het doel maar, hengelend naar succes, wordt er daarentegen met zelfvoldaanheid achterom gekeken naar wat men allemaal al bereikt heeft, zodat het lot dat ons dan ten deel valt, dat van de vrouw van Lot is die, omdat zij omkeek, in een zoutpilaar veranderde.2 Of dat van Orpheus die het verbod om achterom te kijken overtrad en aldus zijn geliefde Eurydice voorgoed verloor.3
(Wordt vervolgd)
(J.B., 10 mei 2025)
1Noam Chomsky en Edward S. Herman, Manufacturing Consent. De politieke economie van de massamedia, vertaling naar het Nederlands door Jan Reyniers, Epo, Berchem 2025. Oorspronkelijk: Manufacturing Consent. The Political Economy of the Mass Media, Pantheon Books, New York 1988.
Gustave Le Bon is een naam die men zich wel herinnert uit de coronatijd, toen klinisch psycholoog professor Mattias Desmet van Universiteit Gent ervan beschuldigd werd verouderde psychologie aan te wenden om zijn kritische standpunten inzake de aanpak van de coronacrisis kracht bij te zetten.1 De kritiek van Desmet was politiek incorrect en uiteraard zijn standpunten die massagedrag kritisch bekijken dat sowieso aangezien ook democratische politieke macht aan massagedrag wordt ontleend. Bedriegers wensen het weliswaar anders maar de inzichten van Le Bon mogen dan al honderddertig jaar oud zijn, de waarheden inzake het gedrag van massa's die hij ontdekt en beschreven heeft, kunnen evenmin uit de tijd zijn als de stelling van Pythagoras die tweeduizend vijfhonderd jaar oud is, omdat de waarheid nu eenmaal immer blijft wat ze is.
Le Bon schreef zijn inzichten in 1895 neer in La Psychologie des Foules en zesentwintig jaar later borduurde Sigmund Freud daar op voort in zijn Massenpsychologie und Ich-Analyse, waarin hij verwijst naar nog andere auteurs.2 Le Bon zijn inzichten omtrent massagedrag laten zich mooi samenvatten: eenmaal in de massa (en daarvan is al sprake bij een klein groepje) laat het individu zich niet langer leiden door verstand maar door primitieve, soms barbaarse emoties (opgeroepen door bijvoorbeeld vijandsbeelden) waarbij nota bene de minst intelligente leden de groep gaan leiden en waarbij anonimiteit en massapsychose ('besmettelijke emoties') onverantwoord gedrag meebrengen door tunnelvisie, impulsiviteit en criminaliteit.
Menig volksmenner maakte van die inzichten gebruik maar ze worden ook geheel onbewust toegepast. Het gedrag van voetbalsupporters valt hiermee te verklaren maar ook dat van menigten op meetings met politieke of religieuze idolen, popsterren en dies meer. En hierop vormen de samenkomsten van gelovigen op het Romeinse Sint-Pietersplein in Vaticaanstad ter gelegenheid van een pausverkiezing geen uitzondering.
Het feit dat kardinalen zichzelf indekken tegen kritiek door (alweer) een paus te verkiezen met medeplichtigheid aan de nog aanslepende schandalen, wordt compleet verdoezeld door de golf van waanzin die eensklaps wereldwijd meer dan een miljard zielen treft. Gelovigen maar ook ongelovigen worden hierin meegesleurd en de vele bekeerlingen die de kerk met de massamanifestatie buit zal maken, worden niet gedreven door inzicht maar louter door het effect van de massapsychose, waarmee gezegd is dat zij voor hetzelfde geld lid werden van de neonazi's (de huidige sympathisanten van de NSDAP van Adolf Hitler) of van de MAGA-beweging van Donald Trump.
Aangezien de genoemde bewegingen actueel zijn en zij er allemaal naar streven om iedereen voor zich te winnen, wordt meteen duidelijk hoe het tot onenigheid en tot oorlog komt. Het supporterschap van een club verenigt haar leden maar die unificatie botst op haar grenzen waar het supporterschap van elke club dat doet en zo komt het dat de verenigende krachten tegelijk de verdelende of de polariserende zijn.
Zolang dat redelijke inzicht er niet in slaagt om zich te manifesteren omdat de per definitie onverstandige kuddegeest verlangt dat de eigen groep de enig ware is, is men gedoemd om aan de wetten van het kuddegedrag onderhevig te blijven, zoals men ook blijft aanmodderen bij het moordende recht van de sterkste in de kapitalistische economie.
Jammer voor de vele supporters van dit of dat geloof maar ook voor hun tegenstanders: het tijdperk van het verstandelijk inzicht laat nog op zich wachten, we zitten nog volop in de donkere eeuwen van de kippen zonder kop.
2 Freud verwijst naar Scipio Sighele (o.m.: La folla delinquente: studio di psicologia collettiva, 1891), William McDougall (The Group Mind, 1920 [Voor de integrale tekst, zie: https://www.gutenberg.org/files/40826/40826-h/40826-h.htm ], Wilfred Trotter (Instincts of the Herd in Peace and War, 1916) en Gabriel Tarde (L'opinion et la foule, 1901).
In haar essay uit 1969, getiteld: Over geweld1, merkt Hannah Arendt op dat ingevolge de ontwikkeling van nieuwe wapens het niet langer zo is dat macht in termen van rijkdom gemeten kan worden. “De hoeveelheid geweld die een bepaald land ter beschikking staat [zou binnenkort weleens niet langer] een betrouwbare garantie [zijn] tegen vernietiging door een aanmerkelijk kleinere en zwakkere mogendheid.”2 Waar dit inzicht ontbreekt, brengt men uiteraard de hele natie in gevaar en dit is kennelijk het geval inzake de regering van menig land dat zich vandaag bij de 'grootmachten' rekent. Als Trump in 2025 uitbazuint dat de V.S. met voorsprong de militair sterkste natie ter wereld is, geeft hij zich geen rekening van de opmerking die de joodse filosofe driekwart eeuw geleden met betrekking daartoe gemaakt heeft, wat, het intellectueel peil van die regering in acht genomen, overigens niet verwonderlijk is.
In 1945 werden de eerste twee (Amerikaanse) kernbommen gedropt, een op Hiroshima op 6 augustus van dat jaar en drie dagen later een op Nagasaki, welke samen een kwart miljoen doden maakten (waarvan 100.000 onmiddellijk en de rest in de daaropvolgende jaren door stralingsziekte). In 1949 doet Rusland zijn eerste kernproef, in 1952 volgt Engeland. In 1950 waren er op de wereld al 304 kernwapens. In 1956 (1960?) ontwikkelde Frankrijk een kernbom, Israël volgde in de jaren '60. In 1964 werd China een kernmacht. Toen Arendt On violence schreef (1969), waren er wereldwijd al meer dan 38.000 kernkoppen. India werd een kernmacht in 1974, Pakistan in de jaren '80, Noord-Korea in 2006. Het aantal kernwapens bereikte een piek in 1985 toen er 63.632 waren, waarna het arsenaal werd afgebouwd tot 12.121 in 2024.3 De Russen hebben momenteel 5500 kernkoppen, Amerika heeft er 5400, gestationeerd in de VS, Turkije, Italië, België, Duitsland en Nederland. En in tussentijd werden wereldwijd meer dan 2000 kernproeven gedaan. Ook wordt er in alle talen gezwegen over de zwarte markt der nucleaire wapens, al komen er nu en dan wel zaken aan het licht, zoals het gebruik van het radioactieve isotoop polonium-210 om mensen om te brengen.4 Er is niet zo heel veel fantasie vereist om zich in te kunnen denken wat op dat vlak allemaal mogelijk is.
Naast nucleaire werden intussen ook bijzonder gevaarlijke chemische en biologische wapens geproduceerd en met betrekking tot het SARS-CoV-2-virus dat sinds eind 2019 de hele wereld in de ban heeft, insinueerde de toen negenentachtigjarige viroloog, ontdekker van het HIV, Nobelprijswinnaar Geneeskunde en professor aan het Pasteur instituut, Luc Montagnier, kort voor zijn dood de piste van het biologische wapen met de theorie die zogezegd nog verder onderzocht wordt, dat het virus in een labo zou gefabriceerd zijn.5
Behalve de wapens waarvoor de productie een gesofisticeerde infrastructuur vergt, zijn er uiteraard ook heel wat 'eenvoudiger' maar niet minder afschrikwekkende en dodelijke middelen te bedenken waarvoor zelfs geen naties vereist worden. Zo bijvoorbeeld vermag terreur in de vorm van gijzeling de meest vernietigende wapens samen met hun bedienaren in handen te krijgen, zoals ook gebeurt bij vliegtuigkapingen. Nog een stap verder is het theoretisch mogelijk om in vijandige naties een stroman aan de macht te brengen die het land van binnenuit onderuit haalt.
Opbouwen gebeurt met zweet en tranen maar voor vernieling hoeft men niet eens te kunnen lezen. Potentaten zijn door de band mensen met maar weinig talenten, die zich met alleen maar wind naar het voorplan kunnen werken en die daar dan hun status ontlenen aan de macht die zij hebben om het leven van anderen te bemoeilijken. Zij hebben geen gebrek aan soortgenoten voor wie zij niet rap genoeg kunnen verdwijnen omdat die allemaal op dezelfde geheel nutteloze maar vet betaalde postjes azen.
(J.B., 5 mei 2025)
1Hannah Arendt, Over geweld, Atlas Contact, 2009 (2004). (Oorspronkelijk: On violence, 1969 Harcourt.)
Met paardenmiddelen heeft het Europese continent alsnog kunnen verhinderen dat extreemrechts de les ging spellen aan het ontwikkelde deel van onze bevolking maar nu moeten we ons steeds vaker ergeren aan het belerende vingertje van de Amerikaanse bijna-fascisten in de richting van Europa, het continent waar deze volgelingen van Columbus vandaan komen die tegelijk de eigenaars waren van de plantages en van de slaven die daar drie eeuwen lang met cargoschepen vanuit het leeg te roven Afrika werden naartoe gebracht en die daar ook gecrepeerd zijn - acht tot veertien miljoen mensen.
Amerikaanse rechtsextremisten, tegenstanders van de abolitionisten, kapitalisten en onderdanen ook van de Romeinse opperbevelhebber, zijne heiligheid de paus: Europa beschermen doen ze niet langer, zo maken ze zich sterk, alsof ze, vanuit hun alsnog veilige plek, ooit iets anders deden dan het continent waar de avonturiers vandaan komen, voor hun kar spannen in een ongeremde veroveringsdrift of beter: in de onverdroten kolonisering van de beschaafde wereld en de onderwerping ervan aan het onbeschofte recht van de sterkste waarvoor de kapitalistische economie garant staat. Dat alles onder het mom van democratisering, een toneel waarvan de Vietnamoorlog het toonbeeld is, overtuigend beschreven door de alsnog overgebleven dissidenten Noam Chomsky en Edward Herman in hun beroemde publicatie van 1988 over de leugenfabriek van de oorlogszuchtige kapitalisten, Manufacturing Consent of: de fabricatie van de jaknikkers.1
Nee denken en ja knikken, dat is wat het huzarenstukje van het autoritarisme vermag te bekomen van het volk, het komt recht uit 1984 van George Orwell waar Big Brother baas is, die zijn onderdanen verplicht te liegen, nu in de gedaante van het gouden kalf, het gedrocht dat geen andere principes duldt dan dat van de grenzeloze winst, uiteraard ten koste van het leven. Rijk en dom is aan de macht en dat is de arrogantie of de superbia, de hoogmoed, de eerste hoofdzonde die zorgt voor de aanmaak van de voltallige bevolking van de hel.
Zoals altijd en overal zitten zij ook daar op de eerste rij, zij hebben er immers voor betaald, en van daaruit schuiven zij ongeduldig aan, de bezetters van de eerste rij, en alle andere rijen volgen, ja, zij drummen elkander weg zoals hongerlijders dat doen aan de plek van de soepbedeling, de eerste rij en alle volgende rijen volgen, richting het centrum van het theater, trapje-op, tot voor de voeten van hun meester, of liever: de poten, want Lucifer is een gedrocht, en in een ongelooflijk tempo plukt hij de ene na de andere van de planken en propt hen tussen de tanden in zijn muil, bloed spat in het rond en zij die opkomen, zien kennelijk niet wat er met hen gebeuren zal, zo blind heeft de hebzucht hen gemaakt, zozeer hongeren zij naar wat hun straf zal zijn, zij die de halve wereld aan de honger overleverden, toen er nog ruimschoots genoeg was voor iedereen. Verslonden worden de verslinders door de diabool.
De democratie heeft het volk tot koning uitgeroepen; de koning verhief zichzelf tot nar. Toen Christus ter dood werd veroordeeld, vroeg een verbouwereerde Pilatus naar het oordeel van zijn vrouw, die zegde geen schuld te vinden in de man en die hem aanraadde voorzichtig te zijn want zij had een kwade droom gehad over het hele gebeuren en vervolgens richtte hij zich tot het volk dat, onder druk van de jaloerse Schriftgeleerden, de onschuldige prompt liet kruisigen en met dat doel offerde het een moordenaar op.
De macht die Pilatus aan het volk gaf, was niet om het even welke macht, het was de macht om hun koning, de koning der joden, om te brengen, zo hoefde Pilatus dat zelf niet te doen, het is immers laf om een onschuldige te laten boeten. Door aan zichzelf voor die tijd de macht die hem toekwam te ontnemen, degradeerde Pilatus zichzelf tot nar en hij voltrok die machtsafstand middels het tafereel waarbij hij zijn handen in onschuld waste. Het koninklijke gezag dat de nar uithangt om aan de macht te kunnen blijven waar onschuldigen veroordeeld worden, wordt heden verbeeld in het spottende optreden van de Amerikaanse president in de gedaante van de te verkiezen paus.
In de kwestie die beslist binnen de kortste keren naar de voorgrond zal treden, namelijk of hier al dan niet sprake is van blasfemie of godslastering, zal onvermijdelijk en in alle ernst een andere kwestie aan het licht komen, met name de vraag of de paus voor de ogen van de hele wereld wel degelijk aanspraak mag maken op het goddelijke gezag.
Het hele toneel waarover wereldse potentaten altijd meewarig hebben gedaan, wordt door de spot van een niet onschuldige nu plotseling ernst, zodat de vraag zich klaar en duidelijk zal stellen en ook zal wachten totdat zij beantwoord werd. In die wachttijd zullen zich even onvermijdelijk krachten openbaren die zich tot op heden wisten te verschuilen in de aan de omerta verwante mist van wat onuitgesproken moet blijven terwijl dat nu niet langer mogelijk zal zijn, nu kleur bekend moet worden omdat met het lot van de wereld Russische roulette wordt gespeeld.
(Wordt vervolgd)
(J.B., 3 mei 2025)
1Noam Chomsky en Edward S. Herman, Manufacturing Consent. De politieke economie van de massamedia, vertaling naar het Nederlands door Jan Reyniers, Epo, Berchem 2025. Oorspronkelijk: Manufacturing Consent. The Political Economy of the Mass Media, Pantheon Books, New York 1988.
De gevaarlijke kerk - Aflevering 6
De gevaarlijke kerk
Aflevering 6
Waar emancipatie van de partij is, dreigen zekere categorieën van burgers hun voorrechten te verliezen en omdat iedereen het moeilijk heeft om te wennen aan welvaartsachteruitgang, kan men er donder op zeggen dat daar verzet van komt. Een mooi voorbeeld geeft de geschiedenis van de afschaffing van de slavernij in Noord-Amerika: de verdeeldheid ontstaan tussen voor- en tegenstanders leidde tot de Amerikaanse Burgeroorlog die tussen 1861 en 1865 meer dan zeshonderdduizend doden heeft gemaakt en evenveel gewonden. De geschiedenis is als volgt.
Eeuwen lang werden in grote zeilschepen gelijk ingeblikte sardientjes negerslaven uit Afrika ingevoerd in Noord-Amerika om daar de plantages van suikerriet, katoen, tabak en thee te bevolken.1 Zo werden in de negentiende eeuw 3.330.000 slaven uit West-Afrika (Loanga, Angola, Mozambique) geëxporteerd. Eind negentiende eeuw kwam er steeds meer protest, vooral vanwege de Quakers, een christelijke sekte wars van de kerk, die ontsnapte slaven hielpen. Een bekende biografie is Harriet Beecher Stowe's Uncle Tom's Cabin (De negerhut van oom Tom).
Amerika splitste in een noordelijk stuk dat slavernij verbood en een zuidelijk stuk waar de kapitalisten-grootgrondbezitters de slavernij uit alle macht in stand hielden. De blanke abolitionist John Brown ontketende een mislukte slavenopstand en werd in 1859 als terrorist opgehangen.2 Met zijn laatste woorden voorspelde hij de bloedige burgeroorlog die een goed jaar later een feit was. In Katholiek Nieuwsblad van 24 augustus 2024 schrijft Eric Van Teylingen: “De rol van de mondiale katholieke Kerk bij de slavernij is in geen enkel opzicht mooi; katholieken waren immers volop betrokken bij de handel in mensen. Denk daarbij aan katholieke landen als Portugal, Spanje en Frankrijk. En het is pas in 1888 dat de sociale paus Leo XIII zich – volgens velen als eerste paus – volmondig uitsprak tegen de slavernij in zijn encycliek In Plurimis, op 5 mei van dat jaar verschenen.”3 Op dat ogenblik waren in de Trans-Atlantische slavenhandel al drie eeuwen aan een stuk Afrikaanse negerslaven met vrachtschepen naar de Amerikaanse plantages verscheept - in totaal tussen de acht en de veertien miljoen mensen.
De rol van de kerk in het tot stand komen van een oorlog en derhalve ook met betrekking tot het Europees conflict is complex. Om te beginnen - een cruciaal punt voor elke machtsinstelling - wil de kerk zich ervan verzekeren een stem te zijn en ook te blijven, die iedereen over de hele wereld altijd horen zal en om dat te bereiken heeft zij immer alle registers opengetrokken. In wat volgt bekijken wij er twee van.
Vooreerst heeft de kerk altijd beleden en blijft zij ook belijden de stem van God zelf te vertolken en die boodschap is sinds twee millennia de wereld rondgegaan zodat men wel twee keer zal nadenken vooraleer men de oren daarvoor sluit: niet zozeer omdat men de mogelijkheid incalculeert dat de stem van de kerk inderdaad Gods stem zou kunnen zijn, maar omdat men rekening dient te houden met het feit dat alle acht miljard mensen daarover geïnformeerd zijn dat sinds tweeduizend jaar de stem van de kerk zichzelf als de stem van God profileert en dat twee miljard onder hen ook belijden dit te geloven. Er is een enorme capaciteit aan macht en aan geweld nodig om ervoor te zorgen dat iedereen op aarde zwijgt en kijkt in de richting van de bewuste spreker van zodra die zijn mond opendoet.
Geconfronteerd met het lijden en de dood in dit tranendal, vertelt men sinds oudsher het verhaal dat het ooit anders was én dat het geluk terug kan keren maar dan wel op voorwaarde dat men gehoor geeft aan de verteller. Hij zegt over zichzelf profeet te zijn, vertolker van het woord van de Schepper van hemel en aarde en wat heeft een bewoner van het tranendal nog te verliezen als hij door de 'erfzonde' reeds alles kwijtgespeeld is? Derhalve luistert hij, geeft hij het verhaal een kans en doet hij wat hem wordt opgedragen: hij gelooft het verhaal, het woord Gods, de Bijbel.
En uiteraard geeft hij krediet aan degenen die met het Boek der boeken op de proppen zijn gekomen: Mozes, om te beginnen, die als het ware vanuit de hemel van een berg nederdaalde, geladen met stenen tafels waarop in het handschrift van God zelf gebeiteld stond wat ons te doen staat. En dan volgen doorheen de eeuwen een hele reeks profeten met goddelijke geschriften, bevelen, verboden, zelfs voorschriften voor hygiëne, voeding en kledij plus het bevel aan elke man om zijn oudste zoon met een mes te doden en hem op een brandstapel te offeren aan de naar zijn eigen zeggen jaloerse God, als teken van trouw.
De profeten voorspellen dat God zijn eigen zoon naar het tranendal zal zenden om hier onze schuld op zich te nemen en uit te boeten, zodat het paradijs van weleer kan teruggewonnen worden. En warempel, op de plek waar de voorspelling gedaan werd, trekt op een keer een man rond die wonderen verricht, die de Schriftgeleerden onderricht en ook het volk en die geen stap opzij zet voor wie in hem niet God maar een godslasteraar zien. Hij wordt opgepakt, veroordeeld, gemarteld en gedood maar, zoals ook werd voorspeld door de profeten, verrijst hij uit zijn graf, verschijnt hij aan zijn volgelingen en wordt dan ten hemel opgenomen waar hij ook vandaan kwam.
Voor die tijd echter, heeft hij een opvolger aangeduid, zijn steenrots Petrus waarop hij zijn vertrouwen heeft gesteld, de eerste paus van zijn kerk, die zijn volgeling Paulus 'zijn verheerlijkt lichaam' noemt, dat geleid wordt door een heilige geest. Die dicteert dan verder aan de paus en aan zijn clerus wat wij allemaal moeten doen en laten om het verloren paradijs alsnog te verwerven.
Aldus werd een stem geconstrueerd die iedereen over de hele wereld altijd horen zal: het is de stem, naar haar eigen zeggen, die alles beval om te ontstaan, die het scheppende werk heeft verricht en die het ook herstellen zal als er gehoor wordt aan gegeven.
Een mooi voorbeeld van het zich op God beroepende woord is het zogenaamde 'requerimento' uit 1513. Na de ontdekking van Amerika door Christoffel Columbus zag het Westen brood in de 'Nieuwe Wereld' en stuurde paus Adrinanus VI een brief naar de inboorlingen (het beruchte 'requerimento') waarin hij duidelijk maakte dat hij het goddelijke gezag was op aarde en dat zij hem bijgevolg gehoorzaamheid verschuldigd waren en zich moesten laten dopen en onderdaan worden van de Spaanse vorst (onder wiens bevel Columbus opereerde), op straffe van verslaving en dood.
Uiteraard weten wij intussen dat het de bedoeling was om de hele bevolking van roodhuiden te laten werken op de plantages van de Europese kapitalisten. Toen de inheemsen verzet boden, dreigden zij allemaal te worden uitgemoord maar het merendeel kwam om ingevolge besmettingen met westerse ziektes. Nieuwe slaven werden dan maar geroofd in Afrika en met zeilschepen naar Amerika versast, drie eeuwen lang en, zoals hoger gezegd, werd dat het lot van naar schatting acht tot veertien miljoen (zwarte) mensen.4
De clerus zegt zoals de profeten het woord van God te spreken en verzekert zich aldus wereldwijd van haar gehoor maar zij doet dat ook nog op een zo mogelijk nog veel doortastender manier, namelijk door zich onze moeder te noemen - “onze moeder de Heilige Kerk” - en daarmee weet zij zich in de kern zelf van ons wezen te boren.
Louter fysiek beschouwd is onze moeder in feite onze God omdat zij het is die ons in haar schoot gevormd heeft naar haar eigen beeld en gelijkenis en reeds op die manier laat wat de kerk in dit verband over zichzelf beweert, ons niet onberoerd. Maar zij beroert ons ook nog op een dieper niveau. Onze moeder immers is het wezen dat ons op de wereld heeft gezet, wat betekent dat zij het is die voor ons de verantwoordelijkheid draagt. In de zin dat wij haar kinderen zijn, waakt zij dag en nacht over ons bestaan, zij voedt ons, hoedt ons tegen de kou en geeft ons alles wat wij nodig hebben om te leven. Maar ook in een nog andere betekenis kunnen wij onze moeder helemaal niet missen, ook al zijn wij voor onze zelfinstandhouding van haar onafhankelijk geworden en die betekenis wordt ons meestal pas duidelijk als het ogenblik gekomen is dat wij onze moeder moeten verliezen.
Zolang wij een moeder hebben, kunnen wij bij haar terecht met onze existentiële nood, waar die zich bij uitstek laat voelen in de vraag naar de zin van ons bestaan die ons kan overleveren aan de twijfel. In die ogenblikken zoeken wij onze moeder op en haar aanwezigheid alleen volstaat om onze onrust weg te nemen omdat wij weten dat zij het is die ons gewild heeft. Onze moeder staat garant voor het feit dat wij gewild zijn omdat zij het is door wie wij gewild zijn en in haar nabijheid valt de last van onze twijfel van ons af omdat wij ons ervan kunnen verzekeren dat onze moeder deze last voor ons draagt, zoals ze ons ook fysiek gedragen heeft en zoals zij ons in haar hart draagt, want moeders zijn bereid om voor hun kinderen te sterven.
Echter, eens onze moeder er niet meer is, bestaat er in de hele wereld principieel ook niemand meer die bereid zou zijn om zijn of haar leven voor ons op te offeren; de rust die onze moeder ons verschafte door haar aanwezigheid die de verzekering was dat ons bestaan gewild is, lijkt eensklaps verdwenen en ons rest dan een ongeborgenheid en een gevoel van verlatenheid dat zelfs het meest ontwikkelde sociale weefsel niet bij machte is om op te vangen. Wij vernemen vaker dat de geliefde onvervangbaar is maar dat geldt in een nog veel grotere mate voor de onvoorwaardelijk liefhebbende omdat wij slechts bestaan in de aandacht van de ander. Alleen de mensheid als zodanig mag kandideren om die unieke taak over te nemen.
De kerk echter, die een gat ziet in de markt, eigent zich die taak toe en speelt voor onze moeder. Maar dat zij vals speelt, blijkt algauw; geen moeder immers zal er ooit aan denken om haar kinderen naar het front te jagen. Het eerbetoon in de opschriften op de stenen graven op het kerkhof van de gesneuvelde oorlogshelden in de trant van “Hier liggen hun lijken als zaden in het zand, hoop op den Oogst O Vlaanderland”5, doen slechts denken aan de passage in Genesis waar alle jonge vaders worden belast met de opdracht hun oudste zonen als eerbetoon aan Jahweh om te brengen.
De auteur van het geciteerde vers was dan ook een priester-nazi die met donderpreken Vlaamse jonge vaders naar het oostfront stuurde met het 'Vlaams Legioen', om daar te gaan vechten tegen het Rode Leger van de 'goddeloze communisten' - slechts weinigen keerden ooit terug6; hijzelf koos het hazenpad naar Tirol waar hij op de leeftijd van vijfenzeventig jaar stierf. De geschiedenis herhaalt zich.
(J.B., 1 mei 2025)
1De geschiedenis van de slavernij werd beschreven door de historicus Dick Harrison in zijn boek, getiteld: De geschiedenis van de slavernij van Mesopotamië tot moderne mensenhandel, Uitgeverij
5Het bekende vers uit 1916 is van de hand van de Alveringemse priester-dichter Cyriel Verschaeve en het prijkte op de eerste IJzertoren alsook op talloze andere oorlogsgedenktekens.
6De rekruten deden het deels uit avonturisme, omwille van het geld, uit Vlaams-nationalisme, uit bewondering voor Hitler maar ook uit geloofsovertuiging. (!)
02-05-2025
De gevaarlijke kerk - Aflevering 5
De gevaarlijke kerk
Aflevering 5
De kwestie hoe en waarom oorlogen begonnen worden of blijven voortduren, is misschien te herleiden tot de vraag waarom de ene mens de andere doodt: wat stelt iemand in staat een ander om te brengen?
Nu kunnen mensen allerlei redenen daartoe bedenken omdat zij grote hersenen hebben maar kon men die vraag stellen aan de dieren, zij zouden zeggen: wij doden uit zelfbehoud, wij doden om te eten en deden wij dat niet, wij zouden omkomen. De natuur staat ons niet toe om lijdzaam toe te zien hoe wij aan ons einde komen, de drang tot zelfbehoud zit in ieder wezen ingebakken en het is volstrekt onmogelijk om er helemaal geen gevolg aan te geven. Met dat doel heeft de goede God ons ook tanden gegeven en klauwen, stekels, gifklieren, angels en wat niet meer? Ja, hersenen.
Inderdaad, de mensen doen dat ook, doden om te eten en dat zij soortgenoten doden, lijkt verband te houden met hetzelfde euvel: oorlog gaat om territoria, leefgebieden, en een tekort aan grond is honger, vandaar.
Het tekort doet zich niet voor totdat er in verhouding tot de beschikbare territoria teveel mensen zijn want dan bedreigen zij elkaar, gewoon omdat zij er zijn, zij moeten immers allemaal eten en een appel kan men niet twee keer opeten: als een ander hem opeet, heb ik niets en ga ik dood, dus moet ik de ander voor zijn.
Overbevolking dus, veroorzaakt oorlogen, zo zou men zeggen en dan rijst de vraag: waarom is er overbevolking? Waarom zijn er meer mensen dan dat er leefgebied voorradig is? En is er inderdaad een overschot aan mensen of is er alleen maar een tekort aan levensmiddelen, waartoe ook leefgebieden behoren?
Het antwoord luidt dat inderdaad honderden miljoenen mensen lijden onder een aanzienlijk tekort aan voedsel maar globaal gezien is er genoeg te eten voor iedereen: dat er honger is, heeft te maken met de verdeling van de beschikbare levensmiddelen en over die kwestie is iedereen het eens.
De VN noemen als de belangrijkste oorzaken van de honger, de oorlogen en een toenemende ongelijkheid.1 Het is allang bekend dat slechts enkele percenten van het mensdom bijna alles bezitten terwijl miljarden soortgenoten zo goed als niets hebben en derhalve honger moeten lijden. En terwijl men geneigd zou zijn om te besluiten dat oorlogen worden gevoerd om de honger tegen te gaan, blijkt net andersom de oorlog de allerbelangrijkste oorzaak van de honger. De oorlog en de ongelijkheid, zo zegt het rapport van de VN en ongelijkheid, zoals we allen weten, is de resultante van de economische oorlogsvoering. Het is geen geheim dat oorlog het verlengstuk is van de economie. Of althans van onze economie: de concurrentiële, de kapitalistische, voortvloeiend uit de combinatie van de arbeidsethiek en de slavenmoraal.
Tevens moet men erkennen dat het niet de armen zijn die oorlog voeren maar uitgerekend de superrijken en de gebieden die zij inpalmen, behoorden toe aan wie zich niet verdedigen konden en dat zijn per definitie armen.
Het is derhalve onwaar dat overbevolking oorlogen uitlokt. In het dierenrijk zou dit het geval kunnen zijn maar onder mensen spelen kennelijk nog andere factoren mee. En de ondeugd van de gulzigheid dringt zich op, het veroveren van leefgebieden als anticipatie op mogelijke toekomstige tekorten.
Edoch, ook dit argument blijkt geen hout te snijden, op hebzucht immers staat geen maat; de overvolle voorraadschuren worden in tijden van hongersnood uit het zicht gehouden en het surplus wordt pas vrijgegeven als de houdbaarheidsdatum geen andere keuze meer offreert dan weggooien of weggeven. Of het dan terecht komt bij de hongerigen, is nog een andere kwestie: warenhuizen blijken eerder geneigd om onverkochte spullen aan verminderde tarieven aan het eigen cliënteel te slijten en vermoedelijk is dat ook op grote schaal de gangbare manier van werken.
Niet de dreiging van de honger veroorzaakt oorlogen maar, net andersom, is oorlog de belangrijkste oorzaak van de honger. Blijft aldus de vraag wat oorlogen veroorzaakt. En denken we nu een ogenblik aan Pascal met zijn middeldoelomkering waar hij vertelt dat de jacht zich weliswaar probeert te legitimeren met het voorwendsel van de voedselvoorziening maar dat ook hier de zaken op hun kop worden gezet: mensen gaan niet jagen om te kunnen eten; de honger is slechts het voorwendsel om op jacht te kunnen gaan; het doel in dit hele toneel is het botvieren van het jachtinstinct, de moordlust!
En dit is geen goed nieuws voor wie zich beijveren voor de vrede. Oorlog laat zich niet met redelijke argumenten verklaren maar godbetert enkel met verborgen drijfveren en lusten. Het reilen en zeilen in de wereld blijkt geen resultante van rationele beslissingen maar de nooit te voorspellen uitkomst van een samenspel van onbestuurbare driften. Oorlog volgt uit het verstoken zijn van rationaliteit en uit de huldiging van het irrationele dat de mens moet vrijpleiten van zijn verantwoordelijkheid voor het botvieren van zijn driften. En, andermaal, het gaat hier nota bene niet over het gewone volk: jacht en oorlog vormen het vermaak van de elite; het volk is vee, proefkonijn of speelgoed. En de 'elite' geloven niet in God: zij voeren hem ten tonele; hij is hun handpop.
Mensen belijden dat er rassen zijn en dat zij tot een beter ras behoren, niet omdat zij daarvan overtuigd zijn maar om een reden te hebben die de onderdrukking van anderen rechtvaardigt. Op dezelfde manier wordt een geloof beleden, niet omdat men denkt dat het ook waar is maar om te kunnen overleven. In de twee gevallen echter gaat het om leugens die zich in allerlei bochten wringen om alsnog voor de waarheid te kunnen doorgaan. Totdat zij op hun grenzen botsen en de waarheid hen achterhaalt en aan het licht komt. De irrationaliteit wordt aangewend om te kunnen overheersen (en zo rechtvaardigt bijvoorbeeld het racisme de repressie) of om te kunnen overleven (de slavenmoraal als overlevingsstrategie). Met de godsdienst bemiddelt de clerus de potentaten om de onderdrukking te vrijwaren van elke tegenstand.
Deze oorlog is opnieuw een godsdienstoorlog en werd allang voorbereid door de getrouwen van enerzijds het conservatief katholicisme en anderzijds het kapitaalkrachtige extreemrechts, met andere woorden de unie van een dubbele slavendrijverij met aan de ene kant de dwang van het geld en aan de andere kant de zweep van het geloof, die beide onvrij maken of dus tot blinde gehoorzaamheid nopen.
Ten eerste het kapitaal, ontstaan uit enerzijds de arbeidsethiek en anderzijds de lustangst welke zich vertalen in hard werken en sparen, waarbij de arbeid en de versterving het deel zijn van de loonslaven terwijl het aldus tot stand komende kapitaal aan hun meesters ten goede komt en, ten tweede, het geloof dat de gehoorzaamheid verzekert van de slaven en ook de instandhouding van de twee klassen: de meesters die genieten en hun dienaren die ter wereld zijn gekomen om te lijden.
Want alles welbeschouwd lijkt het er wel op, zoals niemand kan ontkennen, dat er mensen zijn die werkelijk geboren worden om alleen maar af te zien en bovendien lijkt het er op dat het christendom werd uitgevonden om aan de lijdende klasse voldoende troost te bieden teneinde hen in het gareel te kunnen houden dat de leidinggevende klasse voor haar bedacht heeft of, zoals Karl Marx het verwoordde, lijkt het erop dat godsdienst opium is voor het volk. In die mening wordt hij eigenlijk voorafgegaan door Friedrich Nietzsche die de slavenmoraal zag als een overlevingsstrategie: de slaven hebben van de nood een deugd gemaakt.
De oorlog die zich momenteel ontwikkelt, vindt zijn oorsprong in de vrees van de heersende klasse om de macht te verliezen en die vrees is niet ongegrond. De heersers zijn weliswaar gebaat met goed opgeleide dienaren en gehoorzame loonslaven maar tegelijk beseffen zij heel goed dat als geen maat gehouden wordt in die ontwikkeling, de greep op de onderdanen dreigt te verdwijnen, wat gebeurt op dezelfde manier waarop mensen hun greep verliezen op hun werktuigen zodat die hen gaan overheersen en daarover gaat reeds het zeer oude verhaal van de golem, als het ware de verre voorouder van de artificiële intelligentie. Het volk is immers het instrument waarmee de elite zich van haar levensstandaard verzekert, precies zoals de veestapel ons, mensen, garandeert dat wij niet zullen verhongeren.
Tot grote verbijstering van de heersers, want eigenlijk onverwacht, is de ontwikkeling van het volk in de decennia volgend op de Tweede Wereldoorlog een beetje uit de hand gelopen, althans naar hun zin, om niet te zeggen dat een goed deel van de massa zich in korte tijd heeft weten te emanciperen, tot zelfbewustzijn is gekomen en de lusten ontdekt heeft die voordien het voorrecht waren van hun meesters en het gaat hier niet zozeer over de eetlust maar wel over de ontdekking van de kunsten en de ontwikkeling van het intellect. Het volk heeft de stap gezet van overleven naar leven. Alle mensen willen aan hun kinderen meer kunnen bieden dan de vaste job die door niemand nog begeerd wordt omdat de beloftes die daarrond gemaakt werden, leugenachtig en misleidend zijn gebleken. Het heeft de elite bijzonder veel listigheid gekost om massa's mensen te laten geloven dat het ideaal leven bestaat in opstaan om vijf uur in de ochtend om de trein te halen, te gaan werken en laat in de avond afgepeigerd thuis te komen, en dit elke dag tot op de leeftijd dat het echt niet meer gaat, waarna men alleen nog naar zijn einde toe strompelt en sterft.
Overleven kost geld en de draagkracht van de aarde om mensen te laten overleven is beperkt. Leven echter kost uiteraard nog veel meer geld dan louter overleven en dat geld is er niet om alle mensen die tot nog toe hebben weten te overleven, ook te laten leven zoals de beau monde dat doet. Laatst genoemden weten zich in hun levensstandaard bedreigd want de middelen zijn beperkt en het is nu eenmaal zo dat de bovenlaag niet zonder haar slaven kan blijven bestaan met de levensstandaard waaraan zij gewend geraakt is. Komt daarbij dat de beveiliging van de upper class tegen een uit de kluiten gewassen volk niet langer een sinecure is en zelfs meer middelen gaat opslorpen dan de instandhouding van haar welvaartspeil als zodanig.
Het tijdperk van de christianisatie onder het motto “Gaat en onderwijst alle volkeren!” is voorbij en zo wordt niet langer de ethiek van dienstbaarheid onder de massa verbreid maar heeft de slavenmoraal plaats geruimd voor een heel andere kijk op de wereld. Het gaat bovendien om een verschuiving die resulteert uit het verleden systeem van de uitbuiting zelf, dat hiermee ook op zijn grenzen botst. En precies zoals men niet ongedaan kan maken wat men weet, kan men ook niet meer achterwaarts inzake de levensstandaard die men gekend heeft: het is een probleem dat alleen opgelost kan worden door degenen die het belichamen, uit te schakelen of om te brengen. “Krieg und Leichen, die letzste Hoffnung der Reichen.”
(Wordt vervolgd)
(J.B., 30 april 2025)
30-04-2025
De gevaarlijke kerk
Aflevering 3
De kerk is niet een gevaar dat zich in een ver verleden heeft afgespeeld en dat behoort tot een geschiedenis die zij nu samen met ons zou betreuren: haar praktijken zetten zich onverminderd voort en zij wordt er op de koop toe voor beloond met een immer toenemend aantal leden.
Over die ledenwerving dient overigens nog opgemerkt te worden dat zij gebeurt middels het doopsel van boorlingen die noch van toeten noch van van blazen weten en gemakshalve zullen zij er meestal niet aan denken om in de loop van hun verdere leven daar verzet tegen aan te tekenen omdat zulks gezien sociale druk, administratieve rompslomp en traditiegetrouwheid, allerlei ongewenste problemen met zich mee zou brengen.
Men dient hier ook rekening te houden met het feit dat het merendeel van de mensen nog steeds 'bijgelovig' zijn terwijl het doopsel in feite niets anders is dan een exorcisme, een duiveluitdrijving, welke gebeurt door een priester met de woorden: "Wij vragen U voor dit kind: laat de invloed van de Boze er geen vat op krijgen; maak het sterk om het kwaad te overwinnen, laat het door de kracht van Jezus' sterven en verrijzen ontkomen aan de macht van de erfzonde." Vroeger was het overigens zo dat doodgeboren of ongedoopte kinderen niet begraven mochten worden in gewijde aarde, wat nog steeds geldt voor niet-katholieken.
De ouders zijn in de wolken met de nieuw geborene maar de pastoor merkt op dat zij niet alleen verantwoordelijk zijn voor zijn voeding en opvoeding maar tevens voor zijn zielenheil en het naast zich neerleggen van de doopplicht zou derhalve tot gevolg hebben dat het kind na zijn dood voor eeuwig in de hel zou branden. Dan redeneert bijna iedereen met de volgende twee argumenten: wat de pastoor zegt, is niet onwaar omdat ik het niet begrijp: wie ben ik om de leer in twijfel te trekken van een instituut met twee miljard volgelingen en bestuurd door hooggeleerde geestelijken die het lichaam van Christus vertegenwoordigen en dat zich al tweeduizend jaar lang buigt over deze complexe problematiek? Vervolgens denkt men: baat het niet, het schaadt ook niet. En ten derde moet daaraan nog toegevoegd worden dat als één van de ouders het doopsel wil en de andere niet, er zeker en vast geen ruzie zal over gemaakt worden en dat, om zeer begrijpelijke redenen, degene die het doopsel wil, zijn of haar zin zal krijgen en dat zal waarschijnlijk ook het geval zijn waar de geïntimideerde een grootouder of overgrootouder betreft, zodat de gevallen waarbij in een katholieke familie helemaal niemand het doopsel wenst, quasi onbestaande zijn.
Maar om terug te keren naar het onderwerp: de kerk is en blijft er bijzonder gevaarlijke praktijken op na houden en zij worden geïllustreerd door haar optreden naar aanleiding van de hedendaagse politieke constellatie op wereldschaal. Het nazisme van Adolf Hitler is weliswaar taboe, al leggen neonazi's het verbod om daarmee nog te sympathiseren waar zij dat kunnen, naast zich neer, maar de in de Verenigde Staten van Amerika heden via populisme aan de macht gekomen extreemrechtse vleugel van de politiek, is opnieuw bekrompen nationalistisch, imperialistisch, racistisch, egocentrisch, narcistisch en egoïstisch. Zij is een vrucht van het kapitalisme of dus van de heerschappij van de geldgod, de megaconcerns, de vertegenwoordigers van de begeerte die even inhoudsloos is als het geld, die zich keert tegen de mens die zij in haar macht krijgt en die hem perverteert en verslaaft. Ook Rusland is in de greep van oligarchen en derhalve van dezelfde mammon, die net zoals de begeerte zelfdestructief is, zich keert tegen zichzelf, met name waar hij uit het niets een frontlijn in het leven roept, een plek waar hij zichzelf bestrijdt, de lichamen die hij in zijn bezit heeft, zijn oostelijke tegen zijn westelijke schare onderworpenen, daarbij aangespoord door enerzijds, aan oostelijke zijde, de orthodoxe patriarch die vanuit zijn malse zetel de ongelukkige troepen aanmaant geen angst te hebben voor de dood en anderzijds, aan westelijke zijde, de katholieke bisschoppen die in misvieringen met de angstige vrouwen en kinderen van de frontsoldaten, deze prijzen als voorbeelden van naastenliefde (de pas overleden paus had zoals bekend op zijn werktafel de bijbel van een Oekraïens gesneuvelde als aandenken).
(Wordt vervolgd)
(J.B., 29 april 2025)
29-04-2025
Shostakovich: Strijkkwartetten en Pianokwintet
Shostakovich: Strijkkwartetten en Pianokwintet
De gevaarlijke kerk - Aflevering 2
De gevaarlijke kerk
Aflevering 2
Men kan niet tegelijk én de lhbti+'ers én de discriminatie jegens de lhbti+'ers veroordelen, dat is zichzelf tegenspreken en ook en vooral is dat eten van twee walletjes, zoals het in de politiek heet en de geschiedenis toont aan dat de kerk, 'l'infâme', daarin nogal bedreven is. “Écrasez/Écraser l'infâme” is een uitroep van Voltaireen zij doelt op het misbruik van de religie door de kerk, niet op de religie als zodanig of op het christendom en zij is derhalve een veroordeling van pseudo-religiositeit en hypocrisie en een verdediging van de 'ware' religie.
In zekere zin analoog daarmee verdedigen de humanisten een ethiek die ook gehuldigd wordt in religies en ideologieën in en rond het christendom nadat die godsdienst door hen werd ontdaan van wat zij als bijgeloof beschouwen, al gaan zij wel zo ver dat zij meteen het godsbegrip op de helling zetten, al weten zij dat handig te vervangen door het concept van de natuur via een zekere (ons inziens oneigenlijke) interpretatie van Spinoza's “Deus sive natura” waaruit zij overhaaste consequenties trekken.1
Het protestantisme streefde al een 'zuivering' van het christendom na en mede ingevolge de resultaten van het onderzoek naar de historische figuur van Jezus van Nazareth, gaat het humanisme nog een stap verder, meer bepaald en in eenvoudige bewoordingen door de leer van alle goddelijkheid te ontdoen, waardoor het ophoudt een religie te zijn en verandert in een ethiek, weliswaar bijgewerkt of zelfs radicaal herschreven.
Dat de kerk volledig is afgeweken van haar eerste beginselen heeft uiteraard alles te maken met haar politieke ambities, haar machtswellust, sinds zij ermee akkoord ging de officiële religie van het Romeinse Rijk te worden. Sindsdien is sprake van een wereldwijde theocratie, waarbij niet God de leiding heeft en evenmin zijn woord, maar wel zijn zelfverklaarde vertegenwoordigers die tevens de wereldheersers waren ofwel nauw met hen samenwerkten.
Dat gebeurde tweeduizend jaar lang in een kerkgeschiedenis gekenmerkt door niet alleen woordenstrijd om het eigen gelijk en om de waarheid maar door steeds gruwelijkere oorlogen. De jongste grote samenzwering was deze waarbij de kerk de andere kant opkeek toen zes miljoen joden, Roma, homo's en nog andere 'Untermenschen' op industriële wijze werden omgebracht.2 De verantwoordelijkheid van de kerk in dezer werd overtuigend gedocumenteerd aangetoond door verschillende historici - in Vlaanderen door Dirk Verhofstadt in zijn werk, getiteld: “Pius XII en de vernietiging van de Joden. De morele schuldvraag van de kerk en de paus.”3
De kruistochten, de kolonisering van Amerika en andere werelddelen met in haar zog de slavenhandel gedurende verschillende eeuwen alsook de activiteiten van de inquisitie als zodanig laten niets aan de verbeelding over inzake de moorddadige politiek van een instituut dat desondanks zichzelf weet blijven te profileren als het toonaangevende morele geweten van de mensheid.
Dat laatste is een hoogstandje verwezenlijkt dankzij bijzonder verregaande en beproefde psychologische en sociologische inzichten en tactieken, bondig te omschrijven als het toneel van de wolf in schapenvacht. Wie immers zou het lef hebben om te denken dat zachtaardig ogende, bejaarde heren die op immer ingetogen toon minzame woorden debiteren - eigenlijk fluisteren en zingen -, die zich kleden in malse, sierlijke, witte en rode met kant omzoomde gewaden en die verblijven in paradijselijke paleizen, in staat zouden zijn om een vlieg kwaad te doen? Maar het kwaad verbergt zich, met haar toneel dompelt zij alle geesten onder in een fluwelen duisternis vol valstrikken, een labyrint waaruit nog weinigen de weg terug vinden.
(Wordt vervolgd)
(J.B., 29 april 2025)
1Cf.: Jan Bauwens, Transatheïsme, Serskamp 2003 (https://blogimages.bloggen.be/transatheism/attach/564.pdf ), p. 206. (stelling 21, par. 2): “Onder meer Etienne Vermeersch geeft de volgende bijzondere maar ons inziens ongeoorloofde interpretatie aan Spinoza, waardoor hij hem ook naar zijn hand zet: “Een consequentie van het spinozisme die door Spinoza zelf niet werd getrokken is de volgende. Wanneer men stelt dat zowel de materiële als de geestelijke wereld volwaardige uitingen zijn van de godheid, dan suggereert men dat de godheid op een volledige wijze in de materiële wereld is uitgedrukt en daaruit kan de conclusie worden getrokken dat een ‘geestelijk’ attribuut overbodig is en dat men dus de werkelijkheid (de godheid) kan zien, als niets anders dan een oneindige materiële wereld” (E. Vermeersch, 1993: Geschiedenis van de Wijsbegeerte van de Hedendaagse Tijden, hoorcolleges en syllabus, Universiteit Gent, 1992-'93.)” Zie ook: “Over het katholicisme, het kannibalisme, de Waarheid en het Leven - ter aanvulling op het voorgaande” (in: Tisallemaiet d.d. 30.03.2016:
3Dirk Verhofstadt, “Pius XII en de vernietiging van de Joden. De morele schuldvraag van de kerk en de paus”, Atlas Contact, 2008. (University Press, Gent, 2010.)
27-04-2025
De gevaarlijke kerk
De gevaarlijke kerk
De kerkelijke belijdenis (in de verklaring “Dignitas infinita” d.d. 25 maart 2024) dat men “elke vorm van onrechtvaardige discriminatie en in het bijzonder ook elke vorm van agressie en geweld [veroordeelt] voor ieder mens, ongeacht zijn seksuele geaardheid”1 is misleidend en hypocriet maar bovenal gevaarlijk.
De verklaring door de kerk is misleidend, omdat volgens de katholieke geloofsleer het respect voor de menselijke persoon voor iedereen zonder uitzondering geldt en dus ook voor lhbti+'ers, wat betekent dat het toevoegsel “ongeacht zijn seksuele geaardheid” volstrekt nietszeggend is. Men veinst een tegemoetkoming aan de lhbti+'ers maar die is er aldus helemaal niet. De daad in kwestie kan slechts het oppoetsen van het eigen blazoen beogen, meer niet.
Maar de genoemde belijdenis vanwege de kerkoversten is ook bijzonder hypocriet omdat het oordeel in de kerkelijke geloofsleer dat homoseksualiteit een zonde is, aan de oorsprong ligt van de discriminatie die men beweert te veroordelen. Door lhbti+'ers als zondaars te bestempelen, doet men alsof men er helemaal geen benul van heeft dat het brandmerken van de gemeenschap van de homo's tot een gemeenschap van zondaars, het oordeel en het gedrag van zowel gelovigen als ongelovigen beïnvloedt en wel in de pejoratieve zin: deze vorm van betutteling werkt in het bijzonder polariserend en is ook leugenachtig.
De creatie van een kamp van zondaars is meteen de creatie van een kamp van de niet-zondaars en krachtens de woorden van Christus zelf, bestaan er geen mensen die niet zondigen.2 De tweedeling lijkt abstract maar in de dagelijkse werkelijkheid worden effectief twee kampen gevormd waarbij het uiteraard zo zal zijn dat het ene kamp zich van het andere zal trachten te distantiëren. De kerk doet hier andermaal alsof haar neus bloedt en die houding is in dezer zeer hypocriet aangezien die stigmatisering reeds een oordeel inhoudt. Of ontkent de kerk dan het verband tussen oordeel en gedrag? In dat geval is de moraal van de katholieke kerk die immers het sturen van het gedrag beoogt, totaal absurd.
Vooral is de houding van de kerk tegenover de gemeenschap van de lhbti+'ers ook gevaarlijk. Zoals gezegd heeft het morele oordeel van de kerk een polariserend effect binnen het maatschappelijke gebeuren. Van zodra de pauselijke uitspraak dat homo's zondaars zijn, het nieuws haalt, worden principieel alle acht miljard mensen hiermee gebrainwasht. Zonde wordt uiteraard geassocieerd met het kwaad en waar het kwaad aanwezig is, is er onheil en in de eerste plaats straf.
De kerk beweert nu wel dat zij de gangbare criminalisering en bestraffing (tot en met marteling en doodstraf) van homoseksuelen in talloze landen veroordeelt maar tegelijk lanceert zij bij monde van de paus het begrip van de 'immanente rechtvaardigheid'. Daarmee wordt eigenlijk een geloof in de straffende hand van de almachtige God beleden, in het van Daele woordenboek der Nederlandse taal omschreven als „een zich in het verloop van de geschiedenis noodzakelijke en onvermijdelijk openbarende gerechtigheid." Hiermee zegt de kerk in feite dat in landen waar homo's niet gecriminaliseerd worden, zij alsnog niet onbestraft zullen blijven door die God waarvan de paus belijdt dat hij almachtig is en dat hij Hem vertegenwoordigt.
1,378 miljard katholieken3 krijgen dit te slikken maar ook alle andersgelovigen en alle ongelovigen horen de pauselijke woorden en wat meer is: naar het geloof van de slachtoffers van die zieke hersenspinsels wordt door niemand gevraagd; ook al houden zij de paus voor een megalomane kwakzalver, zij krijgen wat de kerkvorst uitkraamt over zich heen in de vorm van discriminatie en fysiek geweld en steeds vaker betalen zij voor andermans godsdienstwaanzin met hun leven.
De geschetste gang van zaken, is helemaal niet abstract: de praktijk voegt zich quasi naadloos naar de theorie zoals het gehoor zich voegt naar het bevel en dit ingevolge de gekende toestand van de wereld. Verslaving aan drugs, aan macht en aan geld zijn niet langer de uitzondering doch de regel en de verslaafden doen alles wat in hun macht ligt om aan hun blinde driften tegemoet te kunnen komen.
Er zijn vooreerst de zeer goed georganiseerde legale roversbenden die handelen in levensmiddelen en in luxeproducten en die daartoe de vrije hand krijgen mits zij belastingen betalen aan de wereldheersers. Maar naast de economie die haar verlengstuk in de oorlog kent, is er nog het gestaag in omvang toenemende illegale en criminele circuit met tussenin een moerassige grijze zone.
De actoren in de genoemde zone genieten meer vrijheid dan deze die de legale instrumenten bespelen maar omdat zij ontsnappen aan controles zijn zij ook onderhevig aan meer gevaren. En in de vrijere maar gevaarlijkere zone waarin zij opereren, bevinden zich nu precies ook een heel ander soort van activiteiten die allerminst crimineel zijn maar daarentegen levensnoodzakelijk en daar gaat het, beknopt uitgedrukt, om het intermenselijke verkeer van de vrije kennismakingen, waarbij onder meer vrienden worden gemaakt en bijvoorbeeld ook verlovingen worden gesloten.
Daar worden geen contracten ondertekend, alles gebeurt daar min of meer in een sfeer van vertrouwen. Noch de politici noch de clerus hebben daar een zicht op en waar zij dat toch nastreven, opent zich een ongewenste, dystopische wereld waarvoor iedereen op de vlucht slaat omdat hij verband houdt met Big Brother, Brave New World, de theocratie of het totalitarisme.
In die grijze zone, die ons meer vrijheid biedt maar uiteraard ook minder veiligheid, zijn wie onvoldoende beschermd worden door sociale contacten, vogels voor de kat. Door haar misdadige belijdenissen in een bedrieglijk kleedje ontneemt de kerk aan allen die zij ongegrond terecht wijst, de natuurlijke bescherming van de sociale cohesie omdat zij haar zogenaamde 'zondaars' uit het sociale weefsel wegrukt en hen uit het midden van de maatschappij verbant.
Dit ten hemel schreiend onrecht start reeds waar de slachtoffers van de kerk nog kinderen zijn: in de puberteit worden zij op het matje geroepen en aangemaand zich te verzetten tegen hun 'tegennatuurlijke' aard. Op die manier worden zij in de kast gestopt, internaliseren zij de beschuldigingen die zij moeten slikken en blijven zij verstoken van de natuurlijke mogelijkheid om die sociale contacten te leggen die noodzakelijk zijn voor de bescherming van hun persoonlijke integriteit en voor hun lijfelijk verweer.
Verneemt men dagelijks in het nieuws dat een lijk werd opgevist uit een vijver of dat een ouderling slachtoffer werd van roofmoord, dan gaat het vaak om mensen die hun weerloosheid te danken hebben aan de kerk, die immers hun omgeving tegen hen in het harnas heeft gejaagd. Het gebeurt zoals gezegd geheel onopvallend en onder de dekmantel van zorg en goede bedoelingen maar de gevolgen brengen de eigenlijke inborst achter dat alles overduidelijk aan het licht. De enige uitweg die lhbti+'ers hebben, is de door de kerk zelf aangeboden vluchtheuvel van het seminarie en de kloosters. In cellen, achter hoge muren, of in dienst van een eveneens megalomane vorst die onder de dekmantel van christianisatie zijn kolonies die hele continenten beslaan, berooft en uitmoordt.
(J.B., 27 april 2025)
1Dignitas Infinita, Rome 8 april 2024. Letterlijk: “De Kerk wil allereerst opnieuw bevestigen dat ieder mens, ongeacht zijn seksuele geaardheid, in zijn waardigheid moet worden gerespecteerd en met respect moet worden behandeld. Er moet zorg worden gedragen om elke vorm van onrechtvaardige discriminatie te vermijden, en in het bijzonder ook elke vorm van agressie en geweld.” Cf.: https://www.otheo.be/nieuws/katholieke-kerk-veroordeelt-alle-geweld-discriminatie-gericht-tegen-lhbtiers
2Indien zij wel bestonden, dan had Jezus van Nazareth nooit gezegd: “Wie zonder zonde is, werpe de eerste steen”.
De mot in het geloof - Aflevering 6. Martelaarschap en hypocrisie
De mot in het geloof
Aflevering 6. Martelaarschap en hypocrisie
Minderheden moeten onrecht verduren dat vaak structureel is en zij zijn dankbare zondebokken in crisistijd: men wil daders om controle te krijgen, bij voorkeur weerlozen die tegen hun wil gemarteld worden. Het gemak waarmee zij beschuldigd worden, is even verbluffend als het vrijpleiten van tirannen: verraad voltrekt zich in samenzweringsverband en blijft zo onbestraft. Maar de sympathie voor tirannen wordt voorgewend, zoals ook het geloof: de belijdenis wendt het geloof voor zoals de lach voorafgaat aan de pret en krokodillentranen aan het verdriet.
Hetzelfde gebeurt met de extase: zij kan ontstaan bij heldendaden maar ook naar aanleiding van pure fictie. Voor wie extase zoeken, wordt de oorsprong ervan algauw bijzaak en uiteraard komen ook geloofszaken aldus op losse schroeven.
Tot de extase die heldendaden begeleidt, komen wie door idealen en derhalve via inzicht de natuurlijke levensdriften naast zich neerleggen: het waardevolle kan met het pijnlijke samengaan, wat in de pedagogie 'uitstel van bevrediging' heet. De extase zelf wordt verwekt door het vertrouwen, dat berekening en direct nut in haar schaduw stelt, wat echter taboe is in een wantrouwige wereld. Maar het trotseren van pijn en schade of zelfs de keuze voor de dood kunnen alsnog getuigen van een extatische 'heilige waanzin'.
In Sterven voor een idee1van Costica Bradatan wordt de ultieme zelfopoffering bij een aantal filosofen onderzocht (ook religieus en politiek martelaarschap komen er aan bod), waar zij omwille van hun geloofwaardigheid de daad bij het woord voegen. Ook als zij de messias niet hebben gekend, gelijkt het bovenmenselijke van hun daden op het zoenoffer van Jezus Christus. Maar waar Bradatan uitvoerig uitweidt over het keurig in scène zetten van de marteldood met het oog op het slaan van maximale winst uit wat tenslotte zelfmoord is, rijzen spontaan vraagtekens die ons herinneren aan het bij de aanvang van onze bedenkingen opgeworpen probleem van de hypocrisie, met name waar het gevoel wordt uitgelokt door (aanvankelijk voorgewend) gedrag of zelfs door fictie en op dat punt kunnen wij Bradatan helemaal niet volgen.
Het schenken van vertrouwen kan het op wantrouwen berustende berekenende van het wereldlijke overstijgen maar die 'extase' kan evengoed worden uitgelokt door een (al dan niet aanwezig of zelfs geheel fictief) publiek dat immers kan supporteren, ondersteunen of verheffen. Want succes kan van mensen helden maken of hen althans het gevoel geven dat zij dat zijn. En daar wringt alweer het schoentje.
Om elke twijfel weg te nemen omtrent het mogelijk hypocriete in het martelaarschap, moet men maar denken aan het heldendom van frontsoldaten: zij begeven zich naar de loopgraven onder een tweevoudig verpletterend gewicht: enerzijds handelen zij onder sociale druk of plichtsgevoel en anderzijds onder de dreiging van de schande van desertie die als lafheid geldt, bestraft met de kogel of met sociale uitsluiting. Daarentegen rept het monument van de gesneuvelden op een bijzonder leugenachtige wijze enkel over idealen. Het feit dat de elite der hoogwaardigheidsbekleders die de oorlog regelt, er meestal niet aan denkt om mee te vechten, brengt de samenzwering in het vizier die middels een heimelijke omerta garandeert dat het aldaar toepasselijke verdict 'lafheid' nooit zal worden uitgesproken.
Met betrekking tot het Oekraïense oorlogsfront worden van oostelijke kant slachtoffers in de strijd geduwd door het devies van de orthodoxe patriarch die aanmaant tot vechten zonder angst voor de dood (!) terwijl aan westelijke zijde katholieke bisschoppen de heldendaden van westerse troepen bejubelen als daden van ultieme naastenliefde. Paus en patriarch onderonsen in tussentijd vriendschappelijk, ongetwijfeld aan een rijkelijke dis. John Heartfield, toch?
(J.B., 24 april 2025)
1Costica Bradatan, Sterven voor een idee. Filosoferen met gevaar voor eigen leven, Ten Have, Utrecht 2016. (Oorspronkelijk: Dying for ideas. The Dangerous Lives of the Philosophers, Bloomsbury Academic, 2015.)
23-04-2025
De mot in het geloof - Aflevering 5. Costica Bradatan over sterven voor een idee1 (vervolg 2)
De mot in het geloof
Aflevering 5. Costica Bradatan over sterven voor een idee1 (vervolg 2)
Bradatan, beschrijft hoe Socrates zijn dood heel bewust kiest en aanwendt om er munt uit te slaan, omdat dit zijn stem krachtiger maakt, wat hem ook lukt.2“'Ik sterf liever', zegt Socrates, 'dan dat ik in leven blijf door slaafs om een langer leven te vragen en daarmee, in ruil voor de dood, een veel slechter leven te winnen.'”3
Als volgend voorbeeld neemt hij de dood van Thomas More. Omdat hij, loyaal aan de katholieke kerk, in geweten weigerde met een eed te erkennen dat de koning kerkvorst kon zijn, werd More in 1534 van hoogverraad beschuldigd, waarop de doodstraf stond, en tot aan zijn gebeurlijke marteling en gewisse onthoofding zat hij 15 maanden lang opgesloten in de Tower waar hij ter zelfvertroosting en ter zelfversterking de allegorie A Dialogue of Comfort against Tribulation schreef dat hij bij stukjes en beetjes liet buiten smokkelen.
De lotgevallen van More gelijken op die van Boëtius (ca. 480-524 of 525) die, eveneens beschuldigd van hoogverraad en terechtgesteld, zijn De consolatione philosophiae schreef en waarin hij opwerpt wat hem nog meer dwars zit dan zijn lot: “als God (…) goed is, waarom bestaat het kwaad dan, en waarom gaan slechte mensen vrijuit? 'Want terwijl de slechtheid heerst en bloeit, blijft de deugd niet alleen onbeloond, maar ligt hij zelfs vertrapt onder de voeten van de boosdoeners' (...)”4
In zijn cel klaagt hij tot Vrouwe Filosofie dat hij op devies van Plato die de wijzen in het stadsbestuur wilde, politicus werd maar zij antwoordt hem dat hij een foute kijk heeft op de dingen: werelds en aards geluk (geld, eer, roem en genot) is wankel, verwijdert ons van het geluk en maakt ons dierlijk; men moet daarentegen gelukzaligheid nastreven, die “'zit van nature in de menselijke geest'”5“[Slechte mensen] bestaan niet echt, en hun daden vormen hun straf. Uiteindelijk zijn 'de goeden machtig en de slechten zwak' (…) 'het geluk valt altijd de goeden ten deel en het ongeluk de slechten' (…).”6
More daarentegen ziet de zin van zijn lot pas in het licht van de 'vier laatste dingen' (de dood, het laatste oordeel, de hemel en de hel): de dood is in deze tijd nog onze grootste troost en zijn verschrikking is niets vergeleken bij die van de hel.7 Maar tegenover zijn “dodelijke angst voor de laatste dingen”8 staan de vele verzoekingen van het kwaad.9“Deze wereld is waarlijk een slagveld”10 maar God treedt op als beschermer van de gelovige.11 Voor More is de wereld een gevangenis waaruit we niet weg kunnen met God als cipier. “Zelfs 'de grootste koning ter wereld', zo zegt hij, kan geen gratie krijgen en wordt 'door de ordinantie van God' gedwongen zijn straf uit te zitten in de gevangenis van de wereld 'waaruit niemand kan ontsnappen.'”12“We zijn ter wereld gekomen om te sterven”13, is More's wrede inzicht dat hij deelt met tijdgenoot Jeroen Bosch; de wereld is voor hem een absurd toneel, een gevangenis waarvan de muren onze fysieke beperkingen zijn.14
Moore was overigens ook een mensenvervolger, hij joeg op ketters en eigenlijk was het martelaarschap voor hem een soort van 'oplossing'. Zijn medemensen kon hij voor de gek houden, God nimmer.15 Na zijn Dialogue schreef More teksten over de passie van Christus. Hij vertroost zich ermee, zijn geest is meester over zijn vlees.16
(Wordt vervolgd)
(J.B., 23 april 2025)
1Costica Bradatan, Sterven voor een idee. Filosoferen met gevaar voor eigen leven, Ten Have, Utrecht 2016. (Oorspronkelijk: Dying for ideas. The Dangerous Lives of the Philosophers, Bloomsbury Academic, 2015.)
De mot in het geloof - Aflevering 4. Costica Bradatan over sterven voor een idee1 (vervolg 1)
De mot in het geloof
Aflevering 4. Costica Bradatan over sterven voor een idee1 (vervolg 1)
De geest is onlosmakelijk met het vlees vervlochten en het denken veronderstelt het lichaam, zoals duidelijk wordt in de fenomenologie, maar de geest van de martelaar-filosoof richt zich tégen zijn lichaam en derhalve moeten zij “hun belichaming transcenderen. Hun lichaam is dan niet meer iets om mee te leven, maar iets om te overstijgen, een nieuwe betekenis te geven en tijdens dat proces te vernietigen.”2
Bradatan citeert Simone Weil: “'De mens is zo gemaakt dat degene die verplettert niets voelt; het is de verpletterde persoon die voelt wat er gebeurt'”3 Hij doet bewust wat hij doet en vastberaden en zo zegt Giordano Bruno tot zijn vervolgers: “'U bent ongetwijfeld banger om dit vonnis tegen mij uit te spreken dan ik om het te horen.'”4 Maar de betrokkene heeft geen andere keuze en omtrent “'de meest Socratische van de moderne filosofen'”5, Jan Patocka, merkt Havel op “dat hij zich er steeds meer van bewust werd dat er een beslissend moment zou aanbreken waarop hij 'zijn denken zou moeten testen door te handelen [...] dat hij dit niet kon vermijden of eeuwig voor zich uit kon schuiven, omdat het zijn filosofie uiteindelijk in twijfel zou trekken.'”6 Bradatan: “Dat moment kwam toen hij betrokken raakte bij de Charta-beweging.”7 Op dat moment kan iemand zijn geloofwaardigheid alleen behouden door ervoor te kiezen om te sterven.8
Bradatan verduidelijkt dit middels een personage uit Dostojevski's Duivels, namelijk Kirillov, die inziet dat onze doodsangst verbonden is met het heilige en dat is de zelftranscendentie, de vrijheid, de wil. De martelaar plaatst zichzelf buiten het begrijpelijke maar tegelijk ook buiten de menselijke samenleving (“hij gaat in tegen het overlevingsinstinct waarop het leven gebaseerd wordt”9) en veroorzaakt aldus fascinatie en afkeer (het fascinans et tremendum van het heilige sec. Rudolf Otto).10
Dat lot onderging ook Jan Palach die zichzelf in brand stak op de protesten tegen de inval van de Sovjets (Praag, 1969): zijn ontoegankelijkheid verschaft hem tevens “de mysterieuze macht die voortkomt uit het feit dat hij de dood nabij is.”11 Dat gebeurde ook met de hongerstakende Gandhi.12 Het offer maakt heilig: 'sacrifice' is een samenstelling uit 'sacrum' en 'facere'.13
Ook de filosofe en mystica Simone Weil kwam om doordat ze zich uithongerde: “Dat ze zich uit solidariteit met de onderdrukten van voedsel onthield, moet voor haar (…) een kwestie zijn geweest van trouw blijven aan zichzelf, ongeacht de gevolgen. Ze moet het zelfs als een opperste bevrijding hebben ervaren. Want de ware vrijheid (…) 'wordt niet bepaald door een relatie tussen begeerte en bevrediging daarvan, maar door een relatie tussen denken en handelen.'”14“Zo is datgene wat hier het hardst nodig is en ons in leven houdt misschien wel de honger, niet het eten. Het eeuwige deel van de ziel, zo zegt Weil, 'voedt zich met honger.'”15 Maar het beste is “gegeten worden - verslonden worden door God.”16 Weil gaat daarin zo ver dat ze zegt: “(...) door te bestaan nemen we een plaats in die ons niet toekomt.”17 Weil: “'Moge dit alles (…) mij ontnomen worden (…) en te eten worden gegeven aan gekwelde mensen [die] elke voeding ontberen. (...)'”18
Betreft het godsdienstige martelaarschap betekent het Griekse 'Martys' 'getuige' maar tijdens vervolgingen kreeg het de betekenis van “iemand die gedood werd om zijn geloof[sgetuigenis]”19, zo verklaart Bradatan. Het martelaarschap kan van alles betekenen, zelfs terrorisme. Jezus Christus promoot het: “'Niemand ontneemt mij [mijn leven], maar ik leg het uit mezelf af. (...)'”20 De navolging daarvan verenigt met de verrezen Christus.21“In de kern is het martelaarschap een dematerialisatieproject”22, zo schrijft Bradatan en hij geeft het voorbeeld van Ignatius van Loyola die dronken wordt van het vooruitzicht op de martelaarsdood... “(...) als ik Jezus Christus maar bereik.”23 Zelfrealisatie vergt hier fysieke zelfvernietiging of dematerialisatie. In de islam is een martelaar wie sterf in de (gebeurlijk gewelddadige) strijd tegen ongelovigen (defensief of offensief24).
Godsdienstig martelaarschap voltrekt zich met het oog op een beloning in het hiernamaals.25 Het filosofisch martelaarschap daarentegen biedt geen garanties en is gericht op deze wereld.26“Het is iets groots om voor God te sterven, maar het is misschien wel grootser om te sterven voor geen God.”27 Dat geldt ook voor het politiek martelaarschap, door onder meer de hongerdood, de zelfverbranding of de zelfmoordaanslag die door Bradatan worden besproken.
Voor Gandhi was hongerstaking geweldloos verzet of 'satyagraha' waarmee macht gegeven wordt aan de machtelozen en zo speelde hij vaker met paradoxen. “'Armoede is gezegender dan rijkdom'”28, zei hij en: “'elke mislukking is voor mij een duwtje in de rug geweest.'”29Er zijn treffende gelijkenissen met Weil waar zij zegt: “'eeuwige gelukzaligheid is een staat waarin kijken eten is'”30, terwijl Gandhi zegt: “'vasten is voor de binnenwereld wat de ogen zijn voor de buitenwereld.'”31 Bradatan: “Wat de honger uiteindelijk onthult, is ons schepsel-zijn, en wat hij tot stand brengt is zelftranscendentie.”32
Zelfverbranding was het politieke wapen van Thích Quàng Dúc (Saigon, Vietnam, 1963), Jan Palach (Praag, 1969), Mohammed Bouazizi (Tunesië, 2010). “Op Palachs begrafenis merkte iemand op: 'In wat voor land leven we! Waar het brandende lichaam van een jongen het enige licht voor de toekomst is.'” In enkele jaren tijd (2009-2014) hebben 127 Tibetanen zichzelf in brand gestoken maar ze haalden het nieuws niet (meer)... 33
De “vreselijke, traumatische slachting”34 van zelfmoordaanslagen beogen de dood van anderen, in een “publiciteitsindustrie.”35“Hun eerste doelwit zijn (…) de toeschouwers voor wie ze hun kunststukje opvoeren.”36“De samenleving wordt geterroriseerd maar niet geroerd.”37“Je kunt niet tegelijkertijd echte wapens gebruiken en van je lichaam een symbolisch wapen maken; het een doet het ander teniet.”38 Het is lafheid.39 Overigens is de religie (e.g. de islam) bij terreurdaden louter een dekmantel, betoogt Bradatan want in de Koran is daar nauwelijks iets over te vinden.40
(Wordt vervolgd)
(J.B., 22 april 2025)
1Costica Bradatan, Sterven voor een idee. Filosoferen met gevaar voor eigen leven, Ten Have, Utrecht 2016. (Oorspronkelijk: Dying for ideas. The Dangerous Lives of the Philosophers, Bloomsbury Academic, 2015.)
33.O.c., p. 173. Nota bene: het merendeel van dergelijke zelfmoordprotesten blijft echter geheel onopgemerkt ingevolge algemene onverschilligheid, wat laat vermoeden dat ze legio zijn en hetzelfde geldt voor de ontelbare slachtoffers van de 'ingeburgerde' aanslagen met onder meer auto's, vergiften, drugs en 'medicijnen'.
De mot in het geloof - Aflevering 3. Costica Bradatan over sterven voor een idee
De mot in het geloof
Aflevering 3. Costica Bradatan over sterven voor een idee
Het trotseren van wereldlijk nadeel, fysieke pijn en schade tot en met het risico van om te komen, gedood te worden of zelfs het bewust kiezen voor de dood zijn niet slechts waanzin, zij getuigen van een 'heilige waanzin' welke gepaard gaat met extase. In Sterven voor een idee1onderzoekt de Roemeense filosoof Costica Bradatan de ultieme zelfopoffering bij een aantal filosofen, meer bepaald waar dezen belanden op een punt waar zij hun geloofwaardigheid zouden verliezen als zij de beker (van het lijden) aan zich lieten voorbijgaan.
Het toonbeeld hier is uiteraard Socrates die zich in zijn verdedigingsrede aldus richtte tot het volk: “Schaamt u zich niet dat u zich bekommert om geld (…) en om aanzien en eer, zonder zorg of aandacht te hebben voor bezonnenheid en waarheid en voor uw ziel (…)?”2 Met het ledigen van de gifbeker vereeuwigde Socrates zijn filosofie: de dood in dienst van de onsterfelijkheid.
Een gelijkaardig lot deelden de Alexandrijnse heidense platoniste Hypatia wiens lichaam in 415 werd uiteen gereten door een knokploeg van het regime van patriarch Cyrillus, de Dominicaan Giordano Bruno die in 1600 als ketter op een Romeinse brandstapel belandde en de Tsjechische fenomenoloog en woordvoerder van de mensenrechtenbeweging Charta 77, Jan Patočka, die in 1977 bezweek aan een hersenbloeding ingevolge uitputtende politieverhoren.
De betrokkenen blijken 'gewogen' te worden en Bradatan spreekt inzake het doorstaan van de 'test'3 over zelfverwerkelijking (c.q. Hadot) en 'zelftranscendentie'4 maar ook over 'martelaarschap'5, (c.q. Girard) over 'sacralisatie' en 'sacrificatie'6 en (c.q. Patočka en Foucault) over de 'zorg voor de ziel'7 die tegelijk een zorg is voor de gemeenschap, waarbij filosofen (sec. Rilke, Marx en Hadot) uiteindelijk het leven en de wereld moeten veranderen.8 Het trotseren van de last van het leven vindt zijn kracht in het doel, de hoogten waarin [e.g. Friedrich Nietzsche] triomfeert over alle kwellingen en vertwijfeling.9
“Filosofie is vleesgeworden woord”10, zo schrijft Bradatan. “Indien Socrates de Atheense rechtbank bijvoorbeeld om vergeving had gevraagd, zou dit (…) zijn gehele filosofische onderneming ondermijnd hebben.”11 Ook Montaigne vreest de dood niet: “'We moeten hem telkens weer voor ons geestesoog oproepen, in al zijn verschijningsvormen.'”12 Bradatan verwijst naar de gewoonte van de oude Egyptenaren om hun banketten te onderbreken met het te voorschijn halen van een menselijk skelet13 en naar het Zelfportret met knekelarm van Edvard Munch.14
Heidegger vergelijkt in zijn Sein und Zeit het leven als 'Sein-zum-Tode' met een rijpingsproces: “Een vrucht is niets tenzij hij rijp is, maar zodra hij zijn rijpheid nadert, is hij zo goed als dood.”15 Hij wijst erop dat het onpersoonlijke ('das Man') ons van de dood vervreemt ('Seinsvergessenheit') en Bradatan wijst op gelijkenissen met Leo Tolstoj in De dood van Ivan Iljitsj. Het hoofdpersonage uit die roman heeft geleefd volgens de eisen van het 'men' dat de dood verdoezelt alsof die gold voor iedereen behalve voor hem. “'Het 'sterven' wordt [in het licht van het 'men'] genivelleerd tot een voorval […] dat aan niemand in het bijzonder toebehoort.'”16, zo citeert Bradatan het commentaar van Heidegger. Tolstoj verhaalt “over de fundamentele leugen waarop de 'publieke opinie' is gebaseerd en de effecten die deze kan hebben op het leven. Het is het verhaal van de meesten van ons.”17 Met het onpersoonlijk maken ervan geloven wij de dood te beheersen maar “de dood ontsnapt ons (…) [terwijl] niemand van ons aan de dood ontsnapt.”18
En dan richt de auteur zich met het mysterie tot de christelijke denker Paul-Louis Landsberg die, in een reactie op Heidegger, de dood (van de ander) ziet als een mystieke ervaring. Op het doodsbed wordt de persoon geboren: “Ons vitale medelijden (…), wordt [bij het doodsbed, direct na het overlijden] vervangen door het diepe besef dat dit wezen, in al de uniciteit van zijn persoon, er niet meer is en niet langer in dit lichaam kan terugkeren.'”19 De plotse en onomkeerbare afwezigheid van de overledene brengt ineens de unieke persoon aan het licht. “We ontdekken dat ons bestaan een brug tussen twee werelden is.”20 Landsberg spreekt (met Plato) over een extatische ervaring en verwijst verder naar het mystieke christendom dat “geen godsdienst van het leven is, de conventionele zienswijze, maar een godsdienst van de dood - van de dood als toegangspoort tot het eeuwig leven.”21 In de dood ervaart de mysticus volgens Landsberg “'de anticipatie op de dood in extase.'”22
Zoals de stier de arena in stormt, onwetend over het gevecht en zijn gewisse dood, zo komt de boorling spelend “'in een lichte wereld die hem onwetend laat over zijn bestemming en over de gevaren ervan'”23, aldus citeert Bradatan Landsberg, wiens 'ontmoeting' met de dood (d.d. 1936) in Ingmar Bergmans Det sjunde inseglet (d.d. 1957 en geïnspireerd door de vijftiende-eeuwse Zweedse schilder Albertus Pictor) werd verfilmd. “Alvorens hem te vernietigen, 'speelt' de dood een tijdje met de mens - bij Bergman speelt hij schaak, bij Landsberg corrida; de mens speelt het spel wanhopig, hij blijft tegen beter weten in hopen dat hij op de een of andere manier een kans heeft (…) de dood behaalt uiteindelijk een verpletterende overwinning.”24
Nota bene: een indrukwekkende variatie op het thema waarbij schaak gespeeld wordt voor het leven (in de gedaante van de liefde) en waarbij de ingewanden van de dood het leven een voetje lijken te lichten, vindt men terug in Kris Vansteenbrugges meesterlijke vertelling, getiteld: “Pat, godverdomme”25.
In de beide verhalen primeert de waardigheid waarmee de dood tegemoet getreden wordt. “Het is de wijsheid van Sisiphus [verwijzend naar Albert Camus]”, aldus Bradatan: “Het absurde van de situatie, het feit dat er geen ontsnappen aan is, de onvermijdelijkheid van de afloop; uiteindelijk doet dit alles er niet toe. Wat ertoe doet, is de daad zelf [het gevecht]. De daad is zijn eigen beloning.”26
(Wordt vervolgd)
(J.B., 21 april 2025 - Paasmaandag)
1Costica Bradatan, Sterven voor een idee. Filosoferen met gevaar voor eigen leven, Ten Have, Utrecht 2016. (Oorspronkelijk: Dying for ideas. The Dangerous Lives of the Philosophers, Bloomsbury Academic, 2015.)
2O.c., p. 46, verwijzend naar: Plato, Apologie 29d-e.
De 'ek-stase' die heldendaden begeleidt, is zoals het woord het zegt een 'buiten-zichzelf-staan' maar dat is een toestand waartoe men gedwongen wordt van zodra men wordt gedreven door idealen die maken dat men de natuurlijke levensdriften naast zich neerlegt of tegenspreekt. Immers, geesteszieken buiten beschouwing gelaten is niemand in staat om zichzelf pijn te berokkenen of om te brengen als daar niets tegenover staat dat zo'n verregaande uitdaging van het fysieke verantwoordt en om die reden ook wordt heldendom vaak verkeerdelijk met geestesziekte verwisseld.
De mogelijkheid om aldus 'tegennatuurlijk' te handelen is er uiteraard bij de gratie van het menselijk verstand dat ons het inzicht kan verschaffen in het gebeurlijk onvermijdelijke samengaan van het waardevolle met het pijnlijke of zelfs in het onoverkomelijke coëxisteren van het waardevolle met wat het eigen lichaam kan schaden of vernietigen.
Het inzicht in de noodzaak is zoals Spinoza suggereert wat het ons mogelijk maakt om vrede te nemen met zekere beperkingen, waartoe ook deze behoren die wij onszelf opleggen, en dat zijn dan handelwijzen van morele aard: zij tillen ons boven het louter dierlijke deel van ons mens-zijn uit en brengen ons in de sociaal-morele sfeer waarin die daden een zekere vanzelfsprekendheid en wenselijkheid genieten. Van zodra de morele kwaliteit van een gemeenschap een zekere graad van rijpheid bereikt, wordt het voor de geassocieerden zelfs bijzonder ónvanzelfsprekend of zelfs onmogelijk om 'immoreel' te handelen, al is de term 'asociaal' hier verkieslijk.
De sociale dimensie van het mensdom wordt gedragen door het algemeen verbreide vermogen tot 'uitstel van bevrediging' dankzij de werking van het verstand en uiteraard ook van de opvoeding, zoals reeds lange tijd bekend in de psychologie. Het leed dat dit moreel gegronde 'uitstel' begeleidt, wordt aanvaardbaar in het licht van de maatschappelijke veroordeling in geval van immoraliteit maar de dreiging van de genoemde (en niet geringe) sociale bestraffing is een negatieve sanctionering terwijl daar waar authentieke ek-stase moreel hoogwaardig gedrag faciliteert, nog heel andere krachten aan het werk zijn waarvan het verstandelijke inzicht het meest voor de hand liggende maar niet het enige en ook niet het belangrijkste is. Men kan vrede nemen met uitstel van bevrediging omdat men anders sociaal gesanctioneerd wordt (en dan is sprake van een geconditioneerde vrede) maar ook omdat men inziet dat dit door elkeen gewenste gedrag ook loont (waarbij de instemming dan resulteert uit inzicht, wat neerkomt op zelfconditionering) maar de drijfveer kan ook vrijheid zijn en dan niet zozeer de individuele keuzevrijheid maar de menselijke vrijheid als zodanig waaraan men door het stellen van de morele handeling in kwestie, geloof schenkt.
De ek-stase waarvan sprake wordt nu precies verwekt door de genoemde schenking (van geloof) en ook andersom versterkt de ek-stase het faciliteren van de schenking van geloof en van vrijheid omdat zij de onzekerheid die gepaard gaat met het uit de hand geven van controle of dus met het schenken van vertrouwen, in haar schaduw stelt. Geloof, vrijheid, vertrouwen en ek-stase vallen samen in een daad waarvan de kwaliteit niet langer meetbaar is in termen van nut of van inzicht. Temeer daar die daad in het licht van de wetten die de huidige wereld beheersen, het leven eist van wie hem stellen en in dat licht ook 'waanzin' heet, daar het wereldlijke in de greep is van het kwaad.
(Wordt vervolgd)
(J.B., 20 april 2025 - Pasen)
19-04-2025
De mot in het geloof
De mot in het geloof
Het is een waarheid als een koe dat wie tot een minderheid behoren, onrecht worden aangedaan. Niet per definitie, soms per ongeluk en ook niet om de haverklap maar vaker genadeloos en tot het bittere eind omdat de pikorde een onmiskenbare maatschappelijke realiteit is. Soms zijn onrechtplegers zich niet bewust van wat zij doen omdat het onrecht dikwijls structureel van aard is. Een rolstoelgebruiker ervaart onrecht waar een trap hem de toegang tot een openbaar gebouw belet of waar anderszins gepaste infrastructuur ontbreekt. Onrecht wordt ervaren waar voorrechten ingeburgerd zijn of voor vanzelfsprekend worden gehouden en waar niet wordt opgetreden tegen discriminatie.
Komt daarbij dat minderheden dankbare zondebokken zijn terwijl de nood aan zondebokken toeneemt evenredig aan de aanwas en de ernst van maatschappelijke frustraties die altijd van de partij zijn in crisistijden, waaronder in de eerste plaats moet verstaan worden: tijden van laagconjunctuur of perioden van stijgende levensduurte, geringe koopkracht, toenemende onveiligheid, onzekerheid en vrijheidsbeperking. Waar leed is, wordt naar schuldigen gezocht want het geloof in heuse daders achter ongewenste toestanden volgt uit de wens om de situatie onder controle te krijgen: het volstaat dan om de vermeende daders te vatten teneinde verder leed te voorkomen of alvast die illusie op te kunnen hangen.
Opvallend daarbij is dat vermeende daders door de band helemaal niet op grond van feiten en middels rationeel onderzoek worden opgespoord, aangeduid en beschuldigd: die methode is alleen gangbaar bij professioneel opgeleide specialisten in gerechtszaken. In de goegemeente wordt het onheil, vaak zelfs als het veroorzaakt wordt door ontij of door plagen, direct aan daders toegeschreven en dan kijkt men in de eerste plaats in de richting van individuen die reeds met één been buiten de gemeenschap staan: verschoppelingen, vreemdelingen, mensen in wie men zich schaamt omwille van hun eigenaardigheden of lui die meestal onterecht gewantrouwd worden, kortom: minderheden.
Men doet dat ook heel bewust omdat men weet dat als men deze lieden iets aandoet, men van hen maar weinig te vrezen heeft, zij vormen immers een minderheid en uiteraard is hun weerbaarheid navenant. Het lijkt onlogisch en het is oneerlijk maar het zijn uitgerekend degenen die reeds onrecht te verduren hebben, die als zondebokken worden uitgekozen. De hypocrisie daarrond is mateloos, kijk maar hoe premier De Wever, nu men wenst dat werkloosheid zal beperkt worden in de tijd, zich haast om alsnog wie de dupe zijn van het onrechtvaardige arbeidsmarktsysteem de schuld daarvan te geven en laf na te trappen met de uitspraak dat België “zo goed als het laatste land ter wereld was waar inactief zijn een levenskeuze kon zijn.”1
Argumenten voor de beschuldigingen zijn er niet, of beter: de argumenten die worden opgedist, snijden geen hout, het zijn ofwel verzinsels waar spontaan iedereen geloof aan hecht om tot een 'oplossing' te kunnen komen (“We hebben de dader(s) gevat!”) ofwel hebben ze te maken met bijgeloof en zijn ze irrationeel (“Die lui zijn behekst!”). Het gemak waarmee onschuldigen die in de onmogelijkheid verkeren zich te verweren of die dat weigeren te doen, beschuldigd worden, is even verbluffend als de vrees om daders die zich bovenaan op de sociale ladder bevinden, met de vinger te wijzen.
Wie opkomen voor zekere rechten moeten bereid zijn om te werken aan het bijstellen van de voor het onrecht verantwoordelijke structuren. Daar het dan meer bepaald gaat om een actiebereidheid, kunnen wie helemaal niets ondernemen, zich nimmer vrijpleiten van schuld, ook niet als zij vredelievend zijn, pacifistisch, of zelfs behulpzaam. Een vreedzame toeschouwer van een valpartij is schuldig omdat hij toeschouwer is. De wet gebiedt hulp aan burgers in nood, alleen zijn nood alsook onrecht niet altijd even zichtbaar. En de meeste zaken zijn helemaal niet in wetten te verankeren.
Noch de 'camera obscura' van Hildebrand noch de hedendaagse niet te tellen onbemande camera's alom zijn in staat om vast te stellen dat iemand een ander negeert terwijl dit een gangbare vorm van pesten is. Niemand kan uitmaken of iemand met opzet op andermans tenen trapt. En soms verkapt een banaal ongeluk een aanslag met ernstige gevolgen zonder dat ook maar iemand het merkt, behalve de getroffenen. De mannen die vrouwen en kinderen lieten verdrinken op het schip dat zij eerder hadden uitgeroepen tot 'the unsinkable' waren voor immer onbesproken gebleven zonder de getuigenissen van overlevenden over de bemanning van de reddingssloepen en over het meedogenloze neerlaten van de hekken door passagiers van eerste klas. Dit verraad tekende zelfs de meest trouwe aanhangers van Christus in zijn doodstrijd, zoals de overleveringen getuigen en zij komen er allemaal mee weg, kennelijk geholpen door een vreemdsoortige solidariteit.
Dat Nero's, Napoleons, Trumpen en Poetins dag in dag uit mogen liegen en moorden terwijl zij kunnen blijven rekenen op sympathie en bijval van de massa, laat zien dat het wezen van de sympathie allerminst een authentiek gevoel is doch een toneel waarin de spelers zichzelf met voorgewende lofbetuigingen dermate voor de gek houden dat zij gaan geloven dat echte bewondering aan de oorsprong daarvan ligt. Precies hetzelfde gebeurt met geloofsbelijdenissen: door iets almaar te belijden, gaat men op den duur aan zijn bewering geloof hechten, precies zoals een aanvankelijk groene lach uiteindelijk vrolijk maakt en voorgewende tranen gaan bedroeven, zelfs als zij geplengd worden op de uitvaart van een dictator-massamoordenaar want mensen in de greep hebben, houdt in dat men hen kan doen liegen.
Componisten vertellen ons dat de beste muziek zichzelf schrijft en romanciers hebben het over personages die op den duur hun eigen gangetje gaan terwijl zij wie hun schepper is, prompt degraderen tot hun verslaggever. Het is niet per definitie zo dat blijheid ons doet lachen en droefenis tranen doet vloeien maar heel vaak andersom maakt zinloos lachen blij en wenen triestig. De verzinsels of verhalen gaan vooraf aan een authentieke vervoering in de ziel van wie ze aanhoren en of zij verzonnen zijn of waar, interesseert dan helemaal niemand meer omdat de extase die zij teweegbrengen niet wordt onderscheiden van de vervoering welke echte heldendaden begeleiden. En uitgerekend daar zit de mot in het geloof.