3.3. Mijn Heimat en mijn Volk
Ungeeigneten und unzuverlässigen Elementen
Na de oorlog schrijft Walschap aan de epurator Fernand Toussaint van Boelaere: Uw eigenbelang was veilig onder het democratisch bestuur en onder het naziregiem niet. Bij mij ging het precies andersom (29.03.1945). Hij wist het dus, dat de Duitsers graag hun boterhammetje smeer-den met een laagje Walschap en kon ook wel vermoeden dat ze dat niet deden om zijn blozende wangen.
Als verklaring voor dat geknuffel voerde hij aan: De Duitsers stelden zeer hoge prijs op mijn collaboratie. In hun ogen behoorde ik met Streuvels, Timmermans en Claes tot de belangrijkste Vlaamse auteurs en hun uitgesproken voorkeur ging naar mij omdat ik de enige antiklerikaal was van de vier. Mijn positie bij hen was uitzonderlijk sterk: Dr. Petri, hoofd van de Landeskulturdienst, was collega en vriend van mijn Duitse vertaalster, en Dr. Teske, hoofd van de Propagandastaffel van Brussel, was studiemakker en vriend van mijn Duitse uitgever (Brief aan Herman Sabbe, 28.10.1945).
Het waren ook deze beide Herren, en vooral Sonderführer Dr. Hans Teske, die Gerard af en toe thuis ontving. Maar Walschap weet daar wel een verklaring voor: Ik kon de Duitsers niet van mijn lijf houden, beweerde hij ooit in (ik-weet-bijgod-niet-meer-welk nummer van) Knack. Méér nog, hij heeft ze zelfs afgeweerd, herhaalt hij uitentreuren, en dat klinkt bijna alsof hij vliegen rond zijn hoofd heeft weggemept waarbij men evenwel niet mag vergeten dat vliegen worden aangetrokken door honig en stroop en niet door bittere amandelen!
Hoe dan ook, tijdens de vier bezettingsjaren niet minder dan zeven Duitse (her)drukken plus een novelle in het door Filip de Pillecyn samengestelde Das zwiefache Leben, er waren bakkers die minder broodjes verkochten dan de volksjongen uit Londerzeel. Uiteraard moesten al die geschriften wel beantwoorden aan de eisen die de Reichsschrifttumskammer had uitgevaardigd, nl. dat alles wat in Duitsland uitgegeven werd, in overeenstemming moest zijn met het nationaal-socialistische wereldbeeld. Blijkbaar behoorde Walschap dus niet tot dat stelletje ungeeigneten und unzuverlässigen Elementen die een undeutschen Geist uitstraalden en op de zwarte lijst kwamen te staan, zoals een Thomas Mann, Franz Kafka, Bertold Brecht, Erich Maria Remarque, e.a. Kortom: de romans van Walschap, de ene al meer dan de andere, waren gegeerd in Duitsland.
Zo werd Trouwen door sommige critici zelfs beschouwd als een soort propagandaschrift voor het arische kroostrijke gezin. Urbain Van de Voorde schreef: Ware ik Hitler (), ik liet het (Trouwen FD) op staatskosten in honderdduizenden exemplaren in het hele land verspreiden en ik schonk de auteur de orde Pour le mérite (in k Heb menig uur bij u, 1937). Ook formuleringen van andere critici, zoals de oergezonde mentaliteit (Gerard Knuvelder, in Bouwers aan eigen Cultuur, 1934) en sterke gezonde vrouwen (Jos Borré, in Rebel en Missionaris), wijzen op een mentaliteit die nauw aansloot bij de Germaanse geest. Een honkvast personage als Mie Zaterdag, die in het kraambed van haar 12e (!!) kind blijft, een idealere moedergodin kon Goebbels zich amper wensen!
De roman Celibaat, dat was andere koek! De uitgave werd door de Duitse uitgevers afgewezen omdat de belevenissen van het misvormde, sadomasochistische Heerke, dat verlekkerd was op de gruwel van de oorlog, niet pasten in de pronkkast van het nationaal-socialisme (zie pag. 61 en 118). Ook katholieke critici verwierpen het boek, zoals E.H. Joris Eeckhout die er de bedorven smaak van een rotte fazant in proefde (Literaire profielen 8, 1939). Zijn eerwaarde collega Karel Elebaers loofde het dan weer, zij het als een aanklacht tegen de huisgezinnen met één kind. Elebaers zag in het boek tevens een pleidooi voor de getrouwheid aan de geboortestreek. De roep van de grond en het bloed (De romankunst van Gerard Walschap, monografie, 1942). In zijn dankbrief aan Elebaers schrijft Walschap dat diens monografie voor hem een balsem op wonden is en ook in latere brieven distancieert hij zich geen millimeter van de bloed- en grondgeur waarover de flamingante priester-essayist het heeft. Elke Brems daarentegen relativeert Elebaers woorden wel ietwat: Het boekje van Elebaers verscheen in 1942 (). Zijn interpretatie is te fel geworteld in de toenmalige retoriek gebaseerd op begrippen als vruchtbaarheid, bloed en bodem, volk om nu nog overtuigend te zijn. Maar zij erkent toch ook dat de opmerking van Van de Voorde over Hitler en Trouwen en het oordeel van Elebaers over Celibaat al aangeven dat het proza van Walschap vatbaar is voor interpretaties die stroken met de Bloed-en-Bodemmystiek en het volkse gedachtegoed dat op dat moment in Duitsland de mentaliteit beheerste (Alles is Leugen).
Das Kind (1939) wordt door de Duitse critici ontvangen als einem Loblied auf seine zwar durchaus nicht immer heilige, stets aber gottnahe Heimat Flandern, en in Houtekiet prijst de Kulturschaffender und Literaturkritiker Herbert Schönfeld den starken Lebenskräften seines Volkes (Deutsche Zeitungen der Niederlanden, 15.11.1941). Helene Henze van haar kant formuleerde het dan weer zo: Die Depser roden und bauen und zeufen viele Kinder, allen voran Houtekiet, der mit seiner Kraft und Schaffenslust das rasch aufblühende Dorfwesen trägt und wie ein Patriarch beherscht (Frankfurter Zeitung, 24.11.1941). Het klinkt bijna alsof het over de stamvader van een ras gaat. De Noorse Nobelprijswinnaar (1920) Knut Hamsun, die openlijk de pro-nazi regering van Vidkun Quisling steunde en zijn Nobelprijsmedaille aan Goebbels schonk, is zowaar niet veraf.
Künstlern, die volksverbunden sind, ohne es zu wissen
En daarmee zijn we opnieuw beland bij het thema volksverbondenheid, dat centraal stond in het Duizendjarig Rijk en dat ook aan het werk en de persoon van Walschap niet vreemd is. Op zich is met dat begrip overigens niets mis hoewel in de 21e eeuw blijkbaar wel, want volksverbondenheid wordt thans door de correct verlichte geesten beschouwd als een kwispedoor waarin je naar hartelust mag spuwen.
Met die volksgebondenheid van Walschap blijkt er echter méér aan de hand. Wanneer hij tijdens de bezetting die verbondenheid verdedigt, voegt hij daar een dimensie aan toe, nl. de verwantschap en verbondenheid met het Duitse, zeg maar Germaanse volk. Reeds in zijn betwiste Berlijnse Rede maakt hij er enkele keren een allusie op. Ik citeer nogmaals (uitvoeriger) enkele fragmenten uit de originele tekst, Wege der flämischen Literatur (Berlijnse Rede), waar hij tegelijk de loftrompet steekt voor de Duitse uitgevers en zich subtiel distantieert van de niet-Germaanse literatuur (cursief van FD):
-Unser Volk verdankt die Verbreitung seiner Literatur und ihr europäisches Ansehen vor allem deutscher Vermittlung. Durch das lebhafte und eifrige Interesse deutscher Verleger fanden unsere Bücher einen breiteren Leserkreis, der die flämische Gefühlswelt und ihre Schönheitsträume als verwandt empfindet.
-In den Nebeln des Gefühls und der Leidenschaft immer strebend bemüht, wie Goethe sagt, empfindet die deutsche Seele Heimweh nach Kindlichkeit, Einfalt, Ländlichkeit und Ruhe. Heimatkunst ist ja ein Begriff, für den es in den anderen Sprachen nicht einmal ein Wort gibt. Dem Franzosen und dem Engländer gilt sie als zu primitiv. Das deutsche Volk, das doch in seinem Wesen viel geistiger ist, hat sie stets in hohen Ehren gehalten. Vermutlich liegt die deutsch-flämische Kunstverwandtschaft in diesen Hauptmerkmalen. Der Flame ist weder Seher noch Weiser, noch Beobachter. Der Nordniederländer, der ihm gegenüber ein so starkes Überlegenheitsgefühl an den Tag legt, kann doch nicht umhin, die Stärke der Leidenschaft und das produktive Vermögen des Flamen anzuerkennen. Die ganze Geschichte des flämischen Stammes beweist, daß er unter allen Germanen gewiß nicht der am wenigsten leidenschaftliche ist. Wenn die flämische Literatur dem deutschen Leser durch ihren leidenschaftlichen Charakter anspricht, so ist sie deswegen doch nicht kompliziert. Sie bleibt vielmehr ländlich und idyllisch.
-Ganz von selbst ist so in Flandern alle Prosakunst Heimatkunst: Erzählungen aus dem Leben bescheidener Landleute, geschrieben von Künstlern, denen jede gebildete Blasiertheit fremd ist, die volksverbunden sind, ohne es zu wissen, freudig erfüllt von der Unverdorbenheit ihres Volkes, seiner Sitten und Gebräuche.
De modelvolksverbondenen, de Duitsers, verstaan mij
Ook in verband met de (uiteindelijk mislukte) poging om in augustus 1940, onder impuls van de uitgever Albert Pelckmans van de Nederlandsche Boekhandel, een gloednieuw tijdschrift voor Vlaamse eenwording op te richten, dat Stroom zou heten en waarvoor Walschap een redactie had bijeengebracht bestaande uit een dagelijkse redactie (Timmermans, Claes, De Pillecyn, Roelants en hijzelf als secretaris) en een redactieraad (waarin o.m. Jef Van de Wiele zou zetelen), komt de volksverbondenheid ter sprake. Walschap schreef aan Nest Claes: Ik heb V.D.W. (Van de Wiele FD) de volledige garantie gegeven dat de volksverbondenheid volledig tot haar recht zou komen () (cursief van FD). Ik heb dan Pelckmans als getuige genomen dat het tijdschrift De Stroom () verzekerd was van de medewerking van al wie in Vlaanderen iets kan, onder leiding stond van onze beste schrijvers wier naam zelf een waarborg was voor een ruime eenheid in het teken van de volksverbondenheid (cursief van FD) en dat dit tijdschrift hier ter plaatse gekelderd werd door de grote jan van de volksverbondenheid (Van de Wiele FD), enkel en alleen, enkel en alleen (cursief van Walschap FD) omdat hij in de redactie niet van zijn jan zou kunnen maken (26.12.1940).
De volksverbondenheid van Walschap blijkt, zoals hierboven aangetoond, ook uit de confrontatie met Jeanne De Bruyn, die als vurig redactielid van de uitgesproken nationaal-socialistische krant Volk en Staat na de oorlog veroordeeld werd. De Bruyn had in 1941 tweemaal een positieve recensie geschreven over het volksverbonden De wereld van Soo Moereman, maar op 9 april 1944 haalde ze de cynisch-pessimistische Tor en De Consul welke laatste ook door Elebaers een brok menselijke aberratie genoemd werd (brief aan Walschap, 09.05.1943), en meteen ook de auteur Walschap compleet onderuit: s Schrijvers kunst is doodgelopen in een steegje zonder eind, dat van een ontluisterende, vernietigende ideologie. () En nu ebt het leven steeds verder uit zijn werk weg. Was De Consul een opeenstapeling van akeligheden zonder zin, Tor is een opeenstapeling van kunstmatigheden.
Walschap is van de haan gepikt en reageert furieus in een brief aan de redactie (12.04.1944), waarin hij De Bruyn, ofschoon vier jaar jonger dan hij (!), een extremistisch kwezelke van kanonieke leeftijd en een impotente sukkel noemt door wie hij niet wens(t) berispt te worden. Want, schrijft hij, (cursief van FD) ik heb in volksverbondenheid niets te leren van die sukkel (). Ik schrijf Vlaams over Vlaamse mensen. Die verstaan mij en haar niet. De modelvolksverbondenen, de Duitsers, verstaan mij en haar niet. Na de oorlog komt hij daar nog eens op terug, in een interview in Trouw (13.10.1945, cursief van FD): Inderdaad, in dat volksgezonde genre heb ik twee betere novellenbundels, Volk en De Dood in het Dorp, laten verschijnen in 1930 en 1932, toen nog nergens spraak was van volksverbondenheid, zodat ik tijdens de oorlog tot de ortodoxen kon zeggen en ook gezegd heb: volksverbonden was ik vóór u en niet op bevel!
27-06-2009 om 00:00
geschreven door Heibelaar
|