Een tractor (ook: trekker) is een voertuig dat speciaal is ontwikkeld voor gebruik in de landbouw, maar nu overal wordt gebruikt. Het woord tractor (afgeleid van het Latijn: trahere dat "trekken" betekent) is een algemene omschrijving voor een voertuig dat iets kan trekken, duwen of slepen wat geen eigen aandrijving heeft.
Over het algemeen zijn de achterwielen groter dan de voorwielen. Hierdoor kan een trekker zich beter voortbewegen over het veld. Door gebruik te maken van dubbellucht, oftewel 2 paar achterwielen, kan de wieldruk afgenomen worden. Hierdoor krijgt de trekker meer grip en zakt/drukt deze minder in grond. Tegenwoordig wordt meer gebruik gemaakt van extra brede banden, tot zelfs een meter breed, om de druk te verminderen. Meer druk betekent meer insporing en schade aan de grondstructuur of het gewas, vandaar dat dit zoveel mogelijk wordt vermeden.
Achter de tractor kunnen allerlei landbouwwerktuigen worden gekoppeld waarmee geploegd, gezaaid, bemest en geoogst kan worden. Sinds de jaren zestig wordt hiervoor standaard een driepuntsophanging gebruikt die hydraulisch in hoogte kan worden versteld; een uitvinding van Harry Ferguson. Werktuigen kunnen tevens door de motor van de tractor worden aangedreven, door ze te koppelen aan de aftakas aan de voor- of achterzijde. Ook bestaat de mogelijkheid om werktuigen hydraulisch te activeren.
Bij oudere tractoren wordt de aandrijving van de aftakas door middel van de enkelvoudige koppeling gelijktijdig met de aandrijving op de wielen ingeschakeld. Tegenwoordig hebben tractoren een doordraaiende aftakas. Dat wil zeggen dat als je de dubbele koppeling laat opkomen, eerst de aftakas wordt aangedreven. De wielen worden pas aangedreven wanneer je de koppeling wat verder laat opkomen. Het voordeel is dat het door de aftakas aangedreven werktuig al op toeren is voordat je de tractor in beweging zet en dat de machine blijft doordraaien bij stoppen of van versnelling veranderen.
De meeste trekkers (oud en nieuw) hebben ook de mogelijkheid dat de aftakas niet in werking treed wanneer de koppeling wordt losgelaten. Het inwerking stellen van aftakas gebeurt dan onafhankelijk van de koppeling door middel van een hendel of draaiknop in de cabine van de trekker. (Hiermee kun je hem ook buiten werking stellen.)
Tractors kwamen op aan het eind van de negentiende eeuw. Ze werden toen door stoommachines aangedreven. In het begin van de twintigste eeuw werd overgeschakeld op verbrandingsmotoren; in Europa doorgaans op dieselmotoren en in Noord-Amerika ook veel op benzinemotoren, welke vaak ook geschikt zijn om op kerosine te rijden. Kerosine heeft een veel hogere ontstekingstemperatuur dan benzine. Daarom kan je dit soort tractoren, als de motor koud is, alleen maar starten op benzine. Je mag pas op petroleum overschakelen als de motor op temperatuur is. Wil je de tractor uitzetten, dan moet je vroegtijdig overschakelen op benzine, om later weer te kunnen starten met een koude motor.
Moderne tractoren zijn voorzien van een veiligheidskooi die de inzittende(n) beschermt wanneer de tractor kantelt (dit is een wettelijke verplichting). Zonder deze beveiliging kan iemand onder de tractor bekneld raken en door het gewicht ervan ernstig letsel oplopen.
In de geïndustrialiseerde wereld heeft de tractor de rol van trekdieren in het boerenbedrijf en elders vrijwel volledig overgenomen.
Er gelden diverse regels voor de trekker als voertuig op de openbare weg. Zo mag een trekker niet bestuurd worden door personen jonger dan 16 jaar en moeten 16- of 17-jarigen in het bezit zijn van een trekkerrijbewijs. Volwassenen (18+) hebben geen rijbewijs nodig.
Bepaalde technieken komen 'gewoon' overeen met een auto. Zo heeft een trekker een koppeling, rem en gaspedaal. Een trekker heeft echter vaak een rem die uit 2 delen bestaat, waardoor het mogelijk is om een specifiek wiel te remmen. Ook kent een trekker een differentieelslot, om te zorgen dat de aandrijving naar 2 (of 4) wielen tegelijk en met gelijke kracht wordt aangedreven. Trekkers kennen ook twee- of vierwielaandrijving. Optisch is dat vaak al te herkennen aan de voorbanden, die dan op de achterbanden lijken. Dit soort technieken vind je terug in de 4x4 auto.
Een trekker heeft qua transmissie veel meer versnellingen dan een auto. Dit is nodig om zoveel mogelijk kracht te kunnen produceren en toch een exacte snelheid te kunnen rijden. Zodoende kan een trekker van zo'n 50 meter per uur tot zo'n 50 kilometer per uur rijden. Behalve handmatige transmissies, komen ook (semi-) automatische transmissies voor, al dan niet traploos.
Knikbesturing en Vierwielbesturing
Naast de gewone besturing met stuurbekrachtiging zijn er ook tractoren met knikbesturing, die vooral in de bosbouw en wegenbouw worden gebruikt. Bij knikbesturing kan de tractor in het midden knikken (draaien), waardoor er zeer korte bochten genomen kunnen worden.
Ook vierwielbesturing is mogelijk. Dit zijn machines met vier even grote wielen die allen kunnen draaien. Hierdoor krijgt men ook een kleinere draaicirkel. Voorbeelden hiervan zijn JCB Fasttrac, MB-trac van Mercedes en de werktuigendrager van Fendt. Tegenwoordig hebben de meeste merken deze techniek toegepast bij een of meerdere typen.
|